GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Gerdes van het z.g. „H.V."

In „Woord en Geest" heeft D's v. d. Brink het over wat ik in deze rubriek doorgaf over het boek, dat de pen van Dr Geelkerken weer eens vermocht op papier te brengen, gelijk thans ook weer eens die van Ds v. d. Brink: het boek van Willem Evers, die de Gereformeerde Kerken met leugen bekladt, en dat in den populairen, en dus „gevaarlijken" vorm van een roman. Ds v. d. Brink heeft ontdekt, dat ik enkele regeltjes wegliet (niet midden in, maar) na een door mij hier doorgegeven citaat, en omdat die regeltjes iets goeds zeiden over de litteraire waarde van den roman, meent hy weer, dat ik alleen het kwade, niet het goede doorgeef.

Men verbaast zich erover, dat intusschen deze knipper nu net precies weer alles wegknipt van wat ik ten nadeele van het boek, zeer ruim en breed, aanhaalde.

Overigens weet Ds v. d. B. precies de reden. Over de litteraire waarde van het boek spreek is niet; die kan mij geen zier schelen inPersschouw; Dt Tazelaar heeft daar voldoende van gezegd. Mij interesseert slechts dit, dat met dit boek reclame gemaakt wordt door de z.g. H.V.-pers (Dr Geelkerken, Ds v. d. Brink komen weer eens los, zei ik al), en dat die pers dat natuurlijk niet doet om litteraire waarden, of zoo (die kunnen in casu dezen heeren evenmin een zier schelen), maar omdat het kerkelijk conflict er weer eens door opgerakeld wordt.

En daarom knip ik ALLEEN die gedeelten, waarin het over de vraag gaat, of in de beschrijving van het kerkelijk conflict de schrijver blijkt te KENNEN, wat hij beschrijft.

En als ik dan eerlijk doorgeef, wat ik ten aanzien van DAT vraagstuk vind, dan kan ik het heusch niet helpen, dat verstandige lezers concludeeren moeten, dat de heeren Geelkerken en v. d. Brink wel wafüi loopen voor dit boek, maar dat dit uit een oogpunt van weten­

schappelijke objectiviteit en vromen levensemst precies even weinig waard is, als toen zij indertijd zich in vergaderingen de handen lieten vullen met de scripturen van Ds Jaspers, met diens „consciëntiekreet".

Nu weet Ds v. d. B. precies, wat ik met mijn citeeren bedoel.

En als hij zoo droevig is om een paar niet geplaatste regeltjes, laat hij mijn woorden in hun geheel dan eens overnemen als hij nu toch eenmaal een begin maakt

De „Herberg" van Lukas II.

Via Dr C. Bouma (Greref. Kerk'bl. Den GEaag) citeer ik wat Dr van Katwijk 'heeft geschreven in „De Zondagsschool". Ik ontvang dat blad niet voor deze rubriek; anders zou ik waarschijnlijk reeds eerder hebben geciteerd, mede in verband met een correspondentie van één onzer lezers. Dr v. K. zegt:

Meermalen ia beweerd, dat deze „herberg" geweest zou zijn: de karavanserai, het logement, openbare gelegenheid om te vertoeven. Zulk een karavanseraj is zeer eenvoudig: een door een muur omgeven ruimte. Aan de achterzijde daarvan is tegen den muur een soort afdak, of {mooier: ) een zuilengalerij aangebracht, waaronder de inenschen zich kunnen ophouden. De dieren bevinden zich in het midden, op de groote door de muren ingesloten ruimte. In zulk een karavanserai zou dan de HeUand geboren zijn.... ?

Het is heel onwaarschijnlijk. Zulk een plaats, waar kooplieden heen en weer liepen; waar kameelen afgeladen en opnieuw belast werden: e plaats, waar Jezus gehoren zou zijn? Heel onwaarschijnlijk is het, aan zeer gerechtvaardigden twijfel onderhevig, of Bethlehem een klein plaatsje, en dan nog vlak bij een groote stad, Jeruzalem, zelfs wel zulk een gebouw gehad heeft! Maar het woord, dat Lukas in het Grieksch voor „herberg" heeft gebruikt, wijst op iets anders. Het beteekent „herberg" in den goeden, ouden zin des woords: laats, waar men zijn intrek neemt; irij familie of vrienden, bij wie men logeert. Lukas gebruikt in 22:11 hetzelfde woord, en daar wordt ermede aangewezen de zaal waar Jezus met Zijn discipelen het Pascha heeft gevierd.

Jozef zal gedacht hebben, bij bloedverwanten te kunnen logeeren; maar in Bethlehem gekomen, bemerkte hij, dat dat niet ging. De familie kon, om wat reden dan ook, Jozef en Maria niet in hun huisjes opnemen. Daarom heeft Jozef toen omgezien naar een andere tijdelijke verblijfplaats. Welke is die geweest? Het is geweest: en huis (Matth. 2:11). Nu is wel meer beweerd, dat Jozef en Maria van woonplaats zouden zijn veranderd, maar dit wordt niet gezegd, en men neemt het aan, om de meening te verdedigen, dat Jezus in een stal geboren zou zijn want de „kribbe" zou naar..e.en^ stal wijzen. Is dat zoo? Het behoeft heusch zoo niet te zijn. Als men bedenkt, hoe de Paleistijnsche 'huisjes op het platte land zijn, dan kan meü aan de woorden van de H. Schrift recht laten wedervaren, zonder tot allerlei veronderstellingen zijn toevlucht te nemen. Een huisje ten plattenlande is in Palestina maar klein. Het bevat één vertrek. Dit vertrek bestaat uit twee gedeelten, een lager en een hooger gelegen gedeelte. Deze zijn niet door een muur gescheiden; het is één vertrek. In het lagere deel bevindt zich het vee. Op het hooger gelegen deel vertoeven de mensohen. Houdt men dit in het oog, dan vrvalt heel de „stal"-voorstelling. De plaats, waar Jozef en Maria intrek namen, is geweest een woongelegenheid, waar mensch en dier intrek namen.

Dr Bouma voegt hier zijnerzijds aan toe :

De opmerking van Dr Van Katwijk over de z.g. herberg neem ik over. Wat ziJn kritiek betreft op de voorstelling, dat de Heere geboren zou zijn in de stal van de dorpsherberg, de z.g. karavansera —• daarmee ben ik het geheel eens.

De Heere Jezus is geboren in een kamer van een gewoon huis, waarschijnlijk in wat wij zouden noemen de logeerkamer; waarbij men dan niet mag denken aan een groot vertrek, maar aan een klein opkamertje, zooals de Sunamietische indertijd heeft laten maken voor Eliza, 2 Kon. 4:10. Daar kon de gast worden geherbergd; vandaar het woord herberg in Luc. 2. Maar met een dorpsherberg had het niets te maJten.

En de Heere is gelegd in een voederkrib, omdat voor Hem anders in dat kleine logeervertrek geen plaats meer was.

Daarmee vervallen dus alle stichtelijke gedachten, zoo vaak gelanceerd naar aanleiding van Luc. 2:7: een plaats voor Jezus in het publieke leven, enzoovoort!

Of in het bedoelde huis de logeerkamer was in een grot, zooals de traditie heeft gemeend, en ook Dr Vau Katwijk althans mogelijk acht, waag ik niet te veronderstellen. De Evangelist geeft geen enkele aanduiding, die er op wijst. Matth. 2:11 wijst veeleer in andere richting. En de traditie te dezen opzichte heeft weinig waarde.

Tot zoover Dr Bouma.

Intusschen blijken de geleerden het nog niet eens.

Ds de Bondt merkt op in „Leidsohe Kerkbode":

Men kan heel deze beschouwing van Dr van Katwijk waardeeren, zonder nog met zijn conclusie in te stemmen. Zoo vaak ik over Luc. 2 gepreekt heb, heb ik dezelfde beschouwing naar voren gebracht. Ze is te vinden in James Neil Palestina en de Bijbel. Alleen maar de conclusie is een ietwat andere voor mij.

We moeten natuurlijk niet denken aan een H o 1 - landsohen stal. Maar dat geldt niet aUeen voor het begrip „stal". Dat geldt evenzeer voor „akker", voor „eetgewoonten" etc. etc.

Dat we dus eens informeeren, hoe zoo'n Palestijnsche stal er uitzag, is heel goed. ResuUaat: deel van het huis. Maar dan toch deel, dat n i e t voor de menschen maar voor de dieren bestemd is. In het boek

van James Neil komen op de illustraties inderdaad de dieren voor.

Hoe noemen wit nu in 't HoUandsch een plaats, dia niet bestemd is voor de menschen, maar voor de dieren?

Als Dr Bouma dan ook in het Haagsche Kerkblad de heele stalvoorstelling wil omtooveren in een logeerkameridee, dan heb ik daartegen bezwaren.

Even verder (over Lucas 2):

Ik lees daar, dat voor henlieden geen plaats was in de herberg (d.i. 't woonvertrek). Er was juist geen plaats meer in het opkamertje. Er waren blijkbaar al andere gasten voor het logeerkamertje en toen trokken Jozef en Maria naar dat lager gedeelte, dat eigenlijk alleen voor de dieren bestemd was.

Waarom zullen we dat niet stal noemen?

Waarom zullen we dat niet stal noemen? Ik ben er sterk voor om verouderde en niet meer te verantwoorden begrippen en ideeën op te ruimen, maar hardnekkig houd ik vast aan het P a 1 e s t iji n-s c h e stalbegrip, 'Omdat ik dat in Luc. 2 lees. Dit sluit i n, dat ik met Dr Bouma een afkeer heb van al dat aandoenlijke, wat men er bü fantaseei*t.

Jffaria en Jozef.

Dr Bouma merkt nog op in hetzelfde artikel :

Jozef ging met Maria, zijn ondertrouwde vrouw. Waarom nam Jozef Maria mee ?

Ook hier heeft de traditioneele opvatting haar antwoord reeds gereed : omdat ze beiden in Bethlehem moesten beschreven worden !

Dat schijht Lucas ook te zeggen, als men het verhaal oppervlakking leesit: „En Jozef ging ook op, van Galilea uit de stad Nazarelih, naar Judea tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt (omdat hij uit het huis en geslaoM van David was) om beschreven te worden met Maria...."

Zeker, dat kan men zóó lezen : om beschreven te worden met Maria.

Maar alleen als men erg oppervlakkig leest, en zonder kennis van zaken. Waarom Jozef naar Bethlehem ging, staat er: omdat hij uit het huis en geslacht van David wa.s. Van Maria staat dat er niet bij. Voor Maria gold dat dus niet!

Trouwens, Maria als wettelijk reeds getrouwde vrouw behoefde in het geheel niet persoonlijk te gaan naar haar eigen stad om daar te worden beschreven. De Romeinsche overheid vorderde het alleen van den man, het hoofd van het gezin.

Maria was wel uit het huis van David afkomstig, maar blijkbaar verder weg in graad dan Jozef, zoodat zij niet naar Bethlehem behoefde te gaan voor de beschrijving. Zij had rustig in Nazareth kunnen blijven.

Wat Lucas dus schrijft: „met Maria zijn ondertrouwde vrouw...." moet dan ook niet worden verbonden met de woorden : „om beschreven te worden", alsof Lucas bedoelde, dat Jozef en Maria beide in Bethlöhem moesten worden beschreven; maar die woorden : „met Maria. ..." moeten worden verbonden met de woorden: „en Jozef ging ook op.... met Maria.... om (n.l. wat Jozef, alleen Jozef, betreft) te worden beschreven, omdat hö uit het huis en geslacht van David was."

Maria ging niet mee, om daar te worden beschreven. Ze ging mee, zonder dat de Romeinsche overhead er haar toe dwong. Ze ging mee, omdat ze natuurlijk samen wilden wachten de geboorte van Maria's kind. En, Goddelijke aandrijving daarin, opdat vervuld zou worden de profetie van Micha, dat de Verlosser uii Bethlehem komen zou.

„Als zij daar waren".

Ook dit citaait van Dr Bouma geven we nog door:

„En als ze daar waren, werden de dagen vervuld, dat zij baren zoude".

De eenmaal geijkte voorstelling wekt den indruk, dal het zóó ging : eindelijk komen Jozef en Maria in Bethlehem aan. Nergens plaats; alles propvol; maar gelukkig vinden ze nog onderdank, en.. .. in denzelfden nacht wordt daar, in den stal de Heiland der wereld geboren.

Ook deze gedachte is onjuist, alsof de geboorte in den nacht na de aankomst kwam. Het is onwaarschijnlijk 'te achten, dat, ware het zóó, Maria dan nog mee zou zijn gegaan; eventueel, dat ze zoolang zouden hebben getalmd met naar Bethlehem te reizen.

En het staat er ook niet! Zoo sohrijfit Lucas hef niet ! Niet: toen ze daar kwamen, maar: toen K daar waren.

De reis is volbracht. Jozef en Maria komen daar aan, vermoedelijk bij familie of kennissen van Jozef, die uit Betihlehem voor misschien enkele maanden verhuisd wa® naar Nazareth, vgl. vs. 39. Misschien id Jozef daar nog onroerende goederen in Bethlehejn.

De voor en door Jozef te verrichten formaliteiten ii verband met de beschrijving zijn afgeloopen.

Maar dan gaan ze nog niet terstond weer op reis! Ze leven nog niet in den modernen tiJd, die dergelijte kleinigheden met een dagretourtje af zou hebben gedaan.

Ze hebben nog den tijd, om allerlei bezoeken af te leggen; om oude kennis te vernieuwen of nieuwe banden aan ite knoopen. En: ze hebben besloten, daar de geboorte van Maria's kind af te wachten.

Zoo blijven ze daar dn Bethlehem eenigen tijdl wie zal zeggen of het vele of weinige weken zijn geweest?

En : gedurende hun verblijf aldaar, was de tijd vervuld. Dat staat er.

Ter overweging zij dit alles — deze drie bizonderheden | aanbevolen.

Ter overweging.

Want zekerheid zullen we m.i. niet zoo gemakkeP | rijgen in dezen.

Dat is ook niet noodig.

Het gaat er alleen om, opvattingen weg te nemen, die | evenmin „zekerheid" hadden, en toch telkens weer oS' aangevochten terugkeeren.

De z.g. critiek van Proi. Visscher.

We citeerden onlangs „Goudsche Kerkb." (Cs Kalkman) inzake Prof. Visschers z.g. critiek. Ds Kalkman licht zijn bedoeling nog wat toe. Hij schrijft thans :

Hier en 'daar vond ik bij Prof. Visscher een rake opmerking tussohen een zwerm van 'hatelijkheden en onwaarheden. Hij doet me denken aan iemand, die een 'bos brandnetels met enkele vergeet-mij-nieten er tusscihen ons onder den neus 'houdt bij wijze van de aanbieding van een bloememhulde. Nu mogen enkele buitens taan derö daJt aardig vinden, het doet ons goed, als er één het afkeurt met 'de opmerking er bij, dat er wel eenige aardige 'bloempjes tusschen waren, maar de ruiker in z'n geheel niet deugt. In 'dien zin heb ik mijn opmerking bedoeld.

Ewn laiter :

Wanneer nu 'belijders van den Heere Jezus Christus, voorgangers als Prof. Visscher, hun gramsöhap en sarcasme duidelijk in hun geschrijf uit laJten komen, is dat een punt, 'dat allereerst 'de trefkans van hun goede critiek verzwakt. AVant gewoonlijk : gevoelen we ons eerder gekwetst door hajtelijkheden, dan dat we ons aangetrokken gevoelen tot het zoeken van voor ons harde waarbeden. Voorts wordt dan een enkele rake opmerking er tussöhendooi' overschaduwd door de vraag, wat te antwoorden, hoe te reageeren op publieke zonden van voorgangers. Moest dat ook niet publiek bestraft worden ?

Nu ik toch nog eens op Prof. Visscher terugkom, neem ik uit een interessant overzicht, over 1933, dat „De Rotterdammer" gaf, nog dit over :

In de Amerikaansohe „Wachter" vond Os H. Keogstra „den toon in deze critiek (van Prof. Visscher) niöt weldadig en waarlijk niet op ^vinnen aangelegd. Van sympathie of goeden wil om van 'het verkeerde af te manen en in het goede op te bouwen en te sterken wordt men hoegenaamd niets gewaar. Werd het kwade, dat er ook in de Geref. Kerken in Nederland 'te vinden is, door haar leiders in bescbexming genomen, we zouden moeten vreezen voor haar toekomst. Maar de ernstige zelfcritiek, waaraan men in die kringen doet, ontneemt onzes inziens aan de critici van buitenaf helt recht, om zóó te schrijven als ze doen".

En Prof. Dr J. R. Slotemaker de Bruine oordeelde in „De Nederlander" als volgt : „Wat Prof. Visscher thans over het geestelijk leven in de Geref. Kerken schrijft, 'doet ons koken. In onze lijn ligt zelfonderzoek en schuldbelijdenis. Wie dat doet, beefit geen tijd voor een oordeel over den buurman. Wij hebben allen gezondigd."

Onkerkelij kheid.

„De Rotterdammer" gaf in een overzicht over 1933 volgende cijfers inzake onkerkelij'kheid :

In Amsterdam, waar zestig jaar 'geleden „nog maar" 3'43 godsdienstloozen waren en hun getal dertig jaar later 5 °/o van de bevolking uitmaakte, is nu hun aantal gestegen tot bijna '264.(K)0 of 35 °/o, d.i. ruim 1/3 'der bevolknag. En 'de Ned. Hervormde Gemeente aldaar, die meermalen zich presenteerde met de decoratie van „de grootste Protestantscbe Gemeente der wereld", , zag haar cijfers 'het bardst achteruit loopen. Haar zielental in 1890 nog 43. »/o en in 1920 29.5 °/o, daalde in de laatste tien jaren tijds van 201.514 tot 160.319 of 21.2 "/o, en wordt thans overtroffen door dat der Roomsohe Kerk : 166.526 of 22 »/o.

In Roitterdam, waar in 1900 het aantal godsdienstloozen 2 "/o was en dit nu ruim 32 °/o bedraagt '(in Den 'Haag resp. bijna 3 "/o en 23 "/o) hebben in de laatste 'tien jaar 70.000 ingezetenen de K'erk dten rug toegekeerd, terwijl van deze atheïstische vloedgolf ook hier voornamelijk de Ned. Herv. Kerk de lijdende partij is geworden, waardoor zij van 48.31 "/o op 39.14 "/o iterug 'liep.

Hebben de Roomsch-Katholieken hun cijfers ongeveer kunnen handhaven en gingen de Geref. Kerken in ledental nog eenigszins vooruit, (al is tegenover de conclusie van Dr J. 'San'ders uit de volkstellingoijfers „dat de Geref. Ke, rken aan den stroom van afval en godsdienstlooshed'd weerstand hebben geboden", achteraf geMeken dait 'de door de Kerkerad'en opgegeven cijfers niet ten volle kloppen met 'de „officieele"), — ; de Lutherscbein gingen acihteruit, de Joodscbe „ge-5 zindte" slonk in veel grooter mate en de Ned. Herv. Kerk is in de vijf groote s'teden tot slechts 1/3 der bevolking teruggeloopen, wat Dr J. A. de Koning omtrent 'de „voldoening" der Haagsche Synode over het aantal leden der Hervormde Kerk deed schrijven: „het is om een mensch met stomheid te slaan".

Tnchteloosheid.

In 'hetzelfde artikel lezen we :

Gebrek aan kerkelijk besef 'doet die slapheid 'geboren worden en kweekt tuc'hteloosheid. Als men „moord en brand" roept over geschrift en redevoering van Dr J. L. Snethlage, Ned. Herv. predikant te Oyen, maar dezen aanhanger van Lenin in'tussohen in 'het 'ambt laat, werkt het gif door. Een vrijzinnig Ned. Herv. predikant beeft in de liberale „Nw. Rott. Grt." geschreven : .„Wij weten van een gemeente in het Noorden 'des lands, waarvan de predikant Communist is, en dit geenszins onder stoelen of banken steekt. Neen, van 'den kansel wordt Zondag op Zondag een stevige communistische redevoering ge!houden". Wat gebeurt daartegen? Niets! Toen op de laaJtste vergadering van Moderne Theologen Dr G. Sevenster 'het woord „leertucht" durfde noemen, ontstond er nog een storm van verontwaardiging. Die het leeSt, vindt bet verschrik-'kelijk. Mciar daarna gaat men weer rustig voort, om over twee^drie maanden, als een ander er over spreekt, nog te zeggen : O ja, ik meen ook zoo iets in 'de krant gelezen te 'hebben !

Heit congres van den Raad van Ned. Kerken over de Onkerkielijkbeid, waar ook socialistische predikanten, wier richting een van de grootste oorzaken der toenemende onkerkelijkheid is, toegelaten werden om bij de kranke Kerk consult - te 'geven, 'achten we te onjprincip'ieel om waarlijk vruchtdragend te zijn

Naomi eindelijk ontmaskerd.

Ik heb altijd gemeend, dat Naomi het heusch arm had, toen ze wegtrok, vanwege den honger, naar Moab. En datze, toen ze later zei: „Vol toog ik weg, ledig keer ik weder", daarmee het oog had op de dooden, die haar ontvallen waren. Maar het blijkt anders. „De Saambinder" (redacteur Ds Kersten) schrijft in de rubriek van „Bart en Kees" (niet door Ds K. geschreven):

Bart. Het derde wat onze aandacht vraagt is:

Een totale ontlediging.

„Vol toog ik weg, ledig heeft mij de Heere doen wederkeeren."

Hier wijst Naomi op haar zondig misdrijf. Het heette immers, dat zij uit nood vertrok, er was geen brood in Bethlehem en zij en haar jongens hadden honger? En nu belijdt zij zelf dat het zoo erg niet was. Zij ging „vol" weg. Zij was nog rijk, er was nog geen gebrek.

Kees. Ja, dat zegt ze nu zelf!

Kees. Ja, dat zegt ze nu zelf! Bart. Ach, jongen, er wordt ook in deze dagen zoo zeer geklaagd over armoede, en wij zijn nog vol, wij hebben nog geen gebrek.

Kees. 't Kon nog heel wat minder, Bart.

Bart. Vol toog de mensch eenmaal van God af. Toen was de mensch vol wijsheid, gerechtig'heidj heiligheid en daarom vol zaligheid.

Kees. O, snood misdrijf!

Bart. En vol zijnde loopen we nog zoo dikwijls weg.

Kees. Die spreekwoorden gebruiken zeggen wel: Het zijn sterke beenen die de weelde kunnen dragen.

Bart. Toen Jescburun vet werd, zoo sloeg hij achteruit. (Deut. 32:15), daar kunnen we vaak niet tegen.

Kees. Zoo komt het zeker dat de Heere Zijn volk arm houdt.

Bart. En dat is misschien ook de reden, waarom Kees zoo weinig heeft en zoo weinig krijgt.

Kees. 't Kan best zijn.

Bart. „Maar ledig heeft mij de Heere doen wederkeeren." Wat een oprechte ziel, wat is ze er goed bij! Zij ging heen; dat deed zij zelf. Dat ze wederkwam, dat was door den Heere, zegt zij. En zoo is het altijd: wegloopen, dat doen wij zelf; maar wederkeeren zouden we nooit doen als er de Heere niet voor zorgde. Kees. Ja, wij zijn echte wegloop ers!

Naomi is dus, gelijk Jeschurun, als ik het wel heb, „weggeloopen", niet vanwege den hongersnood, doch van louter „vettigheid".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 januari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's