GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Op weg naar een nieuwe maatschappij”.

In „De Zeeuw", 9 Mei 1934, vinden we een artikel onder „Leestafel", dat onze aandacht trekt, omdat het ons wijst naar een publicatie, waarvoor ook Dr Beekenkamp, dje aan het Kuyperhuis verbonden is, verantwoordelijkheid aanvaard heeft. Natuurlijk behoort het tot de taak van goede anti-revolutionairen, nauwkeurig te letten op wat van de zijde van aan het A.-R. volk leiding gevende persoonlijkheden gepubliceerd wordt. Daarom citeeren we het geheele artikel van „De Zeeuw":

Als eerste nummer van een serie „Maatschappij, Staat en Kerk" verscheen bij J. M. Bredee's Uitg.-Mij te Rotterdam: „Op weg naar een nieuwe maatschappij", door Dr S. Rozemond, Mr G. E. van Walsum en Dr C, Beekenkamp. Wij vinden hier een drietal opstellen waarin door genoemde heeren achtereenvolgens gehandeld wordt over „Gemeenschap", „De geestelijke achter-, jf^ grond van het Nationaal-Socialisme" en „Het ontluiken van de corporatieve gedachte".

Het doel van deze uitgave is ons niet recht duidelijk.

Dit boek is voorzien van een opdracht, waarin de schrijvers zich richten tot ieder, die de noodzakelijkheid voelt, dat ook niet politiek ingestelden zich gemeenschappelijk moeten bezinnen over het dreigend , #--gevaar van marxisme, communisme, nationaal-sociallsme en fascisme. Niet politiek ingestelden. Wie zijn dat? Wordt hier gedoeld op menschen, die zich tot nu toe om geen politiek bekommerden, die nog geen partij hebben gekozen?

Even verder wordt gezegd, dat onze verscheurde maatschappij van binnen uit genezen moet worden door „daden van groepen van persoonlijkheden, die zich aaneensluiten rondom de idealen van ons eigen volk". Is hiermede bedoeld, dat van onze politieke partijen, en van organisaties als Patrimonium, Chr. Nat. Werkmansbond en andere Chr.-sociale organisaties geen heil is te verwachten en dat we daarom een soort organisatie boven de partijen uit moeten hebben? Misschien wel. Aan het slot wordt althans de overtuiging uitgesproken, dat er nog Nederlandsche Christenen zijn, die zich boven groepsbelang uit, één weten in Jezus Christus. Misschien ook niet. Misschien is hier iets anders bedoeld. Maar waarom dat dan niet duidelijker gezegd?

In dezelfde „opdracht" wordt voorts nog gezegd, dat onze Christelijke politieke partijen wel van veel beteekenis kunnen zijn voor haar eigen kringen, n.l. onder de kerkschen, maar dat zij — dit wordt in vragenden vorm gesteld — de vat op ons volk hebben verloren. Onwillekeurig komt de vraag op: „de kerkschen", wie zijn dat?

Even later heet het, dat de kerkschen als Christengroepen niet hebben weten tegen te houden'de ontaarding van onze liberalistische samenleving, dat zij niet hebben kunnen verhinderen, dat „de" arbeider van de kerk vervreemdde en maar al te velen zich ondanks hun Christendom schaarden aan de zijde van het economisch liberalisme in den strijd voor sociale gerechtigheid.

Hier wordt dus een beschuldiging gericht aan het adres van de kerkschen in het algemeen, zonder echter • nader aan te duiden, wie men hier nu eigenlijk op het oog heeft. Zijn hier misschien de kerken bedoeld? Wij zijn geneigd toestemmend te antwoorden, omdat de schrijvers later betoogen, dat niet alleen in het partijwezen, maar ook in onze persoonlijke houding een radicaal andere geestesgesteldheid noodig is om te komen tot den groei van een Nieuwe Maatschappij (met hoofdletters).

In het partijwezen is een radicaal andere geestesgesteldheid noodig. Aan welke partijen is hier gedacht? Alweer vragen we: is eenige nadere precieseering niet noodig? Als b.v. de heer Beekenkamp, adj. secretaris der Dr Abr. Kuyperstichting (deze functie wordt bij den naam van den schrijver vermeld) en onder-voorzitter van de A.R.J.A., van oordeel is, dat voor de A.-R. partij een radicaal andere geestesgesteldheid noodig is, zou het dan niet beter zijn dit ronduit te zeggen en tevens aan te geven in welk opzicht zij van den goeden weg afweek? Dezelfde vraag zouden we kunnen stellen ten opzichte van Mr van Walsum, die hier optreedt als voorzitter der Federatie van Chr.-Hist. Jongeren Groepen en die dus wel zeer in 't bijzonder aan de C.-H. Unie zal hebben gedacht.

Hier zijn aan het woord leiders van de jongeren: van de Amsterd. Mij van Jonge Mannen, de Chr.-Hist. Jongeren en de A.R.J.A. Niemand zal het kunnen kwalijk nemen als zij meenen, dat „nieuwe banen" moeten worden ingeslagen. Maar dan ook geen onduidelijkheid. Vooral de jongeren, tot wier leiders zij behooren, hebben daar recht op.

Omtrent het boek zelf wordt in het voorwoord nog opgemerkt, dat men daarin kan vinden richtlijnen, waarlangs een hervorming van onze maatschappij kan plaats vinden. Het kan aan ons liggen, maar wij kunnen niet anders dan verklaren, dat wij van die nieuwe richtlijnen niets hebben kunnen ontdekken.

Dr Rozemond waarschuwt in zijn opstel tegen het gevaar van algemeenheden. Hebben de schrijvers zich tegen dit gevaar wel voldoende gewapend?

De bedoeling van de schrijvers is sympathiek. Niets zal ons liever zijn dan dat de door hen uit te geven serie mag medewerken tot het verkrijgen van een betere op gezonde beginselen gefundeerde maatschappij-

Ik heb het hier bedoelde boekje niet gezien. Maar lettende op wat door „De Zeeuw" eruit geciteerd vs'ordt, ben ik geneigd, in te stemmen met den lezer van ons blad, die me „De Zeeuw" toezond, en die mij daarbij o.m. schreef: „Hier is het begin van een leiding, die voert-naar een ander punt, dan waar wij als Antirevolutionairen moeten wezen".

„Je mag zelf kiezen”

In „Leeuwarder Kerkbode” schrijft de heer H. Algra:

In het Algemeen Protestantsch Kerkblad, een weekblad voor de Protestaatsche „Kerk" in Nederlandscli-Indië, vonden wij een zeer merkwaardig relaas over de ervaringen van een predikemt van deze kerk in Singapore.

Dat wij kerk tusschen aanhalingsteekens hebben ireschreven, bedoelt niets onvriendelijks, maar spruit voort uit het feit, dat de toestand in Indië zoo wonderlijk is geweest, dat wij in dit geval slechts met eenigen goeden wil van een kerk konden spreken. Door Koning Willem I is de zaak n.l. zoo geregeld, dat in Indië Protestantsche dominee's werken, die benoemd, bezoldigd, ontslagen en gepensioneerd worden door de regeering. Het zijn zuiver regeeringsambtenaren en de Volksraad, waarin een groot percentage Mohammedanen zitten, moest soms meespreken over hun positie. Gelukkig doet men zijn best, om aan dien abnormalen toestand een einde te maken en is men druk bezig, in Indië een Protestantsch Kerkelijk leven te organiseeren, dat dien naam beter verdient. De Gereformeerde Kerken in Indië staan natuurlijk buiten, deze kwestie, zij' zijn van 'dien beginne aan vrij geweest.

Een van de Predikanten van de Indische staatskerk was nu naar Singapore-geweest, de groote handelsnietropool bij de Zuidpunt van Malakka. Daar woont in die stad behalve een massa Chineezen ook een zeer gemengd gezelschap Europeanen. Vroeger was bet gewoonlijk zóó, dat in dergelijke Europeesche kringen men geheel vreemd stond tegenover God en 2ijn dienst. In volslagen onwetendheid omtrent deze dingen opgegroeid, gezegend met eenige Oostersche bijgeloovigheid, achtte men zich verlicht en vrij, en beschouwde godsdienst als een overwonnen standpunt.

Ds T. J. van Oestrum Soede constateerde nu echter bü een bezoek aan Singapore, waar hij de Nederlandsche Protestanten kwam verzamelen, dat deze houding slechts sporadisch meer voorkwam.

In het algemeen was er belangstelling voor geestelijke dingen; was een bezoek van een predikant een I verademing, en was er vooral de behoefte, om de kin-1 deren niet zonder godsdienst te doen opgroeien.

i Toen D's Van Oostrmn Soede ergens binnenkwam, viel de moeder aldus met de deur in huis:

„Gelukkig dat U komt, helpt U mij? Ik böb zelf niets van godsdienst geleerd. Mijn ouders stonden op het standpunt, dat ik zelf moest kiezen, als ik groot was. Natuurlijk beb ik niet kunnen kiezen, want ik weet van niets. Ik wil niet, dat mijn kinderen met zulk een leeg hart opgroeien. Ik heb een kinderbijbel gekocht en lees er hun uit voor. Maar nu weet ik heelemaal geen raad meer. Nu komen zij met allerlei vragen en ik kan die niet beantwoorden".

Zulk een getuigenis spreekt klaar en duidelijk uit, welk een dwaasheid het is, te zeggen: De kinderen moeten maar kiezen, ais ze groot zijn. Bij de bevolkingsregisters in Leeuwarden en Huizum komt het herhaaldelijk voor, dat ouders, die zelf nog wel formeel aan een kerk.zijn verbonden, niet willen h©bbea, dat hun kind, dat ze komen aangeven voor den Burgerlijken stand, ook wordt ingesohreven met vermelding van de kerk, waartoe het behoort of zal behooren. Dat moet hij zelf maar uitmaiken, als hij groot is, zegt de vader dan met een zekere trots.

En hij meent, dat hij daarmee het geluk van zijn kind bevordert. Maar de moeder uit Singapore moest getuigen: Natuurlijk kan ik niet kiezen, want ik weet van niets....

Zulke kinderen worden door de ouders gebracht in de woestijn en vrijgelaten met de boodschap: je mag zelf weten, in welke richting je wilt gaan om water te zoeken. Ik laat je daarin volkomen vrij. Maar zij maken, dat zulke kinderen, tenzij God genade geeft, ellendig omkomen. Ook bier blijkt weer, dat de wijsheid van de Schrift de toets van het leven kan doorstaan, waar menschelijke wijsheid uitloopt op een fiasco. Want de Schrift leert ons telkens, dat we onze kinderen den weg zullen wijzen naar God en Christus.

Junior, de overheid en de Herv. Kerk.

In „N.-H. K.bl." schrijft Ds C. Lindeboom het hier volgende artikel:

^ In het Hervormd weekblad „De Geref. Kerk" schrijft Junior, een vaste medewerker, over de toegezegde tegenwoordigheid van ministers bij de herdenking der Afscheiding in October a.s.:

„Mogen we hierin zien een officieel erkennen dat de indertijd gevolgde gedragslijn der regeering er naast is geweest? Mogen we verwachten een officieele aanbieding van verontschuldiging?

Zal het toen begane onrecht goed gemaakt worden? We hopen het. .

Want: dat zou ons goeden moed geven om meer te verwachten.

N.l. een dergelijke handelwijze tegenover de Ned. Hervormde Kerk.

Oftewel: herstel van het in 1816 en later door de Overheid aan de Ned. Herv. Kerk aangedane onrecht. Nog anders gezegd: herstel van de grondfout, waaruit de ellende van 1834 en 1886 en onze tegenwoordige kerkelijke nood mede is voortgekomen.

Tot zoover Junior.

Heel duidelijk is ons zijn bedoeling niet. De Overheid zal officieel moeten erkennen, dat ze zich in 1816 aan de rechten der Hervormde Kerk vergreep .... ? Doet ze dat niet, zegt Junior, „dan zou haar tegenwoordigheid bij de afscheidingsherdenking veel gelijken op een .genieten • van de overwinning op de kerk behaald". Doet ze 't wèl, dan ziet hij zelfs „een hereeniging met de nu van ons gescheiden broeders" in 't verschiet.

Junior ziet voorbij, dat bet Hervormd Kerkgenootschap in 1816 is gesticht; dat met die stichting de Overheid zich vergreep aan de rechten der kerk, der Gereformeerde kerk; en dat de Afscheiding een hegin heeft gemaakt met de vrijmaking der kerk. Het onrecht van 1816 is niet aan de Hervormde Kerk aangedaan, maar aan de kerk; waartoe ook de latere Afgescheidenen behoorden, en waarbij zij, blijkens de Acte van 'Afscheiding bleven behooren.

Aangenomen voor een oogenblik, dat de Overheid officieel erkent, in 1816 zich aan de rechten der kerk te hebben vergrepen — die erkenning zal o.i. niet achterblijven — is er dan eenige grond voor de verwachting dat het Hervormd Kerkgenootschap daarmee een stap nader zal komen tot de door velen begeerde reorganisatie?

Die reorganisatie kan toch niet van de Overheid uitgaan? De toestanden zijn nu toch zoo, dat de Haagsche Synode, het hoogste bestuurslichaam, er toe zal moeten besluiten? Is er iemand, die meent, dat dit gebeuren zal binnen afzienbaren tijd?

Uit het schrijven van Junior spreekt een begeerte naar „hereeniging". Dat waardeeren we. Hiji dringt er zelfs op aan, dat de Hervormde Kerk het onrecht aan de afgescheidenen begaan, herstellen zal: de classicale vergaderingen aoiuden voorstellen in dezen geest aan de Synode moeten doen, en zoo de Synode pertinent zou weigeren, zou „de kerk in het genootschap zich kunnen uitspreken en zich rechtstreeks tot de gescheiden broeders kunnen wenden".

Sympathieke woorden, zeer zeker. Maar — is het niet te vreezen, dat 't bij woorden zal blijven? De „kerk in het genootschap" heeft geen orgaan en — geen adres. De Haagsche Synode is en blijft de groote stain-de-weg.

• We begeeren de „hereeniging"-niet - minder vurig dan Junior.

Maar niet met de Hervormde Kerk in haar genootschappelijke gedaante. Wèl met de Gereformeerde gezindheid, die thans nog door hiërarchisch-synodale banden is omklemd.

De laatste, de alleen geheel bevredigende.

In het „Algemeen Weekblad" (ethisch) schrijft Prof. Dr G. V. d. Leeuw:

Het behoeft ons niet te verbazen, dat op de conferentie, die de Wereldfederatie van christenstudenten in het vorig jaar in de buurt van Batavia belegde, —' een samenkomst, waar afgevaardigden uit China, Japan, de Philippijnen, Siam, Birma, Indië, Ceylon, Australië, Nieuw-Zeeland en Europa waren, — de vraag naar de verhouding van christendom en de „andere religies" een groote plaats heeft ingenomen. Wij weten nu langzamerhand wel, dat men van die „andere" niet af is door ze voor „valsch" te verklaren. Noch als religie, binding van den mensch aan God, noch als openbaring, binding van God aan den mensch, mag men de religies der volkeren minderwaardig of waardeloos achten. Wie dat doet, sluit zijn oog~en voor de werkelijkheid. Maar evenmin is eenig, heil te verwachten van een syncretisme naar het model van de antieke godsdienstmenging: van eiken godsdienst wat, op grond van een vooronderstelde eenheid. Het doet daarom goed te vernemen, dat de Indische conferentie zich daartegen algemeen verzette en haar geloof in Jezus Christus als de laatste en alleen geheel bevredigende waarheid uitsprak. —• Dit alles plaatst theologie en Kerk voor geheel nieuwe problemen, die voor het leven der christenheid belangrijker zijn dan zelfs Assen en de Wieringermeer. Er komt weer bezinning op datgene wat het Evangelie nu eigenlijk is. Het wordt hoe langer hoe gevaarlijker. Reeds over onze oostgrens is het hachelijk met het christendom; verderop dreigen nog veel geweldiger perikelen. Maar met de gevaren komt het leven.

Onze tijd doet in menig opzicht aan den oud-christelijken denken: strijd met den staat, strijd met de cultuur, strijd met het heidendom. En als gevolg daarvan: martelaren en leven. Het is zondige overmoed, om martelaren te bidden. Wij mogen zelfs niet vragen om gevaar. Meiar wij mogen wel vragen, dat God onze oogen opene, opdat woj van onze veilige kerkeraadsbanken, gezellige evangelisaties en ontdekkende houseparties uit de plaats ontdekken van het gevaar en van het leven, de plaats, waar in onze huidige wereld het Kruis van Golgotha staat opgericht en ons in zijn schaduw roept.

"^ De wensch is, afgedacht van de formuleering, goed; is althans goed te vertalen met behulp van de formuleering.

Maar dit alles zal ons weinig helpen, tegen wat „over onze oostgrens" te aanschouwen valt. Wie de openbaring ziet als „ergernis" en „dwaasheid" niet tegen de existentie slechts van een individu, doch tegen de gemeenschappen van Joden, en van Grieken ook, die kan zich niet tevreden stellen met een congres, als hier vermeld wordt. Tegenover de hier gestelde adjectieven: „laatste", en „alleen geheel bevredigende", stelt hij de andere: „eenige", en „alleen" vrede „schéppende".

Boven. en Onder-theologen.

Hetzelfde orgaan schrijft (Van den Torentrans):

Men kent den eeuwigen twist tusschen Supra-en Infra-Lapsariërs. Maar niet zoo bekend is de magistrale wijze, waarop een groot dichter de theologen in het algemeen in een „boven"-en „onder"-afdeeling' plaatste. Bij een feest ter huldiging van Alex. Schweizer (niet te verwarren met den theoloog-muisicus-zendeling!) waren de gasten zeer benieuwd hoe de onvergelijkelijke verteller Gottfried Keller, die tot de vrienden van den jubilaris behoorde, dezen zou complimenteeren. Keiler hief zijn glas op en zeide ongeveer: Bij mijn weten zijn er maar twee soorten theologen; de eerste soort staat boven Onzen Lieven Heer, de tweede soort beneden Hem. Onze jubilaris heeft zijn leven lang tot de tweede soort behoord. Lang zal hij leven!

Praktische waarde zou de speech voor ons krijgen, als ook eens met den vinger een konkrete boven-theoloog was aangewezen, en we dan zonder toasten en dronken eens konden nagaan, waarom de één boven, de ander ónder „onzen lieven Heer" stond. Het vermoeden rijst, dat de spreekwijze van „onzen lieven Heer" zelve uit den kring der „boven-theologen" afkomstig is. De beneden-theologen zien geen kans, in het speciaal naar voren brengen van dat ééne woordje „liefde" te ontkomen aan het geweld van den eenigen Wetgever, die als Wetgever ons „onder" zich houdt, óók in de wijze, Wciarop wij Zijn Namen noemen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's