GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bijbel en Natuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bijbel en Natuur.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Op dezelfde plaatsen als de voorvijgen, dus aan den tak van het vorige jaar, ontwikkelen zich in den voorzomer de vroege v ij g e n. Ze worden dikwijls beschouwd als verder gerijpte voorvijgen, maar zijn in hun oorspronkelijken naam er van onderscheiden. Ook Tschirch en Ravasini komen op grond van uitgebreide onderzoekingen aan meep dan 20.000 bloeiwijzen tot de conclusie, dat het een tweede generatie is. ^) Van deze vroege vijgen is sprake in Hosea 9:10: ... als een vroege vijg aan den vijgeboom in zijn eerstelingentijd..." (vert. Ridderbos).') Omstreeks eind Mei, begin Juni zijn ze rijp en worden om hun bijzondere saprijkheid gaarne gegeten. Ze zijn echter niet duurzaam. Zeer levendig is de teekening, die Jesaja geeft van hun verleidelijkheid: ... een vroege vijg voor den oogst, die men ziet en, zóó uit de hand, gulzig opeet" (Jes. 28:4, vert. Ridderbos). s)

De loten, die in het vroege voorjaar zich begonnen te ontwikkelen, zijn inmiddels uit gaan groeien en gaan nu ook vrucht dragen. Zij leveren dus de derde generatie der vruchten en tevens de beste. Het zijn de late v ij g e n. Wanneer zij rijp zijn, in Augustus, begint de vijgenoogst. Dit is dan tevens het begin van den vruchtenoogst. Éérst vijgen, dan olijven en ten slotte de wijnoogst. Dian is het eind October geworden. De regentijd is inmiddels begonnen en in November wordt de arbeid op het land weer aangevangen. Het oogsten der vijgen moet met overleg gebeuren, want als ze rijp zijn, vallen ze gemakkelijk af: indien ze geschud worden, vallen ze dien op den mond, die ze eten wil (Nah. 3:12). Ze zijn evenals de vroege vijgen saprijk en Duitengewoon zoet. Een rijpe vijg bevat plm. 60 pet. druivensuiker. Daarom worden ze ook veel versch gegeten. Zoo ziet Jeremia ze, in vijgenkorven, de manden, die bij het plukken gebruikt worden (Jer. 24:1 v.v.). Die late vijgen kunnen echter ook bewaard worden, wat ze voor hebben op de vroege vijgen. Daartoe worden ze gedroogd en tot klompen samengeperst Abigail zendt om Davids toorn te bezweren onder meer „honderd klompen vijgen" (1 Sam. 25:12), terwijl de stammen bij de kroning van David tot koning over gansch Israël „stukken vijgen" medebrengen (I Kron. 12:40).

Er werd aan deze vrucht, en niet geheel ten onrechte, een genezende kracht toegekend, speciaal waar het gold het doen rijpen van een gezwel. Daarom wordt op Jesaja's voorschrift bij Hiskia's ziekte een klomp vijgen „tot een pleister op het gezwel" gemaakt met gunstig resultaat (Jes. 38 vers 21).

Het vruchtzetten gaat door tot laat in den zomer. Dan zitten er nog steeds jonge vijgen aan den boom, die echter niet meer rïjp worden, daar de temperatuur in December en Januari te laag wordt. Door de winterstormen, die Pialestina vaak teisteren, ^) worden ze dan afgeworpen (Openb. 6 vers 13).

In het inleidend artikel van deze reeks werd de opmerking gemaakt, dat in den Bijbel vaak verrassend juiste biologische bijzonderheden te vinden zijn. Wat er over den vijgeboom in Gods Woord te lezen staat, is daarvan wel een zeer sterk voorbeeld. De drieërlei generatie van vruchten, voorvijgen, vroege vijgen, en late vijgen vinden we alle vermeld met hun typische verschillen, zooals gebleken is uit de aangehaalde teksten.

Sinds oude tijden kent men in het Middellandsche Zee gebied twee vormen van den vijgeboom: de gewone gecultiveerde vijg (Ficus carica domestica) en de G e i t e n v ij g (Ficus carica caprificus). De ooftkweekers wisten reeds lang, dat de gecultiveerde vijg betere vruchten leverde, wanneer er zich in de nabijheid een Caprificus of Geitenvijg bevond. Men plantte daarom in de omgeving van den tammen vijgeboom een caprificus of hing ook wel afgesneden takken met bloemen van den caprificus in den gekweekten vijgeboom. Dteze methode noemt men caprificatie.")

Lang heeft men gezocht naar den biologischen grond voor deze handelwijze. Veel is reeds aan het licht gekomen door de uitvoerige studies van H. praf zu Solms—Laubach i^), die later nog aangevuld zijn door Tschirch en Ravasini. i^)

Allereerst blijkt uit deze studies, dat naast de twee genoemde vijgeboomen nog een derde bestaat, de eigenlijke stam vorm (Ficus carica), waarvan èn de tamme vijg èn de geitenvijg door kweeking zijn afgeleid, waarschijnlijk reeds in zeer oude tijden. De verschillen tusschen vijg en caprificus zijn dan ook veel grooter dan tusschen bijv. den wilden en den tammen olijfboom of tusschen den wijnstok en zijn verwilderden vorm.

Verder "blijkt de biologische achtergrond zeer merkwaardig te zijn. Zoowel bij vijg als geitenvijg staan binnen den urnvormigen „bloembodem", die, zooals reeds gezegd werd, later de eigenlijke vrucht vormt, tweeërlei bloemen: bovenin bloemen met alleen meeldraden, mannelijke bloemen, en onderin bloemen met een stamper, dus vrouwelijke. De vrouwelijke bloemen bij caprificus worden voor het grootste deel echter niet bevrucht, maar bezocht door een galwesp (Blastophaga grossorum), die in het vruchtbeginsel een ei legt, dat oorzaak is, dat dit vruchtbeginsel een gal wordt (zooals we die ook zien op de eikenbladeren, maar dan hier veel kleiner). In die gal ontwikkelt zich uit het ei een larve, die zich met het galweefsel voedt en zich verder ontwikkelt tot een nieuwe galwesp. Deze verlaat de bloeiwijze van den caprificus en gaat rondvliegen. Komt de wesp nu weer in een andere caprificus-bloeiwijze terecht, dan herhaalt zich de historie. Komt de galwesp echter in een bloeiwijze van de gewone vijg, dan gebeurt er iets zeer merkwaardigs. In den nauwen hals van de urn staan de meeldraadbloemen, die de wesp met stuifmeel beladen. De wesp dringt nu verder in de urn door en tracht de vruchtbeginsels beneden in den urnvormigen bloembodem van eitjes te voorzien. Daar deze vruchtbeginsels echter eenigszins anders gebouwd zijn dan die van den caprificus, komen de eitjes niet op de juiste plaats terecht en heeft geen galvorming plaats. Bij het rondkruipen tusschen de bloemetjes komt het stuifmeel, waarmede de wesp beladen is, terecht op de stampers van de vrouwelijke bloemen. Zoo vindt de bestuiving plaats en kan de vrucht zich ontwikkelen.

De galwesp is dus onmisbaar om de noodzakelijke bestuiving bij de eetbare vijg tot stand te brengen, maar de galwesp zelf kan zich alleen voortplanten in den caprificus. Zoo moeten dus deze twee variëteiten van de vijg bij elkander in de buurt staan om de ontwikkeling van de eetbare vijg mogelijk te maken en dus heeft de caprificati*, die men onbewust toepaste, een biologischen grond. En ons vervult deze ontwikkelingsgeschiedenis met diepen eerbied voor Hem, die dat alles geschapen heeft!

Geheel afwijkend van den Vijgeboom en de Geitenvijg, zooals al dadelijk uit het niet-ingesneden blad blijkt, is de Sycomore of Moerbeivijg (Ficus Sycomorus). Dit is de boom, die in de Heilige Schrift altijd „Wilde Vijgeboom" genoemd wordt. Het is eigenaardig, dat deze boom eigenlijk in het geheel niet wild is en in Palestina oorspronkelijk niet inheemsch was. ^^) Het zijn prachtige boomen, die door hun breed uitstaande kroon rijke schaduw geven. Zij waren te vinden in de geheele Sefela, de Filistijnsche kustvlakte, kortweg de „laagte" genoemd (1 Kon. 10:27). i*) Verder ook in het Jordaandal bij Jericho. Daar klom Zacheüs er in, wat bij een dergelijken zwaren boom zeer gemakkelijk was (Luk. 19:4).

De stam wordt zeer zwaar en kan buitengewoon oud worden. Zulk een boom te ontwortelen en in de zee te werpen is dan ook een wonder (Luk. 17:6). Het hout is een zeer gewild timmerhout. Het blijkt echter uit verschillende plaatsen (1 Kon. 10:27 en Jes. 9:9), dat men de kwaliteit minder achtte dan die van den ceder. Psalm 78:47 noemt Egypte als een land, waar de Sycomore ook voorkomt. Reeds sedert eeuwen is het daar de meest voorkomende vruchtboom, geroemd om vrucht zoowel als om schaduw.

Ook bij dezen boom geschiedt de bestuiving door een galwesp, die echter tevens haar eieren in de vruchtbeginsels deponeert. Om nu te voorkomen, dat evenals bij de geitenvijg geen vruchtontwikkeling plaats vindt en slechts galvorming optreedt, worden de vruchten stuk voor stuk aangesneden Hiervoor bedient men zich van een ijzeren nagel of een gekromd mes, die op de vrucht een ronde of sikkelvormige insnijding achterlaten. Daardoor sterven de galwespen en de reeds gelegde eieren spoedig en kan de vrucht zich ongestoord ontwikkelen.

Naar alle waarschijnlijkheid is hiervan sprake in Amos 7:14, waar Amos zich een veehouder en „kweeker van moerbeivijgen" noemt (Vert. Van Gelderen), i*) L. Keimer, die in Egypte een speciale studie van de Sycomore maakte, geeft tal van fijne bijzonderheden over dit bedrijf, die licht werpen op den tekst, i") Allereerst geeft hij over de combinatie van dit werk met het eigenlijke beroep van Amos de meening weer van Yahuda. (Deze meening is te vinden in: elix Goldmann: a figue en Palestine a l'epoque de la Misna 1917). „In het Oosten groeien de Sycomoren zeer dikwijls nabij de waterputten. De herders houden zich bezig met het aansnijden der vruchten, terwijl hun kudden grazen of drinken. Het is geen beroep apart, maar het kan een bijkomstige bezigheid van een herder zijn. Dat is het wat Amos wilde zeggen". Verder vermeldt hij de bedoeling van deze insnijding, zooals boven beschreven. Eindelijk deelt hij mede, dat op de oud-Egyptische afbeeldingen de gewone vijg en de sycomorevrucht, die in vorm veel overeenkomst vertoonen, van elkaar onderscheiden werden door op de teekening van de sycomore-vrucht steeds een zwarte punt of een halfmaantje aan te brengen om de insnijding aan te geven. Hieruit volgt dus, dat reeds in de Oudheid deze kunstbewerking bekend was en dus ook wel aan de Joden in Amos' dagen.

F. J. BRUIJEL.


6) Tschirch und Ravasini, „Die Urfeige und ihre Beriehungen zum Caprificus und der weiblichen Kulturfeige". Archiv der Pharmacie — Bnd. 249 (1911).

7) Dr J. Ridderbos, De Kleine Profeten I (Korte Verkl.), blz. 94.

8) Idem, Jesaja I (Korte Verkl.), blz. 169.

9) Dr Hugo Klein, t.a.p.

10) Fr. W. Neger, Biologie der Pflanzen, blz. 624—625.

11) H. Graf zu Solms—Laubach, Die Herkunft, Domestication und Verbreitung des gew. Feigenbaums, 1882. Idem, Die Geslechterdifferenzirung bei den Feigenbaümen, Bot. Zeitung 43 (1885). •

12) Tschirch und Ravasini, t.a.p.

13) G. Dalman, Arbeit und Sitte I, bzl. 61.

14) Dr C. van Gelderen, Koningen (Korte Verkl.), blz. 208.

15) Idem. Het boek Amos, blz. 216—217.

16) L. Keimer, „Eine Bemerkung zu Amos 7:14", Biblica VIII (1927).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Bijbel en Natuur.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 juni 1934

De Reformatie | 8 Pagina's