GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over de preek van Prof. Eaitjema.

Volgens belofte geef ik thans ^) hier door, wat Ds C. Veenhof schreef over de tekstkeuze, die Prof. Haitjema gedaan heeft voor zijn bekende preek in Ulrum, ter herdenking van de Afscheiding. Ds Veenhof schreef in „Ons Kerkblad":

Volgens enkele krantenverslagen, die alle gelükluidend waren, was de tekst Num. 14 : 11a, 121), 20 en 21.

Die verzen 20 en 21 luiden in de Statenvertaling aldus : En de HEERE zeide: ik heb hun vergeven naar uw woord. Doch zekerlijk, zoo waarachtig als Ik leve! zoo zal de gansche aarde met de heerlijkheid des HEEREN vervuld worden.

Als we deze verzen zóó lezen, dan is er 'n climax, 'n stijging in. De HEERE belooft eerst het behoud van het volk, maar daarna, daar.boven uit zelfs, het vervuld worden van de aarde met de •heerli|fcheid des HEEREN. Dat laatste belooft de HEERE zelf met een pleohtigen eed.

Nu staat het evenwel met deze verzen heel anders. Ze zijn in onze Statenvertaling verkeerd vertaald!

Volgens de Statenvertaling is de inhoud van den eed, dat wat bezworen wordt: 'het vol worden van de aarde met de heei-lijikheid des HEEREN. En de HEERE zweert dan b ü de waarachtigheid van zijn leven.

In het 'hebreeuwsc'h staat dit er n i e t.

'k Geef hier de vertaling uit den zuid-afrikaanschen Bijbel: Toe sê die HERE: Ek vergewe, volgens jou woord.

Maar sowaar as Ek leef en die hele aarde van die HERE se heerlikheid vol sal word — al die manne wat my heerlikheid en my tekens gesien het.... en na my stem niet geluister het nie, huUe sal die land nie sten...

'n Dergelijke vertaling kan men in allerlei bübelvertalingen en verklaringen vinden. Deze vertaling is geheel naar het oorspronkelijke.

Wat dus bezworen wordt is n i e t het vervuld worden der aarde met 's HEEREN heerlijkheid, maar de uitroeiing van alle volwassen Israëlieten!! Dat is heel wat anders. En de HEERE bezweert dat b ij zijn leven en het zekere vol worden van de aarde met de 'heerlijkheid van Jahwe.

Dit geeft een geheel andere kijk op het verhaal — we komen daar nog op terug. Niet die vergeving uit vers 20 heeft bet volle accent in deze historie, maar het oordeel, dat door Jehova met eede bevestigd wordt.

Hoe Prof. H. dien eed kon doorknippen is 'n raadsel. Zag hij den höbreeuwschen text niet na? En geen enkele commentaar? „Tekst en Uitleg" van Dr Edelkoort geeft ook deze weergave van den eed. Zelfs zóó, dat de tekst nog minder „bruikbaar" wordt voor Prof. Haitjema's doel. We lezen daar immers dit: desniettemin, zoo waar als Ik leef en heel de aarde van de heerlijkheid van Jahwe vol is (dus niet eens: vol zal worden!) al die mannen.... zullen voorzeker dat land niet zien....

Dat de tekstkeus voor zoo'n ontzaglijk fel veroordeelende preek van zoo weinig ernst en eerbied voor de Schrift 'getuigt, verzwakt de kracht van het vonnis natuurlijk van te voren reeds buitengewoon.

Ds Veenhof schreef in hetzelfde blad nog enkele artikelen over die preek. Het zal moeilijk zijn, diens bedenkingen te weerleggen.

Het Congres.

Dr J. van Lonkhuyzen schrijft in „Geref. Kerkbode Schouwen-Duiveland":

Het „Congres van Gereformeerden" werd gehouden. We wenschen een paar aanteekeningen te maken en daarmee te besluiten. Tenminste voor de Kerkbode.

1. Een der leiders sprak in het slotwoord van den zegen op het Congres ontvangen. Dat kan. Er ligt een zegen in als men met broeders van andere natie of van anderen kring hartelijk mag samenspreken. Dan ervaren we „den zegen der eenheid bij de pijn der verscheurdheid". Het was de ervaring van dien zegen, die mij de stem voor zulke vergaderingen deed opheffen. Maar, zoo vragen we, waarom dien zegen onthouden aan drie-vierden van het Gereformeerde volk hier? Door op geen manier ook maar een poging te doen de bezwaren van dat deel

te verstaan, laat staan weg te nemen. Wat o. zoo gemakkelijk had gekund. Indien men maar niet in hooghartigheid en hardnekkigheid de ooren voor de stem van die critiek had toegestopt.

Bij de eenheid naar buiten krijgt men nu een klove van binnen onder eigen volk. De V. U. nam hierin een leidende positie aan. Ze drijft op het geloof en de liefde van dat eenvoudige volk. Heel de actie kan haar geen voordeel brengen, wel groote schade.

2. Een van de eerste eischen van het Calvinisme is waarheid en e e r 1 ij k h e i d. Waarom dien eisch dan niet beoefend? En telkens oneerlijk spel gespeeld? Eei^st met het innemen van het H. V. in den Geref. Calv. Bond, dan met die onderteekeningsfonnule voor dien Bond, vervolgens door de voorstelling, dat het Congres niet uitging van den „Calvinisten Bond", wat materieel vierkant in strijd is met de waarheid (zie de statuten en de notulen van den Calvinisten Bond, de notulen van de Sept.-vergadering 1933), nu weer door het karakter van het Congres te veranderen, in zijn voorstelling van het Congres voor ons volk, waartoe men geen recht had. Prof, Grosheide, zoo ingelicht zijnde, zegt: „Dit Congres is niets anders en wil niet anders zijn dan enkele dagen samen praten op den grondslag der Gerefomieerde Belijdenisschriften". Maar de Professoren Rutgers en Hepp weten beter. En ook Prof. Gx'osheide kon beter weten. Die weten of konden weten, dat het is een Congres van Ger ef'oriri e e r d e n, om hen in een band te vereenigen. En al nauwer tot elkaar te bi-engen. Zie de Statuten van den „Calvinisten Bond". En dat dit het karakter van het Congres was en niet maar dat ieder daar op grond van de Belijdenis kon komen praten kan ik ook nog van elders bewijzen. Hier liggen twee brieven voor mij van het bestuur van de Sov. Grace Union van 6 Oct, en van IG Oct. j.l., dus van vlak voor het Congres. In de eene staat, dat zij het geheel met mij eens zijn, dat de Foederatie (waartoe ook de Congressen behooren) „only real Calvinist", „alleen echte Gereformeerden" zal omvatten. De andere, dat „allen, die dwalende gevoelens over Gods Woord hebl)en van het Congres uitgesloten behooren te zijn". Duidelijker kan het al niet! En nog een bewijs, als dit niet de bedoeling geweest ware, maar alleen een samenkomen van wie wil om te praten op grond van de Belijdenisschriften waartoe dan het debat en de oneenigheid op de vergadering in het Kuyper-huis van September 1933? Toen dacht en sprak niemand over zulk een opvatting van het Congres, dat door den Calvinisten Bond saamgeroepen zou worden. Dan was die oneenigheid niet noodig geweest. Waarom dat telkens wegduiken als men voor de consequentie van zijn standpunt gesteld wordt? Waartoe dat verschieten van kleur om niet gevangen te worden? Is dat eerlijk? Antwoord eens, waiit ik heb dat al meermalen gezegd, dat deze heele zaak door one e r 1 ij k h e i d voor ons Gereformeerde volk grondig bedorven is. Het had zoo schoon kunnen zijn. Maar èn die tiooghartigheid èn die oneerlijkheid hebben het geheel bedorven. En dat is mij in heel de zaak al mee het érgste. Waar blijft zoo het vertrouwen? Juist jegens hen, die het zoo noodig hebben, en jegensvdat wat het zoo noodig heeft.

3. En waarom soortgelijke oneerlijkheid ook betoond jegens Prof. Haitjema? Eerst noodigt men dien man als Gereformeerde uit, biedt hem zelfs een vooraanstaande plaats aan, on dan, eenmaal binnen zijnde, geeft men hem een pak slaag over zijn ongereformeerdheid! Het is fraai! Men wist toch wie hij was. Hij viel heelemaal niet buiten zijn lijn. Is dat eerlijk? Zwijgen Vi'as ook oneerlijk geweest. En daaruit ziet men weer tot welke onmogelijkheden een verkeerd standpunt, tot allen prijs volgehouden, brengt. Men begon oneerlijk en moest eindigen oneerlijk.

En moeten we nu Gereformeerde Congressen houden om Gods Woord te laten uithollen? Om de Gereformeerden (onszelven) „verfijnde Remonstranten" te laten noemen? Om ons bedektelijk maar toch heel duidelijk als separatisten en sectaristen tot de Herv. Kerk tei-ug te laten roepen? En ons te laten bestraffen over ons vasthouden aan de Belijdenis?

4. De Amerikaansche vertegenwoordiger op 't Congres. Ik heb een Professor Wesselius in Amerika gekend, althans van hooren zeggen, die was professor aan een modern college en zelf ook zoo goed als modem. Iemand, voor wien de herinnering aan het Calvinisme niet meer was dan een historische herinnering aan de Hugenoten. Was dat deze? Het verslag van zijn speech doet het vermoeden.

Moet die man, die nauwelijks of heel niet weet wat Calvinisme is, de Amerikaansche Calvinisten vertegenwoordigen? Dr Beets geef eens inlichtingen. Daar ging op denzelfden morgen, dat het Congres begon een Amerikaansch Calvinist van zuivere kleur op de boot naar Amerika. Die had de vonk naar Amerika kunnen overbrengen. Had dien man bij den zoom van zijn kleed gegrepen en gezegd: Blijf bij ons, en wat gij zult ten koste leggen, zullen wij u wedergeven. Maar ik denk, dat hij U geantwoord zou hebben: Ik kan geen congressist met u zijn, tenzij gij eerst rechte paden maakt voor uw voet. En terecht zoo.

En laat ons nu ophouden elkaar met een kluitje in het riet te sturen of te willen om den tuin leiden, maar eens saam komen en het uitpraten en moge het zijn dan om vergeving bidden, dat we het Gereformeerde volk den zegen van wat zoo schoon had kunnen zijn geweest, onthouden hebben, en dat we verkoeling gebracht hebben.

Laat ons saam komen en zoo bidden en de breuk trachten te helen. Opdat ons niet wat ergers overkome.

Over de pluriformiteit.

Nu de kwestie der pluriformiteit weer op de rol komt, lijkt het me wenschelijk, nog eens de aandacht te vragen voor enkele artikelen, die Prof. Dr S. Greijdanus in 1917 over deze zaak geschreven heeft in „Frie.sch Kerkblad". Dat heeft het voordeel, dat iemand gehoord wordt, wiens woord altijd het stempel draagt van nauwgezette wetenschappelijke toetsing, die deze artikelen schreef in een ander V6rband.xlan waarin wij thans door de uit­ gebrachte beschuldiging van epigonisme zijn gedrongen, en dat men zich er door kan laten herinneren, hoe gewichtig de kwestie is uit het oogpunt van de gereformeerde belijdenis. We zullen n.l. Dr Buizer, wiens gravamen van 1917 bekend is geworden, door Prof. Greijdanus zien beantwoorden. Prof. Greijdanus was in 1917 nog predikant en schreef als redacteur van „Friesch Kerkblad".

In het nummer van 29 .Juni 1917 (11e jaargang, no. 35) lezen we onder het opschrift „Pluriformiteit der Kerk:

In de latere jaren is de spi-eekwijze opgekomen van de „plurifonniteit der kerk", die letterlijk beteekent: veelvormigheid der kerk; en waarmede aangeduid wordt, dat de kerk des Heeren zich in onderscheiden vorm openbaren kan, en nochtans kerk des Heeren blijven. Zoo vertoont b.v. de Luthersche kerk in opvatting der waarheid en in ordening of handelwijs een ander karakter dan de Ger«foi-meerde, en heeft ook de Anglikaansche kei'k een andere inrichting dan de Gereformeerde kerk in ons land, zonder dat ook onze vaderen aan deze beide het waarlijk zijn van kerk des Heeren betwist hebben, hoewel zij hare afwijking in leer of inrichting veroordeelden.

Onze B e 1 ij d e n i s gebruikt de zegsvyijze van p 1 u-r i f o r m i t e i t der kerk niet, maar spreekt in Art. 29 van ware en v a I s c h e kerk. En dientengevolge ontstond ook wel dispuut over de rechtmatigheid der nieuwe spreekmanier. Thans worde hier gehandeld alleen over het verband, waarin het denklDeeld van de pluriformiteit der kerk staan kan tot dat van ware en valsche kerk. En dan zij er op gewezen, dat het eerste een element mist, hetwelk karakteristiek (ken: merkend) is voor het andere, zoodat de vütdrukking „pluriloiTniteit der kerk" nimmer in de plaats komen kan van die der „ware en valsche kerk"; de laatste kan niet door de eerste vervangen worden. Pluriformiteit (veelvormigheid) toch spreekt alleen van den vorm, en laat het wezen buiten bespreking; terwijl het bij de tegenstelling van waar en valsch juist gaat over het wezen, en er van den vorm geen gewag gemaakt wordt. Tengevolge daarvan blijft bij den term p 1 u-riformiteit buiten beschouwing de vraag naar verkeerdheid, d.i. naar het al of niet beantwoorden aan een geldenden maatstaf. Zelfs sluit de spreekwijze van pluriformiteit, op zichzelve het denken aan, of vragen naar, een norm (te gelden maatstaf) uit, zoodat van een behooren daarbij geen sprake kan zijn. Immei's heeft b.v. de eene bloem een gansch anderen vorm dan een andere; denk maar aan een roos, en aan een lelie, en aan een chrysanthemum. Hoe verschillend zijn ook wel de vormen van één zelfde bloemsoort. Maar wie zou nu beweren, dat de eene bloemvonn aan den anderen behoort gelijk te zijn? Waarom zou een irisbloem in vorm moeten overeenkomen met een primula? Bouwt iemand een huis, waarom zou dan zijn huis niet een anderen vorm mogen hebben dan dat van zijn buurman? Juist door verscheidenheid van vormen ontstaat"Bekoorlijkheid. Een straat toch, welker huizen alle precies gelijke gevels hebben, kan een doodschen indruk maken. En door verschil van bloemvorm is daar te meer schoonheid.

Het woord pluriformiteit wekt alzoo niet het denkbeeld van een maatstaf, waaraan gemeten behoort te worden;

het sluit integendeel juist zoodanig denkbeeld als ongerijmd uit;

en het doet als vanzelf de voorstelling opkomen, dat die veelheid van vormen iets goeds is, iets heerlijks, hetwelk niet afgekeurd moet worden, maar toejuiching verdient, waarover men niet te treuren heeft, doch waarvoor men veeleer danken moet.

Daarentegen is met de tegenstelling van waar en valsch juist het beoordeelen naar 'een maatstaf gegeven. Die tegenstelling e i s c h t een maatstaf; en wel een zoodanigen maatstaf, die autoriteit heeft, gezag, welken men niet maar aanlegt, doch die aangelegd moet worden, en naar welken goedgekeurd of afgekeurd wordt, aan welken iets behoort te beantwoorden, zoodat het veroordeelenswaardig, schuldig, verwerpelijk is, wanneer het daarmede niet in overeenstemming is. Er moet, behoort toch waarheid te zijn. Valschheid is geen variatie (wijziging) van een toch ook zoo nog goed blijvende zaak, maar zij is een verkeerdheid.

Dit een en ander nu in verband brengende met de kerk, krijgen we, dat aan de kwestie over het goed recht, om van pluriformiteit der kerk te spreken, moet voorafgaan de beslissing tusschen ware of valsche kerk. Omdat eerst bij de ware kerk de vraag beantwoord zal kunnen worden, of zij zich in verscheiden vormen openbaren kan wat leer en inrichting betreft, en dan toch steeds blijven beantwoorden aan den eisch van Gods Woord inzake leer en inrichting.

Indien men daarom de leer van de pluriformiteit der kerk in de plaats zou willen stellen van die der ware en valsche kerk, zou men inderdaad in strijd komen met Art. 29 onzer Belijdenis. Dan zou men loochenen, dat er op het gebied der kerk als kerk sprake zou kunnen zijn van waar en valsch; loochenen dus ook, dat de Heilige Schrift een maatstaf voor de bestaans-of openbaringswij ze der kerk zou aangeven. En daarmede ware uitgesproken, dat het er wezenlijk niet op aankwam, tot welke kerk men zou behooren. Al naar Ie individuëele of persoonlijke smaak was, zou men zich dan of bij de eene, of bij de andere kerk mogen voegen. Van zonde in het verbreken van het verband met een kerk, om zich tot een andere te begeven, zou dan niet gesproken kunnen worden, evenmin als er dan opzichzelf zonde kon zijn in het behooren of blijven behooren tot deze of die kerk. Van door Gods Woord geeischte breuke met een kerk zou dan ook nimmer sprake kunnen vallen. Schuld en tucht betreffende gemeenschap of breuke met een kerk, ware dan principieel, ondenkbaar. Heel de kwes-

l'; ie van breuke met een kerk om aen will e van ods Woord zou dan niet bestaanbaar zijn. „Hervorming", Separatie", „Doleantie" waren daarmede geoordeeld.

De leer van de pluriformiteit der kerk zou dus, als zij gesteld werd in de plaats van die der \vare of valsche kerk, wegnemen het denkbeeld van het mogelijk zondige in bestaans-of openbaringswijze der kerk. Dan viel het begrip van het normaitieve (behoorende, plichtmatige) en Schriftuurlijke uit. JHet behooren tot deze kerk, of tot die andere, werd dan en adiaphoron (een zaak welke er wezenlijk niet toe oet), waarbij men een keuze kon doen naar persoonlijk believen, en waarbij van strijdigheid met den iscli der Heilige Schrift nimmer gerept mocht worden. Alzoo kan de leer van de ware en valsche kerk iet vervallen, om vervangen te worden door die van e pluriformiteit der kerk. Zoover deze laatste recht an bestaan heeft, kan dit nooit anders wezen dan ij de ware kerk; zoodat ton aanzien van een kerk ei'st de beslissing behoort te vallen, of zij als ware erkend mag worden.

___ in andere vraag is natuurlijk, of nu een kerk, als ware kerk erkend moet worden, ook in abso-• in of volstrekten zin waar is, d.i. gansch geen , ementen bevat van de valsche kerk; en .arontegen een kerk, die als valsch gekenschetst ""^oet woi"den, in het geheel geen elementen in zich NlNeeft van de ware kerk, en dus in algeheelen omvang \'n in elk opzicht valsch is. Dat raakt de kwestie van het betrekkelijke.

Daarmede hangt weer deze andere vraag samen, hoe groot eventueel (bij mogelijk geval) het procent aan elementen der valsche kerk bij een kerk zou kunnen zijn, zonder dat breuke met haar naar de Heilige Schrift plichtmatig werd; en wanneer wat zich als kerk aandient, verlaten moet worden vanwege het te hooge gehalte aan elementen der valsche kerk. Hieromtrent geeft art. 29 onzer B e 1 ij d e n i s genoegzame aanwijzing.

Tot zoover het artikel.

Volgende week komt het debat met Dr Buizer aan de beurt.

K. S.


1) Deze copie bleef verleden week ongeplaatst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's