GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vroomheid.

II.

B. Thans kom ik tot onze tweede vraag: hoe ontstaat vroomheid'.'

Misschien verwacht ge van mij een gansch andere oplossing, dan ik ii ga geven. Docli om deze vraag te beantwoorden, zou ik u willen verzoeken, in uw gedachten lerug te gaan en nog eens uw eersten kerkgang te doorleven.

Want gij zijt eenmaal gedoopt. Dezelfde handeling, die ge reeds zoo menigmaal in den eere^ dienst der kerk aanschouwd hebt, is ook met u geschied. Toen werd er weer een kind, maar toen één, dat gij zelf waart, de kerk binnengedragen. Toen is het heilige doopwater ook op u uitgesprenkeld. Toen is uw naam, de naam, dien gij en niemand anders di-aagt, publiek uitgesproken in het midden van de kerk, en zelfs in één adem genaamd met dien van Vader, Zoon en Heiligen Geest... en daar, daar ligt het begin.

Niet natuurlijk, alsof de doopsbediening de vroomheid deed geboren worden in onze ziel. Evenmin, alsof er achter den doop nog niet enkele andere momenten liggen, waar de diepere en eigenlijke oorsprong van alle vroomheid moet gezocht.

Maar binnen de grenzen van dezen tijd is de (loop voor ons toch het eenige zichtbare en grijpbare punt, waar wij de vroomheid kunnen laten aanvangen. En zoo lang wij weigeren, daar ons standpunt te nemen, en van daar uit verder te gaan, zullen wij nooit recht vroom worden. iWant vroomheid wortelt altijd in den doop of in het verbond.

Gij moet dan ook uiet, als de piëtist, dit als waardeloos wegwerpen. Gij moet niet aldus redeneeren: uit mijn geboorte uit vrome ouders en uit het feit, dat zij mij lieten doopen en christelijk opvoedden, valt voor mij nog niets af te leiden, noch eenige conclusie te trekken. Gij moogt nog veel minder dit eerder als schadelijk dan als bevorderlijk voor uw geestelijke leven beschouwen; of heimelijk den onheiligen wensch koesteren: was ik maar uit heideiische ouders of in een wereldsche omgeving geboren en grootgebracht. Want als ik mij dan desondanks lot den dienst van God begaf en bij de christelijke kerk aansloot, zou daarmee ondubbelzinnig het bewijs geleverd zijn, dat ik tot de vromen behoor, en dat mijn christen-zijn echt persoonlijk-christelijke overtuiging en geen kwestie van opvoeding of gewoonte is. En ook moet gij niet, met voorbijgang van uw doop, op iets anders — misschien weet ge zelf niet, wat — zitten wachten, waardoor het zich zal afteekenen, dat de christelijke godsdienst, waarin gij onderwezen zijt, werkelijk een zaak van uw hart geworden is.

Gij moet dit alles niet doen. Want is het niet even dwaas als ondankbaar, om eerst weg te werpen, wat God u al gegeven heeft, en dan om te zien naar andere dingen, die u steunen moeten in het leven van uw ziel?

Gij moet met uw aangezicht naar uw doop gaan staan. Gij moet uw uitgangspunt in het verbond nemen. Als ge dit niet doet, scheurt ge uzelf los uit het verband, waarin God uw leven ingeweven heeft. Gij isoleert uzelf schuldig en vervalt o zoo Ucht tot subjectivisme. En alle isolatie en sub­

jectivisme in het geestelijke, l> eteekenden altijd — de geschiedenis staat hier als getuige — de doodssteek voor de vroomheid en braken de kracht van het leven.

De Hecre onze God is de (iod, niet van losse individuen, maar van Abraham, Izak en Jacob. Hij is de God der geslachten, ja van gansch Israël. Het is niet precies schriftuurlijk, en daarom veel te mat gesproken, wanneer men zegt, dat God Zijn genade uitdeelt in de lijn der geslachten. Hij maakt veel meer de geslachten zelf dergenen die hiertoe gezet zijn, zalig; zij het al, dat hier en daar individuen wegvallen.

En dat nu uw leven ontsproten is aan een heiligen stamboom; dat gij geboren zijt uit een geslacht, waarop Gods genade rust en waarvan ten diepste niet meer onze eerste vader, Adam, maar de Christus het Hoofd is; en dat Hij bovendien Zijn bondsbeloite in de gemeenschap van Zijn kerk ook aan u bevestigd heeft — dat is zulk een bizondere bevoorrechting en zeldzame onderscheiding en liooge gunst, dat ge daarvoor uw Bondsgod wel ootmoedig moogt gaan danken. Dit was immers Zijn welbehagen over u alleen! Want wie zijt gij en wat waren uwe vaderen, dat dit heilrijke lot u ten deel gevallen is?

Of gij zulk een hooge waarde aan uw doop moogt toekennen? Of toch eigenlijk het piëtisme niet gelijk heeft, wanneer het zegt, dat gij eerst een zeer samengesteld zielsproces doorleefd en een heel langen bekeeringsweg moet afgewandeld hebben, voordat gij gelooven moogt, dat ook voor u al die geestelijke weldaden zijn, die in den doop liggen uitgesproken? Ja, maakt het feit, dat telkens weer alle gedoopten geen christenen blijken te wezen, het niet onzeker of wij wel op onzen doop en de daarin bevestigde bondsbelofte aankunnen ?

En ongetwijfeld, dit laatste is waarheid, ernstige waarheid zelfs. Want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn. (Rom. 9:6.) En omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij niet allen kinderen. (Rom. 9:7.)

Maar hoewel deze waarheid er ook is, en ook met haar rekening moet gehouden, zoudt ge daarom niet op uw doop mogen afgaan? Zou dit u het recht geven, om practisch uw doop voorbij te gaan en u aan te stellen, alsof ge dien niet hadt ontvangen? Zou dit de wil Gods over uw leven wezen, en zou Hij u hebben laten doopen, eerder tot een oordeel dan tot behoudenis, eerder om het u moeilijk te maken dan om u van daaruit geleidelijk verder te brengen?

Maar immers, al de tegenwerpingen, die ge maakt, ook die ge ontleent aan de waarheid, dat zij niet allen Israël zijn die uit Israël zijn, kunt ge dan alleen tot verzwakking van uw doop in 't midden brengen, wanneer gij begint, niet met geloovig doch ongeloovig te wezen en hiermee in de wortel-zonde der menschheid en in nog andere zonden te volharden.

Gij kunt wel zeggen: ik durf niet bij mijn doop beginnen en daaraan zulk een hooge beteekenis toekennen, en ik zie liever naar andere gronden en levenservaringen om. Maar gij kunt alleen hierom aldus spreken, niet omdat God tot u gezegd heeft: gij moogt niet aanvaarden wat Ik u in den doop wilde verzekeren; maar omdat gij tot Hem zegt: ik weiger aan te nemen, wat Gij mij daarin wildet geven. Zóó ongeloovig en tegelijk zóó hoogmoedig zijt ge, wanneer ge, buiten uw doop om, naar den oorsprong en het leven der vroomheid zoekt.

Wilt daarom aldns niet handelen.

Ik ben gedoopt — daarvan moet ge telkens uitgaan.

Dat Zijn naam en uw naam, onder het ruischen van het doopwater, eenmaal publiek ten aanhoore van de kerk op aarde, en van de engelen in den hemel, vlak naast elkander genoemd zijn, dat moet ge in zijn ontzaglijke werkelijkheid gedurig doorleven.

Hij en ik te zamen genomen — waarom anders, dan omdat Hij van mij wil en ik van Hem moet wezen?

Van mij de Vader, die met ons een eeuwig verbond der genade opricht, ons tot Zijn kinderen en erfgenamen aanneemt en daarom van alle goed ons verzorgen en alle kwaad van ons weren of te onzen beste keeren wil.

Van mij de Zoon, die ons wascht in Zijn bloed van al onze zonden en ons in de gemeenschap Zijns doods en Zijner wederopstanding inlijft, alzoo, dat wij van onze zonden bevrijd en rechtvaardig voor God gerekend worden.

Van mij de Geest, die in ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil; ons toeeigenende, hetgeen wij in Christus hebben, namelijk de afwassching onzer zonden eu de dagelijksche vernieuwing onzes levens, totdat wij eindelijk onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden.

Hij van mij — als ge het poogt in te denken, duizelt ge, en zoudt gij, ziende op u zelf, dit als verbeelding willen terugwijzen.

Maar als Hij zelf het u nu eens zegt, dat hel aldus is, moet ge het dan niet gelooven?

En dat heeft Hij toch gedaan! En Hij heeft bovendien juist hiervan in den doop een ontwijfelbaar getuigenis gegeven. En omdat Hij zelf het aldus zegt en verzekert en bedienen laat, daarom is het zóó, ook al zouden alle menschen, en ook gij zelf, het anders willen getuigen. Niet door de keuze des menschen, maar door de keuze Gods; piet door onze 'werken, maar door Zijn daad wordt over den oorsprong der vroomheid beslist.

C. Van de vraag, hoe vroomheid' ontstaat, komen wij thans tot onze derde kwestie: hoe vroomheid zich verdei* ontwikkelt, of althans zich ontwikkelen moet?

Het antwoord hierop kan eenerzijds kort, met één woord gegeven Er behoeft niets anders te geschieden, dan dat, wat in den doop gelegd is, tot zijn volle beslag en verwezenlijking komt. Wat daarin gecondenseerd ligt, moet zich uitzetten en ons gansche leven doordringen, en daarin moeten wij onzerzijds steeds meer ingroeien. Of, om tot het oude schema weer te keeren: onze vroomheid moet hierin bestaan, dat de drie stukken van ellende, verlossing en dankbaarheid door ons worden geleerd.

Indien de en'aring niet leerde, dat het noodzakelijk is, zou ik mij schamen, nog eens te waarschuwen voor het piëtistische gevaar, alsof deze drie stukken als drie stadia van een weg achter elkaar zouden liggen. Maar met leedwezen moet geconstateerd, dat ook in onze kringen, en zelfs bij hen van wie ge het niet verwachten zoudt, nog wel eens de voorstelling gevonden wordt, alsof wij eerst den Vader als onzen Rechter, daarna den Zoon als onzen Verlosser, en eindelijk den Heiligen Geest als onzen Heiligmaker leeren kennen; en alsof dienovereenkomstig ook de drie stukken van ellende, verlossing en dankbaarheid na elkaar door ons worden geleerd.

Maar aldus mogen wij in God toch niet scheiden? Zoo mogen wij zijn Heilige Drieêenigheid en ook Zijn openbaring naar ons heen toch niet uit elkaar scheiu-en? En zoo heeft Hij toch ook niet bij onzen doop gestaan?

Niemand — heeft de mond der waarheid gezegd — kent den Vader dan de Zoon en dien het de Zoon wil openbaren. (Matth. 11:27.) En niemand kan zeggen, dat Jezus de Heere is, dan door den Heiligen Geest. (1 Kor. 12:3.) Er is geen kennis van den Vader, zonder die van den Zoon en den Geest. En er is geen kennis van den Zoon, zonder die van Vader en Geest. En er is geen kennis van den Geest zonder die van Vader en Zoon. En dienovereenkomstig is er ook geen kennis der ellende zonder die der verlossing. Geen kennis der verlossing zonder betooning van dankbaarheid. Geen betooning van dankbaarheid zonder kennis van ellende en verlossing; of hoe gij het verder wilt groepeeren. Brengt gij hier toch eenige scheiding aan, dan doet gij zelf in dezelfde mate uw vroomheid ontaarden.

"Wilt gij den Vader zonder den Zoon of den Geest, of — wat in dit verband lietzelfde is — uw zonden zonder verlossing en dankbaarheid leeren kennen, dan zal een wettische, vreesachtige, slaafsche trek het beeld van uw vroomheid vervalschen.

Zoekt gij den Zoon te kennen zonder Vader en Geest, of uw verlossing zonder schuldbesef en betooning van dankbaarheid, dan zal uw vroomheid steeds meer verwereldlijken en straks ondergaan in anti-nomianisme.

Tracht gij den Geest te kennen zonder Vader en Zoon, of wilt gij dankbaarheid' betoonen zouder kennis van ellende en verlossing, dan zal allereerst uw vroomheid de zekerheid des heils missen. Zij wordt daarbij tot ascetisme, dat zich uit de wereld en het leven liefst terug trekt; terwijl gij bovendien zelf, onverdraaglijk en onverdraagzaam geestelijk hoogmoedig wordt.

Gij moet daarom deze drie op het iijnigst samenhouden. Zij doordringen elkaar volledig. In de werkelijkheid van het leven valt nergens de grens aan te wijzen, waar het ééne ophoudt en het andere aanvangt. Zij zijn de drie, wel te onderscheiden, maar nooit te scheiden elementen van het leven der vroomheid.

En pas als gij dit goed vasthoudt, durf ik op elk van deze drie afzonderlijk — omdat wij menschen nu eenmaal niet alles tegelijk kunnen zeggen — meer in bizonderheden in te gaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's