GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Orgelbouw.

(Wenken aan Kerkeraden.)

Gevraagd hier enkele wenken te willen geven aan Kerkeraden inzake Orgelbouw, zal men mij ten goede moeten houden — ik kom toch wel waar men mij hebben wil — dat ik eerst op mijn geliefkoosd stokpaai-dje van in het verleden rond te rijden, een paar toeren ga doen, speciaal in mijn eigen, privé-herinneringen aan de orgels en orgeltjes, waai'bij ik opgegroeid ben en waaraan ik ontegenzeggelijk te danken heb, dat ik er later zooveel van hun soort en karakter ben gaan liefhebben en vereeren.

Het zal wel een .goede vijftig jaar geleden zijn, dat ik als kleine jongen nog, Chr. Gereformeerd zijnde, meest alle Zondagen twee keer in Ds Entinghs Hoveniersstraal-kerk te Rotterdam, méér luisterde naar het orgel dan naar wat anders. Naar bet orgel dat ik toen al zoo prachtig vond, hetzij dat ik het buiten, bij het binnenkomen hoorde, als er door „mijnheer van der Hoeven" op vóórgespeeld werd, of als we erbij zongen, of als het met vóór- en naspel begon en sloot. Hetzelfde orgel, waarvan ik kwalijk kon denken, dat ik er nog eens mijn eerste „orgelvoordracht" op zou geven, bij gelegenheid der Openbare Vergadering van de Zondagsschoolvereeniging „Bidt den Heere des Oogstes" op Donderdag 21 Nov. 1895, waarbij Ds E. T)ouma het openingswoord en Ds C. B. Bavinck de feestrede uitsprak, en waarbij voor het eerst in een Chr. Geret. Kerk een Chr. Zangvereeniging en een Kinderkoor, afgewisseld door orgelspel, mochten meewerken. Hetzelfde orgel, waarvan ik na jaren, in 1931, nog tot mijn voldoening mocht lezen, toen een orgel-enthousiast ervan schreef in een serie artikeltjes onder „Orgels in onze kerken" in de Geref. Kerkbode van Rotterdam 1):

„Het materiaal van het instrument is degelijk en de intonatie uitmuntend. Alle stemmen beantwoorden ten volle aan hun klankkleur en hebben een edel toonkarakter. Ik aarzel dan ook niei^ dit orgel in zijn soort een juweel te noemen, een voortreffelijk voortbrengsel van solide orgelfactuur".

Ik had het toch wel goed gehad, al wist ik toen nog niet wat een prestant of een mixtuur, wat een gedekte of een open pijp was, dat er geen register op zat, of alles was even mooi, vanaf het stille geluid der strijkers en fluiten, tot het stralende tutti der vul- en grondstemmen toe, via het deftige koor aer prestanten.

Alleen moet ik er nog aan toevoegen, dat, nu ik mij na zoovele jaren, nog eens realiseer de dispositie zooals ik die weer onder de oogen kreeg, van in totaal acht, zegge 8 stemmen, vijf op het éérste-, twee op het tweede klavier en één op het pedaal, dat ik mij eigenlijk niet begrijpen kan, dat alles, wat er met dat orgel gebeurde in mijn tijd, dat dat er op kon! 's Morgens als de kerk zoo vol kon zijn en niet minder bij Kerstfeestvieringen, dat we er allemaal, ouden en jongen zoo geweldig bij zongen, moeilijke psalmen en onbekende wijzen niet uitgezonderd. Dat ik, en later nog eens een ander, er pompeuze Orgelsonates van Volckmar en Mendelssohn op konden laten spelen!

Doch, om verder te gaan — mijn Vader, met wien ik altijd meeging, was inmiddels diaken geworden bij de drie vereenigde Kerken van Ds Entingh, Klinkert en Notten — niet minder aantrekkelijk werd mij de Raampoortlaan-kerk met Ds Klinkert erin, dien ik nog z'n steek zie opzetten als hij den preekstoel afging, en de, in mijn oogen, allerprachtigste Wctsborden, zoomede de groote gaskronen die zóó laag hingen, dat ik er bij avond zoowat de heele kerk in kon zien, maar bovenal het orgel, waarbij ik onder het gordijntje door, in stillen eerbied des spelers voeten volgde, gaande over pedaal en wondertree, met welk laatste zoo plotsehng Fortissimo tot Pianissimo verstilde, en •waar ik met diep ontzag opzag naar het toetsenbord met zijn diep-gaande gele en zwarte tonen, langzaam en waardig behandeld door den bedienaar ervan, die, in 't gewone leven, lederbereider of lederbewerker was — waar ik vanaf wil zijn. Ja, nóg imponeerender eigenlijk dan het Hoveniersslraatsche, vond ik dat Raampoortlaan-orgel met zijn ééne klavier, tien stemmen en aangehangen pedaal, waaraan ik al bijzonder vroeg rriijn hart mocht ophalen; om zoo te zeggen: nog in mijn oer-tijd, toen ik nog amper wist wat een heele en wat ©en halve noot was. Het was bij gelegenheid, dat er een Diaconale Conferentie zou beginnen — als ik het wel heb, de eerste! — en dat de Praeses vroeg aan mijn Vader dien ik weggebracht had en aan wiens hand ik nog stond, of er iemand op het orgel was, waarop mijn Vader antwoordde dat hij geloofde van niet, maar dat dit in zoover geen bezwaar was, dat, als Dominé het goedvond, „Opent uwen mond" te laten zingen, ik dit wel kon — zóóver had ik het al gebracht! En daar Ps. 81:12 ook voor een Diaconale Conferentie een gepast begin was, zette ik al heel gauw, met alle-registers-iüt, mijn eenigst repertoire-nummer in — Psalm 81 met voor- en naspel — met open mond aangehoord door ieder die wist van hoedanig een gestalte en formaat ik nog maar was.

Maar ook Ds Notten's orgel aan de Goudsche Singel, in 1882 aangekocht, in hetzelfde jaar, dat de samensmelting dezer Gereformeerde Kerk met de Chr. Geref. Kerken Raampoortlaan en Hoveniersstraat plaats vond, had mijn onverdeelde aandacht en belangstelling, ook al kon het bij lange na niet óp tegen de andere. Zelfs geloof ik, dat ik het, wat de klank, wat het geluid betrof, niet eens zoo erg mooi vond. Maar toch was er iets als het speelde, dat boeide, ook al gaf het vaak een onzeker geluid van zich. Wat dat was? — niets anders dan de bijzondere wijze waarop het behandeld werd. Een wijze, die Ds Douma deed zeggen, in een afscheidswoord aan den jongen Kerkhof, die er voor den laatsten keer op speelde alvorens te vertrekken als student naar de V. U., vanwaar hij later predikant zou worden te O. en W. Souburg, dat het hem, Ds Douma, dikwijls gebeurd was, dat hij de gemeente een extra versje had opgegeven, expres om het genot van dat orgelspel. Het was dan ook immer een lust om ernaar te luisteren. Keurig geregistreerd en correct voorgedragen, werd ieder koraalvoorspel een kunstprestatie, boeiend door orde en regelmaat, wat vaak ook op de gezichten der luisterenden te lezen en te constateeren was. Al waren het wel meest altijd, wat den samenhang betreft, los bij de psalmwijzen hangende speelstukken uit de na- Mendelssohnsche school van Hesse, Fischer, Rinck en meer anderen, geen improvisaties of fantasieën, niettemin waren het, zooals gezegd om de manier van voordragen, kostelijke momenten van muziekgenot, wijding en stichting.

Waarom ik dit allemaal hier ojagehaald heb?

Om alles en nog wat, dat stellig menig goed verstaander al begrepen heeft^ half of heel.

Ten eerste, èn om wat verder volgt, omdat ik erin heb willen laten zien, dat onze Chr. Geref. Gemeenten van vijftig jaar geleden, niet méér inkochten dan ze noodig hadden: 8 stemmen voor hun Hoveniersstraat-orgel, 10 voor de Raampoort en nog ééntje meer voor de Goudsche Singel.

Dat ze, als ze niet, zooals op de Goudsche Singel, noodgedwongen waren een oud restantje orgelpijpen uit vroeger eeuwen voor een zacht prijsje over te nemen, geen bocht insloegen èn bij puike adressen bestelden. Getuige de Hoveniersstraat, die in 1876 het driehonderddertiende werk uit Walcker en Co's werkplaatsen te Ludwigsburg liet overkomen, nadat de Raampoort reeds in 1864 zich er van een had laten voorzien, door „een der voortreffelijkste orgelmakers, die ons land heeft voortgebracht", W. H. Kam van Rotterdam, gebouwd

Dat ze, voor zooveel ik er van afweet, bij al die drie orgels gezongen hebben als lijsters, wat, als ik het leven en de lotgevallen van de twee laatste naga, hun Idnderen en kindskinderen, tot op den huldigen dag toe, er nóg bij doen.

Nu moet ik zeggen, dat ze in een gelukkigen tijd leefden, die Vaders van ons, om orgels te koopen, nog in de gulden eeuw van den orgelbouw, toen het orgel nog een werkstuk was, waaraan gezellen en leerlingen onder oppertoezicht van den meester hadden gearbeid en geen machinerie, zooals later, door min of meer deskundige monteurs in elkaar gezet met onderdeelen, op maat en naar teekening, besteld bij fabrikanten „mit Dampfbetrieb".

Ze waren nog niet eens aan het begin der crisis gekomen, waaruit wij zoo langzamerhand probeeren te raken, de dispositie-en-nóg-meer-malaise met allerlei narigheid erin; ook al begonnen de eerste verschijnselen zich reeds af te teekenen in de Patenten, die elders genomen werden „auf eine Pneumatische Windlade für Orgeln, Orchestrions, Harmoniums und Drehorgeln".

Ze konden gelukkig nog niet meegevoerd worden in den maalstroom, waarin wij nog rondtollen, in de draaikolk der gnieperige half-kerkorgel, half- „concert"-orgel-rabricage, die er niet voor terugdeinst, den aiouden échten orgeltoon te infecteeren met dien der „Orchestrions und Drehorgeln".

En zoo bleven ze nèt nog, precies op tijd, binnen de zone der ongerepte, onver troebel de orgelbouwpractijken, óók onze „Ned. Gereformeerden" van 1890 en daaromtrent, met hunne orgels — ook nog effectief: kerkorgels! — in Amsterdam, Den Haag en in nog veelmeer plaatsen, als waarvan de Rotterdamsche-Kerkbode-schrijver, dien ik hierboven al eens noemde, loftuitte.

„Wanneer wij één orgel in onze kerken hebben staan, waarvan we genoegen beleven, dan is het wel dat in de N. Westerkerk. Immers, al bijna 40 jaren doet het dienst en gebreken heeft het nog niet vertoond. Integendeel, hoe meer we het klankkarakter van dit orgel vergelijken met dat van nieuwgebouwde instrumenten, des te tneer voldoet ons het aesthetisch geheel dat hier werd bereikt, en dat door zijn strakke, maar edele schoonheid steeds blijft bekoren".

En nu, gekomen aan de wenken, die ik op mij nam te geven:

Eerlijk gezegd, ben ik er al zoo'n beetje dóór! Want, wat zal ik eigenlijk nog meer zeggen dan ik al, zoo tusschen de regels in, te verstaan heb gegeven?

Namelijk: dat Kerkeraden, Commissies van Beheer, Orgel-comité's, in de eerste plaats niet verder moeten springen dan hun stok lang is; niet méér koopen moeten dan noodig is; geen topzware disposities bestellen, als ze met minder even goed af kunnen; goed opletten, wat ze voor hun geld krijgen; niet al te schriel zijn met hun penningen; bedenken, dat goedlfoop meestal duurkoop is; zorgen dat ze raadgevers aanstellen, die, behalve naar eer en geweten, ook met volledige kennis van zaken handelen, enz. enz.!

Maar — zal menigeen zeggen — dat weten we allang, daar zijn we al tijden mee bezig: orgels op te richten, naar de meest gedetailleerde bestekken opgemaakt door de gerenommeerdste orgelbouw-experts, uitgevoerd door de grootste en bekendste orgellDouw-firma's, zoo zuinig en oeconomisch als maar mogelijk is gefinancierd!

Allemaal waar! Maar er is één ding, en dat is wat hier zooeven geciteerd werd en wel: dat het ieder opvalt^ hoe méér we het klankkarakter van de orgels, die onze Vaderen nagelaten hebben, vergelijken met die we tegenwoordig bezig zijn aan te schaffen, hóé vèr we afgeweken zijn van wat in hun dagen gold als norm van klankschoon en welluidendheid.

Waar zijn ze, zou ik kunnen oplezen, de met overleg verdeelde, in juiste verhouding tot elkander staande prestant-, fluit-, tongwerk- en vulstemkoren; de elkander imiteerende dubbel-klavieren; de karakterstemmen en de volle-werken van een halve eeuw en vroeger nog terug?

Verkaveld, verdistribueerd, zooals iedereen wel weet, in nauwe, benepen, schelle, schreeuwerige dito's!

Eén ding en wel een voornaam is noodig, zal „men" en zal de orgelbouw zélf uit de impasse raken waarin alles vastzit — gelukkig is men reeds druk bezig daaraan te werken; er zijn al tal van orgelbouwers, die weer tot de vroegere beginselen terug willen, mét heel wat orgeldeskundigen die van eenzelfde gevoelen zijn!

En dat ééne is: dat kerkelijke opdrachtgevers met puriteinsche strengheid zullen beginnen te decreteeren, dat bij den bouw hunner toekomstige óf nog te veranderen speeltuigen, énkel in aanmerking mogen en moeten komen: adviseurs en uitvoerenden, die in groote oprechtheid en zonder eigenbaat wenschen te arbeiden aan dien terugkeer; technisch-, aesthetisch- èn historischonderlegaen, die daarbij lijn en richting vermogen aan te geven en op te volgen!


1) Een fijn werk, wat daar de heer A. Bouman gedaan heeft! Zoo iets moeten ze overal gaan doen, onze jongeren, die met wat speurzin behept zijn en gevoel hebben voor geschiedenis, om een orgel-dossier bij elkaar te krijgen, waaruit ze te gelegener tijd, èn zelf èn anderen kunnen laten putten. Ik was tenminste wat verheugd, al die wederwaardigheden van „mijn" jeugd-orgels te lezen! (J. Z.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 mei 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 mei 1935

De Reformatie | 8 Pagina's