GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Correspondentie van de Redactie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Correspondentie van de Redactie.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

D. te A. U schrijft me o.m. het volgende: „In Uw boeken over Christus' lijden, hebt U overtuigend betoogd, dat Christus' verheerlijkt lichaam „ b 1 o e d - 1 o o s " is. Ik ben daarvan dan ook wel overtuigd.

Maar nu zit ik in verband met het Heilig Avondmaal voor deze vraag: hoe moet ik dan verstaan „de gemeenschap aan Christus' bloed"? Natuurlijk ziet dat in eerste instantie op het schuldverzoenend sterven, maar daarmee is deze gemeenschap toch niet uitgeput.

De Catechismus spreekt wel heel sterk van een gemeenschap ook met den 1 i c h a m e 1 i] k e n mensch Jezus Christus (vleesch van Zijn vleesch. Antw. op vr. 76) door den Heiligen Geest.

Dus dan ook gemeenschap aan Christus' bloed? een levensgemeenschap ten eeuwigen leven?

De gemeenschap aan Christus' bloed kan echter anderzijds slechts in het verleden liggen en niet in

het heden. Mijn vraag is nu: is dit geen verarming van het sacrament en zou dit er op kunnen wijzen, dat het lichamelijk leven van Christus thans toch niet bloed-

loos is? U zoudt me een bizonder genoegen doen met een antwoord."

Tot zoover deze brief. Ik zou het volgende willen antwoorden.

De gemeenschap met Christus' bloed is te zien als gemeenschap met zijn leven en werken in vernedering, voor zoover immers Christus' bloed daarin opzettelijk en afzonderlijk zijn werking heeft gedaan. Het is niet los te maken m.i. van deze' historische beteekenis. .. , , .

Een verarming van het sacrament zie ik daarin niet. Immers, het sacrament zelf onderstelt, dat Christus' lichamelijk onbereikbaar is. Het is immers gegeven tot g e d a c h t e n i s. Hij is aanwezig bij het sacrament alleen door Zijn Woord en Geest, en met de onderstellingen van Zondag 18. Dus kan de beteekenis van het Avondmaal nimmer verarmd zijn, omdat het den rijkdom, die dan zou verloren zijn geraakt, nimmer heeft gekend. Ook toen Christus zelf aan het Avondmaal aanwezig was, was er geen gemeenschap met Zijn bloed los van deze „gedachtenis"; immers Hij zette het dadelijk als te vergieten, of eigenlijk vergoten wordend, bloed voor de aandacht van de zijnen. Denk ook aan de uitdrukking: gemeenschap met Zijn lijden. Overigens is er een nieuwe studie over het begrip „Koinónia", gemeenschap.

Tenslotte, de gemeenschap met Christus zou voor ons eigen besef ophouden gemeenschap met een waarachtig mensch te zijn, en dus feitelijk ophouden zichzelf te zijn, indien dit bloed gebleven was. Immers, het bloed houdt voor alle menschen in den dood op te stroomen, en stroomt daarna in der eeuwigheid niet meer. Zou dit bij Christus anders zijn, dan zou Hij niet meer ons in alles gelijk zijn, niet als eerstgeborene uit de dooden de eerste zijn onder vele broederen, en dus eerder ons afstooten dan ons aantrekken..

F. te S. —^ U schrijft, dat u enkele uitlatingen hebt gevonden in Fahdus' „Kerkelijk Leven", en citeert de volgende, die wel niet letterlijk, doch zakelijk Faiius' meening weergeven inzake Herv. Synode en reglementen en den kerkstrijd der vorige eeuw.

H. 2. In art. 9 (11) van het Reglement stoad, dat men de drie formulieren zou handhaven, maar dit was niet in positieven zin, maar in negatieven zin. Alle verandering in de belijdenis is o n - geoorloofd. Niet één oogenhlik bestond de gedachte, dat de Kerk in waarheid naar haar belijdenis zou leven.

H. 4. De synode heeft het gouvernement tot verdelging van de afscheiding aangespoord, als gevolg van eisch van algemeene verdraagzaamheid. Men meende het Geref. leven te kunnen onderdrukken, door het 'binnen de muren van het genootschap te houden. Het verzoek van de synode o mtevervolgenbestaat nog in volle kracht, ofschoon het niet meer schaadt, wijl de regeering opgehouden heeft aan het verzoek gehoor te geven.

H. 6. Liefde tot het genootschap is sohijnliefde tot de Kerk. Liefde tot de organisatie van het onkerkelijk leven is vrees voor een ware Kerk. Niet het minst bij predikanten enz.

H. 7. Niets isgevaarlijker voor de Kerk dan een anti-kerkelijke Kerk.

H. 9. Men poogt altijd den principieelen strijd te smoren, doorte klagen over kerkelijk, maar onchristelijk kibbe- 1 e n. Zoo wordt het opkomen voor hooge geestelijke belangen neergehaald tot v e c h t e r ij uit vleeschelijke twistzucht.'

H. 11- Het „handgeven" is niet het wenschen van goede reis". Het is de rechterhand der gemeenschap. Gal. 2 : 9.

jDat in een samenkomst twee keer gecollecteerd wordt voor het zelfde doel is een geesteloosheid, die met zweepslagen moet worden uitgedreven, enz. enz.

U vraagt: „Weet men dat niet meer? Als Falnus nu zoo sprak, wat zouden zij dan zeggen? "

Antwoord: Ds Buskes heeft eens gezegd: Fabius kreeg geen invloed, en dat lag aan zijn methode. Maar in de dagen van de afscheidingsherdenking hebben we allemaal naar Fabius geluisterd en ons aan hem verkwikt. Wie de waarheid zegt, krijgt onder de bouwers van den nieuwen tijd gehoor; vele jongeren luisteren naar Fabius, juist nu.

J. te V. U vraagt mij, of wat Judas gedaan heeft, moet gezien worden als de „lastering tegen den Heiligen Geest". Ik meen van neen. Behalve wat ik daarover gezegd heb in mijn: „Christus in Zijn Lijden", merk ik nog het volgende op: Men heeft U, gelijk U schrijft, gewezen op Joh. 6: 70, waar Judas een duivel genaamd wordt. Zie echter over dit woord, en de gevallen, waarin zulk een woord kan gebruikt worden, mijn „Tusschen Ja en Neen", Ie gedeelte (namen voor Satan). Voorts wordt U door anderen gewezen op Hebr. 6 : 4—6. Ik mijnerzijds heb in dezen tekst nog nimmer kunnen lezen, dat hier inderdaad speciaal op deze zonde wordt gedoeld. Degenen, die dit kwaad bedreven hebben, vallen er wel onder, maar vele anderen ook. Soms wordt ten bewijze van de meening, dat gevallen als van Judas in Hebr. bedoeld zouden zijn, ook gewezen naar Simon Magus, die „toovenaar". Afgedacht echter van het feit, dat aan hem nog bekeering aangeboden wordt, is voorts op te merken, dat heel de gedachtengang, waaruit Simon Magus leefde, in rekening moet komen voor men zijn vraag en aanbod-van-geld kan beoordeelen. Dan wordt alles dadelijk veel begrijpelijker. Men wijst U er op, dat aanbieding van genade Judas tot verharding leiden moest. Aangenomen, dat dit zoo is, dan geldt dat evenzeer van den eerste den beste, dien U op straat tegenkomt, en die óók .zich verhardt. Het Woord Gods staat immers nooit stil. Eindelijk wijst een vriend U er op, dat het berouw van Judas, Matth. 27 : 3, moet worden verstaan als „wroeging" en ook als „voorsmaak" van de helsche smart. Maar elke praeciseering ware hier een constructie van Uw vriend, en dus geen overtuigend bewijs voor wat hij bewezen wil zien. Wij weten — gelukkig — van de psyche van Judas niet veel. En wat dien „voorsmaak" betreft, U moet tot Uw vriend zeggen: du sprichst ein grosses Wort gelassen aus. Niet meer weten dan men weten kan.

Overigens schreef ik reeds vele jaren geleden, dat wij niemand met den vinger aan kunnen wijzen, zeggende: die en die heeft de lastering tegen den Heiligen Geest gedaan. In die meening ben ik nog niet veranderd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

Correspondentie van de Redactie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1935

De Reformatie | 8 Pagina's