GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vertaling.

In „De School met den Bijbel" lezen wij volgende pmerkingen:

Een vertaling, wil zij bevredigen, moet niet slechts voor een woord een ander woord, maar voor een waarde haar tegenwaarde geven. De man, die het Griekse arch-iereus (hogepriester) van Hebr. 3 : 1 in het Latijn door ponti-fex (brugge-maker) weergaf, kon dit doen, omdat in Rome de opperpriesters zo heetten: ponti-fex en arch-iereus waren tegenwaarden. Maar de Vlaamse middeleeuwer, die, omdat hij de Griekse „waarheid" (grondtekst) niet kende of niet ter beschikking had, de evangeliën - en de brieven uit hot Latijn en ponti-fex door het in dit verband volkomen duistere bruggemaker verdietste, bleef daarmee beneden de waarde van het Latijnse woord; „de Griekse waarheid" werd er door vertroebeld, niet verduidelijkt of verklaard. En wanneer een Amerikaanse dame, die de geschiedenis van ons land niet kent, bij het standbeeld van den Zwijger vraagt, wie dat is, dan zegt 't haar niets als ge hem „William the Silent", maar alles als ge hem „our Washington" noemt. Dat is een waarde, die zij kent en die haar belangstelling gaande maakt. Tien tegen één, wil zij nu alles van hem weten.

Hoe Bali den Hollander zag.

In „Bouwen en Bewaren" schreef de heer Meijerink over Bali en zijn merkwaardigheden. Volgende mededeeling trof ons:

Een merkwaardig voorbeeld van de visie van den Inlander op den Europeaan zag ik op het eiland Ball. Het is bekend, dat het Balineesche volk zeer kunstzinnig is, groote vaardigheid bezit uit ruwe steen allerlei beelden van geesten en daemonen te beitelen, zooals zij die innerlijk zien. Bij elk van de honderden tempels op dit eiland vindt men talrijke mansgroote beelden, die elk een eigen religieuse gedachte vertolken.

Op het tempelplein te Gianjar op Oost-Bali vindt men in afwijking van de gewone afgodsbeelden aan weerszijden van den tempelingang twee Hollandsche kooplieden in steen uitgebeeld. Een afzonderlijke studie zijn deze natuurgetrouwe levensgroote beelden, ongeveer 150 ja^r geleden gemaakt, ten volle waard. Beiden zijn gekleed in deftige koopmanskleeding met een hoogen hoed op 't hoofd, beiden zitten ze op een zware met sloten behangen geldkist. De een houdt in zijn rechterhand een geldbuidel, in de linker een glas jenever; de andere houdt zijn handen alsof hij geld zit te tellen en hij heeft dan ook wat geldstukken tusschen duim en vinger; beiden kijken met een vrekkerigen grijns voor zich uit. Achter elk dezer kooplieden zit een compagnie-soldaat als vertegenwoordiger van de staatsmacht, die den koopman beschermt.

Terecht merkt de heer Meijerink op, dat onder de zonde der vaderen nu nog de zonen lijden. De vaderen brachten weinig en haalden veel, en nu brengen de zonen de zendings-boodschap. Maar zij lijden nog onder het vooroordeel van de Balineezen.

Zuid-Afrika en de Psalmberiiming.

Reeds meldden wij één en anderaiaal iets over de nieuwe Psalmberijming, die in Zuid-Afrika, vooral onder de krachtige werking van Prof. Dr J. D. du Toit (Totius) de aandacht voor zich heeft gewonnen. Thans deelt „Die Kerkblad" van 7 Augustus j.l. mede:

Die werk in verband met die samenstelling van 'n Afrikaanse Psalmberyming ten dienste van die drie Hollandse Kerke in Suid-Afrika nader nou sy eindstadium.

Die revisiekommissie het in sy tweede vergadering, op 9 Julie e.v.d. in Pretoria gehou, die revisiewerk voltooi.

Er zijn ook letterkundigen geraadpleegd:

Dan het die kommissie in sy tweede vergadering ook beskik oor die bekwame hulp van twee letterkundiges van naam, n.l. Dr G. Dekker en Dr E. C. Pienaar. Hierdie twee manne het tewens die eerste deel van die revisiearbeid gekontroleer en saam met lektor Coetzee van Johaimesburg daaroor rapport uitgebring.

So het dan elke vers, elke reel van die Psalmberyming onder die oë van 'n aantal strenge keurders deurgegaan. Dat hierdie noukeurige toetsing ons Psalmboek ten goede sal kom, daaraan hoef nie getwyfel te word nie.

Thans is het werk tot zoover gevorderd:

En nou is die aantekeninge van die sekretaris, bevattende vraagpunte, suggesties, versoeke ens., in hande van die vertolker van die Psalms gestel om na sy beste oordeel alles te oorweeg, in die hoop dat die Psalmboek binnekort persklaar sal wees.

Ook aan de melodieën is gedacht:

En as di woorde van die Psalms vir die pers gereed is, dan is die taak nog nie afgedaan nie. Dan moet nog die wysieskommissie vergader, denklik in Oktober, om nog 'n finale keuse te doen ten opsigte van sommige nuwe melodieë wat die ou „onsingbares" moet vervang.

Hoe op deze dingen gereageerd wordt? Men hoore:

Daar is lidmate wat al haastig word. Hulle meen dat hulle lank genoeg op die nuwe Psalmboek gewag het. Maar die broeders en susters moet nog bietjie geduld beoefen. Hulle moet bedink dat die werk baie omvangryk is. Gereken teen tien verse per Psalmwat seker nie te hoog is nie—sal die boek ongeveer 1500 verse bevat. Daarby kom dat die Psalmboek uiteraard geen dagvlinder is nie. Dit is 'n werk wat die jare sal moet verduur. Daarom moet dit nie alleen dogmaties en liturgies in orde wees nie, maar elke vers, elke reel selfs, moet op die goudskaal van taaigevoel en skoonheids-eis geweeg word. En dan, hoe memgvuldig is die stemminge waarin die vertolker en reviseurs hulle moet verdiep! Die Psalmboek begin met liedere uit die diepte en eindig met louter hallelujas. Daar tussenin gaan dit van stemming tot stemming en van styging tot styging.

Behoefte word dus by voortduur gevoel aan die voorbidding van die gemeentes.

Men kan nog het meest jaloersch worden op dit laatste: daar ginds is er een massa van menschen, die om zoo iets roept.

Hadden wij het hier ook maar eens zóóver ge­

bracht „Uit het hoofd preeken".

Er. zijn krmgen, WEiarin men het „preeken-zonder-eenpapiertje-voor-zich" beschouwt als een bewijs van de ^

aanwezigheid van den Heiligen Geest. Natuurlijk is dat dwaasheid. De duivel heeft, naar het ons lijkt, in Nederland meer sprekers-zonder-blaadje-voor-zich, dan de Heilige Geest in den laatsten tijd.

Maar juist daarom moet óók de Heilige Geest er meer hebben. Wij denken hier aan wat Ds J. v. d. Sluis schrijft in „Goudsche Kerkbode":

Wordt in den tegenwoordigen tijd nog zooveel nadruk gelegd op het preeken uit het hoofd als toen geschiedde? Bavinck en Kuyper hebben het wel als ideaal gesteld, de hoogleeraren in Kampen en Amsterdam toch zeker niet minder. De handboeken over predikkunde van vroegeren en lateren tijd eischen het ook. Toch schijnt in onze dagen in de practijk de leuze te zijn: „de preek moet gelezen worden". Een Hervormd man zei eens: „Bij ons in de kerk zijn twee voorlezers. Maar de een verdient tractement en de ander niets". Zoo is het op menige plaats.

Dat is verkeerd. Er moet weer als vroeger uit het hoofd worden gepreekt, niet zooals nu door enkelen maar door velen, want lezen is in strijd met den aard der predicatie. Een prediker moet met zijn ge^ hoor in levend contact komen. Een levend getuigenis moet van hem uitgaan. Hij moet een doel hebben gekozen en naar dat doel moet hij de gemeente als hij Amen zegt, hebben heengeleid. En dit nu moet en kan alleen bereikt worden door bezielde, aangrijpende, roerende en meeslepende toespraak. En dit nu wordt als men leest, minder mogelijk; wat bij de predicatie nooit mag teloor gaan, is het karakter van toespraak. Bovendien doet een spreker, die gebonden is aan zijn papier, aan den eisch der welsprekendheid te kort.

Preeken uit het hoofd moet echter niet zijn spreken zonder genoegzame voorbereiding. Van zulk preeken geldt het versje van Beets op spreken voor de vuist:

„Wat voor de vuist wordt toegediend. Komt warm op tafel", zei een vriend. Komt warm op tafel, dat is waar Maar is niet altijd even gaar.

Aan het spreken uit het hoofd moet voorafgaan zeer ernstig indenken en doordenken van de stof tot in kleine bizonderheden naar vorm en inhoud, zoodat de spreker zijn stof beheerscht en dan moet hij het overdachte in vrije voordracht uitspreken. Misschien zal iemand denken: wie is daartoe bekwaam en allerlei bezwaren inbrengen. Het moet worden toegestemd, dat de eisch lioog is. Maar als vooral jonge predikanten bij den aanvang van hun bediening in die richting met ernst aanhoudend beginnen te werken; dan is er met de hulpe Gods veel te bereiken. Dan zullen het wel niet allen sprekers worden met or'atorische gaven. Dat behoeft ook niet. Maar zij kunnen dan wel mannen worden, die duidelijk en eenvoudig het Woord Gods uit hun hoofd en hart bedienen.

Wij hebben even geaarzeld met het doorgeven van deze passage. Want er zijn toch al veel te veel menschen, die het z.g. lezen zóó „hinderlijk" vinden, dat ze daaruit aanleiding nemen, een ijverigen, goed en naar zijn beste geweten preekenden predikant te ontgaan, of naar een ander te loopen, die — de broeders weten het soms heel precies — wel leest, maar, ziet u, niet „hinderlijk" leest. Bij dézen ziet de hemel dan blijkbaar rood, bij genen droevig rood.

Natuurlijk nemen wij dergelijke opvattingen niet in bescherming. Wij zijn er ons ook goed van bewust, dat het preeken-uit-het-hoofd groote bezwaren meebrengt, en veel zelftucht en eerbied voor het werk vordert van den preeker zelf. Ds v. d. Sluis wijst trouwens daarop.

Toch meenen wij — zelfs met de gevaren voor oogen — dat op den duur onder ons meer gestreefd worden moet in de richting van het „vrije woord". Een van de eerste behoeften van onzen tijd is, dat de kansel weer zal boeien; éérst door den inhoud — en met het oog daarop halen wij onze schouders op over „loopers", die naar oratorie vragen en niet naar den inhoud der preek.— doch daarna ook door de voordracht.

Maar — om alle misbruik van dit stukje af te "weren —: veel liever een goede inhoud, mèt lezing, dan oratorie in de ruimte. En zoolang het „boekje" niet algemeen afgeschaft wordt, is het ongeoorloofd, te klagen over bepaalde predikanten, die het gebruiken. Ze volgen een tot nu toe vrijwel algemeene gewoonte, en verdienen daarom dank, als zij, volgens den gewonen regel sprekende, de gemeente een deugdelijken inhoud geven. Ons artikeltje ziet niet op het heden, doch op de toekomst.

Zoeken naar eenparigheid.

Ds B. A. Bos schrijft in „Asser Kerkbode" iets over het curatorenverslag der Theol. School. Wij lezen:

Wat de verschillende zaken betreft, die op de Curatorenvergadering behandeld zijn, wijs ik allereerst op een ingekomen schrijven „van den Senaat van het Studentencorps F. Q. I., waarin aan het Curatorium, namens de meerderheid der corpsleden, verzocht wordt te onderzoeken „de theoretische en practische mogelijkheid tot doorvoering van het promotierecht aan onze Theologische Hoogeschool"."

Uit dit ingekomen stuk blijkt, dat de begeerte tot afbouw onzer Theologische School nog steeds bij onze studenten leeft. En niet alleen leeft deze zaak bij onze studenten, maar ook bij vele anderen. De tijd zal wel komen, dat aan dit recht der Theologische School, zooals dat o.m. voortvloeit uit het bekende i, Beding" van 1892, wordt voldaan. Zoover is het echter nog niet. De Curatoren besloten toch, nadat advies van de Hoogleeraren gevraagd en bekomen Was, niet op dat verzoek in te gaan. Wat dat advies der Hoogleeraren inhield, wordt niet vermeld. Wel Wordt het besluit der Curatoren gebaseerd op de Synodebeslissing van Arnhem 1930.

Zooals bekend is, heeft de Synode het voorstel om het promotierecht aan onze School te geven, niet afgewezen. De zaak is feitelijk uitgesteld. De Synode sprak toch uit, dat er eerst „genoeg­ zame eenparigheid" moest zijn. P r i n c i- p i ë e 1 e bezwaren heeft de Synode niet genoemd. Die zijn er niet. Wel werd —• misschien terecht — gevoeld, dat er eerst een genoegzame eenparigheid moest zijn.

Als die er is, komt de zaak vanzelf in orde. Het komt me zelfs voor, dat de Synode, gezien haar besluit, telkenmale als ze vergadert, zou moeten nagaan, hoever het met de „genoegzame eenparigheid" staat. En tevens vloeit uit het besluit voort, dat getracht mag worden, die genoegzame eenparigheid te bereiken. In dit verband moeten we dan ook dankbaar zijn voor het verzoek van de studenten. De zaak is weer eens besproken, en van harte hopen we dat deze zaak nog eens in orde komt.

Wij zijn het met deze beschouwingen eens. Wanneer er genoegzame eenparigheid ontbreekt, behoort men den weg te zoeken, om daarheen te komen. De eenige manier, die onder christenen past, is dan deze, dat men rustig, broederlijk de argumenten over en weer toetst. Wat kan daar tegen zijn, als men gelooft in de leiding van den Heiligen Geest? Wat mag daarvan terughouden, wanneer men anderen, die het soms niet met kerkelijke besluiten eens zijn, bestraffend wil herinneren .aan de leiding van den Heiligen Geest? Wie groote dingen roemen wil, roeme; maar hij weet dan ook, dat hij zijnerzijds den Geest, die hem stof tot roemen geeft, niet in den weg moet gaan staan.

Daarom is de zaak, bovenbedoeld, inderdaad in zulk een stadium gebracht, dat voortdurend onderzoek noodig is.

Een opmerking als deze werpt dan ook volstrekt niet, gelijk geïnsinueerd is, een twistappel in de kerk.

Want het is juist omgekeerd.

Er lag een twistappel. Vervolgens is verklaard, dat men niet in staat was, het ding weg te nemen. En als er nu gevraagd wordt om een rustig onderzoek, dan moet de begeerte naar zulk een onderzoek de verbinding zijn van de beide groepen, die dan op d i é manier den appel wegnemen. Waren wij inderdaad sterk — over en weer —, dan zou van beide kanten zulk een onderzoek begeerd worden. Dat is „vredemaken".

„Man en paard".

In „De Bazuin" van 26 Juli schreef ik:

Dr W. A. van Es ontvangt, gelijk we reeds in een ander blad hebben opgemerkt, geen antwoord op vragen, die hij ons stelt — tenzij we het onzerzijds gewenscht achten —; en dat om redenen, die hijzelf verstaan moet; ze liggen in onware^) en onwaardige polemiek van Dr v. Es. Dit neemt niet weg, dat we gevaar voor persoonlijke narigheden willen bezweren. Dat gevaar dreigt, als Dr W. A. v. Es een „Bazuin"citaat van deze rubriek knipt, en dan zegt:

Men heeft ons verzekerd, dat dit ook al op ons doelt.

We wisten het niet. En het staat er met zoovele woorden ook niet bij.

Aan het eind van het artikel staat:

Kom, nu maar eens frisch op: man en paard genoemd.

Tot zoover Dr W. A. v. Es. We zullen hem frisch volgen, als hij frisch voorgaat. Hij noeme dus „man en paard": d.w.z. den naam van den man, die hem „verzekerd heeft", dat hetgeen Dr v. Es citeerde, op hem doelt.

Tot zoover het artikeltje in „De Bazuin". Sinds vernam ik niets meer; we zullen dus thans maar ophouden met wachten. Terwille van enkele „Reformatie"-lezers, die meenden, dat ik Dr v. Es geheel zonder antwoord had gelaten, geef ik ook hier even dit bericht.

Nabeirachting op de artikelen van Dr Eraan.

Ds S. Wouters schrijft in „Soester Kb.":

Het kerkelijk leven vertoont in deze Augustusmaand niet veel rimpelingen. Dr Kraan hoopt deze week zijn prachtige artikelen over de Buchmanbeweging te beëindigen. Hij heeft zeer veel bewijsmateriaal aangevoerd. We twijfelen er niet aan, of deze artikelen zullen grooten invloed uitoefenen. Als wij nu maar niet vergeten, hoe de Heere van ons vraagt, waar wij de gansche Schrift vidllen aanvaarden, dat wij dan ook ons gansche leven zoo inrichten, dat we inderdaad zijn als een stad op den berg en een licht op den kandelaar. Leer en leven zijn ninmier te scheiden. De leer moet zijn het zaad, dat ontkiemt tot een krachtig leven.

Kerk en N.S.B.

Ds S. Wouters schrijft in „Soester Kb.":

Wat ons op verschillende plaatsen in deze maand wel is opgevallen, is dit, dat men overal de noodzakelijkheid gaat gevoelen, krachtig, ook in den weg van de kerkelijke tucht, op te treden tegen hen, die fascistische beginselen propageeren. Prof. Schilder heeft o.i. zeer terecht het advies gegeven: Doorzetten. Men wil het lidmaatschap van onze Geref. Kerken gebruiken om heillooze praktijken in het staatkundig leven door te voeren. Dit mag niet worden verdragen.

.., '" Een Jood over het Christendom.

In het „Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland" van 15 Augustus 1935, 3e blad, schrijft G. de Lange in een leidend artikel volgende merkwaardige woorden:

Principieel polemiseer ik niet met niet-Joden over de kwestie: „Jodendom of ( hristendom? ", omdat ik den schijn niet OÏ) mij wil laden, alsof ik het Christendoon bestreed. Daartoe toch voel ik mij niet geroepen. Hioeveel onrecht den Joden in den loop der eeuwen door Christenen in naam des Christendoms ook aangedaan is, acht ik nochtans het Christendo< m een negen voor de niet-Joodsche wereld, omdat daardoor de hetdensche „goden" van hun voetsttik gestcoten werden, en het tnenschdom de Noachidische openbaring, die immers voör heel de wereld bestemd was, nader gebracht is.

Wanneer men dergelijke dingen leest, is de conclusie —• a neen — niet deze, dat tuschen Jodendom en heidendom Mer de grenzen zuiver getrokken worden. Is n.l., gelijk Paulus zegt, de tegenstelling tusschen Jodendom en Christendom er een van „eigeel kracht" en „eigen recht", tegenover die van „Christus' kracht" en Christus' recht, dan staa-t in déze dilemmatiek de Jood aan den verkeerden kant. En heeft wederom Paulus gelijk, wanweer hij het kruis van Christus in het middelpunt plaatst, dan staat niet alleen de Griek, die het een „dwaasheid" vindt, doch ook de Jood, die het een „aanstoot" acht, wederom aan den verkeerden kant; tegenover het ohristelijik geloof, tegenover zijn waren Messias tevens, staat hij op één lijn m«t de heidenen.

Maar nu bevnjst dan toch een dergelijke uitlating des te meer', dat de tegenwoordige „heidenen" van het nationaal-socialisme geen recht hebben, de Joden te vervolgen, of, gelijk men nog vandaag, ondanks Dr Schacht, in duitsohe steden en dorpen aangeplakt kan zien staan, te verkondigen, dat „de Joden ons ongeluk" zijn. Immera, de „heidensche goden" die volgens dezen joodschen schrijver dicor het christendom van hun voetstuk zijn gestooten, worden door de nationaal-socialisten weer óp dat voetstuk rechtop gezet. En als het er öp aankomt, kan een Jood, die zóó schrijft, in de actueele vragen van onzen tijd 'dichter bij' ons staan, althans in het verzet tegen dergelijke „nieuw-germaansche" heidenen, dan menig gedoopte, die het natiiomaal-socialisme christelijk , noemt.

De dingen zijn wel ingewikkeld tegenwoordig.


1) Nog deze week geeft Dr v. Es een onwaar bericht inzake „De Reformatie" door, hoewel hij de tegenspraak blijkt gelezen te hebben.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 augustus 1935

De Reformatie | 8 Pagina's