GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij blood alleen niet leven.

In ons nr van 30 Aug. citeerden wij een schrijver uit het „Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland" (van 15 Augustus).

Dezelfde auteur, G. de Lange, sobrijift in hetzelfde artikel, hetwelk handelt over „Halacha en Agada" ook iets over den tekst uit Deut. 8 : 3. Dit vers wordt door den schrijver gegeven in deze vertaling:

Hij legde u cnthcudmg cip en liet u honger lijden en gaf u het manna, te eten, dat gij niet kendet en uw vcoroiuders nooit gekend hebben, cm ti te dcen ondervinden, dat de mensch niet alleen van brood leeft, doch van alles, mat door Gods bevel daartoe beschikt is.

Natuurlijk interesseert ons, lezers van het Nieuwe Testament, deze tekst niet het minst om deze reden, dat hij in Christus' mond geweest is bigi de verzoeking in de woestijn. Christus heeft daar het woord uit Deut. ^elf uitgelegd, door er in te lezen, dat de mensch niet onderhouden wordt door wat God geeft, (alsof Gcd. in Zijn onderhoudingswerk aan dat „wat", dat zeer bepaalde middel, gebonden was) doch dat de mensch leeft omdat God het beveelt, het zoo wil, zoo „spreekt", ongeacht het in den regel daarvoor gebruikte instrument. De schrijver nu uit het genoemde „Centraal Blad" vertolkt deze plaats aldus:

Den kinderen Israels moest geleerd worden, dat de mensch niet slechts van brood leeft, dat hij' ook kon leven daar, waar geen bodem gevonden werd, bereid cm het noodige graan voort te brengen.. .. als God het wilde; dat de mensch niet mag vertrouwen op zijn berekeningen, zijln logische gevolgtrekkingen, als de stem van den plicht spreekt. Afgezonderd van de beschaafde wereld, verre van alle weelde, ja, zelfs van het allernoodzakelijkste tot levensonderhoud, moest Israël leven gedurende 40 lange jaren en tot de ervaring komen, dat het ging.. .. «mdat God het wilde.

Gezien in het licht van Deut. zelf, is deze opvatting nog zoo kwaad niet.

Maar de joodsche gewoonte van allegoriseering speelt den auteur straks toch weer parten. De schrijver betoogt immers, onmiddellijk daarop, dat het woord der wijzen (Siphré 'Ekeb) „verder gaat". En hier komt dan de echte Jood, die zijn traditie niet prijs geven wil, om den hoek. Gelijk de Roomsohen knap kunnen zijn in bet zuiver exegetiseeren van bijbelwoorden, b.v. het Hooglied, maar dan onmiddellijk daarna akelig spitsvondig in hun allegoriseering —• omdat de traditie der kerkelijke uitlegging hen daartoe eenvoudig verplicht en hen daarin bindt — zoo is het ook hier. Niet voor niets trekt de Joodsche schrijver trouwens een parallel tuschen zich en de zijnen eenerzij-ds, en de Roomschen anderzijds. Wij lezen:

Volgens hen zOu de Schrift heelemaal niet aan het brood in den letterlijken zin des woords gedacht hebben. „Gij moogt niet zeggen: Ik heb wetten bestudeerd; dat is mijl voldoende. Er staat immers (.Deut. 8, 3): Om u te doen ondervinden, dat de msnsch met alleen van brood leeft, d.i. Midrash, doeh van alles, wat door Gods bevel daartoe beschtkt as, dat zijto de Agadot. Onder Midrash heeft men hier te verstaan het afleiden van wetten uit de H. S., algemeener derhalve de Halacha.

De Halacha, de tot in kleinste bij'zoiiderheden uitgewerkte wet, waardoor het godsdienstig leven, of, beter, bet leven beheerscht moet worden, is iets, waarin het Jodendom tegenover het Christendom staat, al heeft dan ook het katholicisme in zekeren zin een „Halacha" tot ontwikkeling gebracht. Dat „tegenover het Christendom staan" wil niet zeggen, dat het Jioidendom aan de Halacha het aanzijii gegeven heeft, om daarmede het Christendom te bestrijden. In zekeren zin was juist het omgekeerde het geval, het uit het Jodendom ontstane Christendom verwierp, zijl het dan niet in den aanvang, de Halacha.

Aan het eind van de Ie alinea van dit citaat leest men het woord „Agadot"; dat is het meervoiud van „Agada". Wat daaronder verstaan wordt, worde nog door den schrijver zelf toegelicht:

Het Jodendom verstarde niet door de Halacha. Doch al ZOU! deze idp zich zelf niet de factoren bevatten, die versteening voorkwamen, welnu dan beschikte bet Jodendom nog over een probaat middel, om geest, hart en gemoed levend en opgewekt te houden. Dat middel heet Agada. In een definitie vast te leggen wat men wel onder Agada te verstaan heeft, is waarsohijalijk nog niemand gelukt. Men mioet zich beiielpen met een 'opsomming. Agada is verhaal, sage, niededeeling, verklaring, leering, voordracht, een collectieve benaming der verschillende takken van wetenschap in de Talmoedisohe litteratuur, die zich niet mat de regeling van het practisch© leven, de Halacha, bezighouden. De Agada is het product van het vrije denken, dat bij godsdienstige handelingen het gevoel en de idee wekt en aankweekt, zoodat zij' niet gedachteloos \i'rricht worden, doch met het volle bewustzijn van hun zin, beteekenis en doel. Agada in den engeren zin des woords is de vrije, allegorische verklaring van Schrift- Plaatsen.

Dat met dergelijke opvattingen de aangehaalde tekst tut Deut. intusschen niets te maken heeft, behoeven wiji niet meer hier nader .uit te werken. Feitelijk keert deze schrijver hem in zijln tegendeel om. Want in den Deutercmomium-tekst gaat het er om, dat WIJ niet vrij zijn van het instrument, dat God in den regel ons voiorschriiït (brood), doch dat wèl GOD züberzijds vrij is (alle woord dat uit zijn mond uitgaat). De joodsche schrijver evenwel maakt er van (zie het slot' van zijh opmerking), dat die Agada, door hem vergeleken niet met het brood, maar met het „woord GOds", „de vrije"(!) verklaring van schriftplaatsen is. Vriji, en dan allegorisch. M.a.w., hier wordt jmst de mensch vrijigelaten. De vrijheid, die God voor zich alleen gereserveerd heeft, wordt hier op den mensch overgedragen.

Hoe hoog schittert tegenover dergelijke ook nieuwere joodsche opvattingen onze hoogste Profeet en Leeraar, die juist in de woestijn tot Satan zegt: ik van mijn kant ben gebonden aan het mij voorgeschreven instrument: normaal brood. En als ik mij de vrijiheid aanmatigde, welke God alleen voor zichzelf reserveert, dan zou ik God verzoeken.

Het napluizen van dergelijke dingen heeft iets fascineerends. Want het bewijtet, dat Christus' Woordgebruik niet alleen voor ons leidend is, doch reeds in dien tijd direct zich kwam stellen tegenover het Jodendom, met zijin vleeschelijke Schrift-„uitlegging". Deze toch was reeds toen in zwang.

En tevens zien wijl, dat Christus' exegese, en de daarin gestelde regelen, nog in hooge mate actueel zijn, ook in ons verstaan van de Joden.

Grereformeerde „Belijdenis" of Gereformeerde „Kerk" of Gereformeerde „Gezindte".

In „Overtoomsche Kerkbode" deelt Dr J. G. Geelkerken iets mede over de Gereformeerde Kweekschool te Amsterdam. Zij viert binnenkort haar gouden jubileum. Dr Geelkerken schrijft:

Vrijdag 6 Sept. a.s., 's avonds 8 uur, zal een Herdenkingssamenkomst zijn in de Keizersgrachtkerk, waar Dr C. Tazelaar, waarn. voorz. van het Bestuur, de Directeur en Prof. Dr J. Waterink zullen spreken. De samenkomst zal worden opgeluisterd door een zanguitvoering van leerlingen der Kweekschool, onder leiding van den heer J. Deutekom. Belangstellenden hebben vrijen toegang. Zaterdag 7 Sept. d.a.v., 's middags 3 uur, houdt het Bestuur receptie in het gebouw der School.

Terwijl wij de jubileerende inrichting feliciteeren en dankbaar gedenken, wat zij in de halve eeuw van haar bestaan heeft gepresteerd, spreken wij den wensch uit, dat zij haar waarlijk Gereformeerd beginsel en karakter als Kweekschool ook in dit opzicht moge openbaren, dat zij bij den voortduur van haar werkzaamheid meer uitgesproken en duidelijk toone geen eenzijdig „kerkelijke" school te willen zijn, maar een opleidings-inrichting, uitgaande van heel de Gereformeerde gezindte hier ter stede. O.i. kon dit meer uitkomen, dan b.v. door het secretariaat van den heer v. Heemstra op dit oogenblik het geval is. Tevens zou zulks er wellicht ook toe kunnen medewerken, dat aan de Gereformeerde lagere onderwijsinrichtingen in den lande bij sollicitaties van aan deze Kweekschool opgeleiden, gelijke kansen en gelijke rechten worden verleend, b.v. ook aan leden van onze Gereformeerde kerken in hersteld verband. Op schoolgebied is, naar goed Gereformeerd beginsel, splitsing naar kerkgemeenschap immers als regel onjuist.

Zoo langzamerhand raakt men onder ons weer vertrouwd met de hanteering van den term: gereformeerde „gezindheid" of „gezindte". Vroeger was dat niet zoo bezwarend als thans. Tegenwoordig immers wordt onder den term „gezindte" aangeduid: een niet nader af te grenzen conglomeraat van kringen of personen, die zich presenteeren met de gereformeerde belijdenis in de hand, deze laatste evenwel dan al of niet „ g e- interpreteerd" op een of andere manier. Dat intusschen dit conglomeraat menschen oplevert, die de belijdenis zóó „interpreteeren", dat zij in haar grondgedachten door hun quasi-interpretatie weersproken wordt, wordt dan buiten beschouwing gelaten; want men gaat uit van het min of meer constant gedachte, doch intusschen zuiver mythische begrip dezer „gezindte".

Dit is dan de eerste fout.

En de tweede is, dat men in dit verband den eisch stelt, dat b.v. de school niet de kerkelijke scheidslijnen volgen zal.

Natuurlijk is dat laatste volkomen juist.

Maar zij, die er het hardst om roepen, willen doorgaans precies het omgekeerde van wat zij begeeren: zij wenschen, dat critiekloos uit de bestaande kerkelijke instituten een vertegenwoordiger worde gekozen. M.a.w., dat als het er op aankomt, de kerkelijke lijntjes precies worden gevolgd.

Deze tweede fout werkt dan ook weer er toe mee, het mythische begrip „gezindte" den schijn van ernst en konkreetheid te geven.

En zoo draait men rond in een cirkeltje. Naar onze meening moet men de kerkelijke lijnen inderdaad niet slaafsch navolgen. Een „vrije" school, hoogeschool, kweekschool, of wat dan ook, moet haar vrijheid positief gebruiken: tot het „beproeven", critisch toetsen, der geesten dus. Dan kan zij beslissen, wie onder degenen, die de belijdenis als schild opheffen, dit in werkelijkheid doen, en wie het slechts in schijn doen. Zulk een „vrije" school zal zich ook niet aan dit onderzoek kunnen onttrekken, want anders wordt zij inderdaad gebonden in slaafsche banden, een hinkebeen achter kerkelijke verscheurdheid en kerkelijke of theologische oneerlijkheid aan... Het woord „oneerlijkheid" beoordeelt hier geen personen, maar wel degelijk objectieve gebruiken, als b.v. benamingen, die niet kloppen met de werkelijkheid, woordgebruik, dat niet helder is, belijdenisaanvaarding, die geen aanvaarding is.

Wie zulke stemmen als hier die van Dr Geelkerken beluistert, kan achteraf weer zien, welke geweldige beteekenis het heeft, wanneer zij, die voorlichting geven moeten, de verwarring helpen vergrooten door „gerefoi^ meerd-in-ruimeren-zin" te noemen, in het openbaar, wie het gereformeerde weerspreken. Wie in een congres — gelijk één der jubileum-redenaars — positie kiest in het begrip gereformeerde gezindte, om dan ook als gereformeerd aan te dienen wie het niet is, enkel op grond van het feit, dat de man het zelf zegt te zijn, raakt zijn recht van spreken tegen Dr Geelkerken en de vele anderen kwijt. De eisch van Dr Geelkerken is dan ook voor wie zoo denken of doen, onafwijsbaar geworden. De kwestie van zulke congressen is belangrijker, juist voor de toekomst, dan velen weten willen.

Het lectoraat te Kampen.

Dr K. Dijk schrijft in „Haagsch Kerkblad":

En ik zou ook over de afschaffing van het Lectoraat kunnen uitweiden, maar ik wil dit niet doen. Alleen deze opmerking, dat de Curatoren deze „afschaffing" aan de Generale Synode hebben voorgesteld op advies van de meerderheid der Hoogleeraren. Ik moet dit wel niededeelen, omdat van de verdwijning van het Lectoraat alleen het Curatorium een verwijt wordt gemaakt, terwijl in zulk een verwijt dan toch een onbillijkheid schuilt. Indien in 1933 het College van Hoogleeraren gezegd had: het Lectoraat kan en mag niet verdwijnen, zou m.i. een voorstel tot afschaffing nimmer de Generale Synode bereikt hebben.

Van deze opmerking gaarne nota nemende, verklaar ik tevens, dat mij geen enkel geval bekend is, waarin men aan de curatoren een onbillijk verwijt gedaan heeft. De hoogleeraren hebben prae-adviseerende stem in de curatoren-vergadering, gelijk ook op de synode, doch tenslotte beslist de synode; en zoo beslissen ook de curatoren inzake wat zij zelf de synode voorstellen. En — er zijn gevallen, waarin het curatorium anders beslist dan de meerderheid der hoogleeraren. Dat is nog onlangs het geval geweest; ik zal maar niet zeggen in welk punt. Ook is er een tijd geweest, waarin de meerderheid der hoogleeraren, allen min één, voor het promotierecht waren.

Overigens verblijdt het ons, dat Dr Dijk aan het eind schrijft:

Ik ga uit den aard der zaak over deze onderwerpen niet schrijven. Alleen wil ik dit zeggen, dat naar mijn oprechte overtuiging de kerken zorg hebben te dragen, dat de opleiding tot den Dienst des Woords aan haar Theol. School zoo goed mogelijk zij. De tijd is voorbij, dat bij velen de vraag domineerde: met hoe weinig kunnen wij toe? Wij zoeken èn voor de School èn voor de Vrije Universiteit het beste.

Dit laatste is ook onze meening. Men moet niet de zaken van de eene hoogeschool zien onder het aspect van de andere.

Overigens is inzake het lectoraat onzerzijds reeds het noodige gezegd: wij meenen, dat zijn afschaffing schade beteekent en de Theol. School in een ongelijke positie brengt tegenover de V. U. Wij zijn den curator van Zeeland dankbaar, dat hij ons Reformatie-artikel daarover doorgaf in „Zeeuwsche Kerkbode".

De scheidslijn.

In „Gereformeerd Kerkblad Hoek van Holland etc", komen Indische brieven voor, geschreven uit Sclavenburgh, door Arie van Maaswijk. Wij lezen o.m.:

Als ze er zijn, zie je dat dikwijls niet zoo; enkele jaren later wordt het zoo duidelijk als een ster aan den hemel.

Hoeveel menschen, oppervlakkige zieltjes, zijn er niet geweest, die, nu ja, hebben gezwegen, maar toch eigenlijk meenen, dat aan die groep, welke zich „Hersteld Verband" noemt, groot onrecht zou aangedaan zijn op een bekende vergadering.

De ergernis, die in de wereld en in de kerken geweest is, zou dan komen op rekening van wat harde, • stroeve Gereformeerden, die eigenlijk op non-activiteit moesten gezet zijn.

Een predikant uit dat bepaalde Verband, sprak verleden week voor een jeugdgroep en verkondigde openlijk, dat het verschil natuurlijk niet alleen zat in enkele met name genoemde punten, maar dat het ging over de heele linie der openbaring, dat het dus twee tegengestelde beginselen waren, die daar in botsing kwamen.

Daarmee ben ik het hartelijk eens, Hein. En oneens met een dominee als die van Bloemendaal, die bij gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum onlangs verkondigde, dat de scheidslijn in Assen verkeerd was getrokken.

Op kerkelijk terrein geldt altijd: wee den mensch, door wien de ergernissen komen.

Wij weten niet of het persverslag juist geweest is, en zijn daarom voorzichtig. Wel meenen wij, dat, indien het zoo gezegd mocht zijn, het bezwaar van Arie van Maaswijk volkomen wettig is. Assen trok de scheidslijn goed. Maar na Assen zijn er velen geweest, die de lijn niet goed hebben dóórgetrokken. Dat maakt een groot verschil.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's