GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Christus, een „nietdeug".

lusschen een „niet-deug" en een „deug-niet" is inderdaad verschil, ook voor het besef van de lezers van „Paedagogiscb Tijdschrift voor het Chrislelijk Onderwijs", „orgaan van de Vereeniging voor Christelijke paedagogiek", hoofdredacteur Prof. Dr J. Waterink. Maar zélfs met hun misschien nog wat vage notitie omtrent dit onderscheid voor oogen, zullen ze — naar ik hoop — voor een deel zich onwennig hebben gevoeld, toen in hun orgaan hun voorgerekend werd, dat hun Hi& er en Heiland, hun in het vleesch gekomen God, volgens mathematisch-preciese wetten wel een „niet-deug" moet zijn geweest, Jezus de zoon van Maria-Jozef.

Jezus Christus, een niet-deug alzoo.

De rekenmeester, die dat zoo becijferd heeft in het „Paedagogiscb Tijdsclirift", chrisbelijk orgaan, is Dr M. C. Schuyten, Antwerpen. Zijn artikel is opgenomen in het Augustus—September-nummer 1935 (28e jrg, afl. no. 4—5). Het tijdschrift is uitgave van de N.V. Dagblad en Drukkerij „De Standaai-d", Amsterdam.

De schrijver heeft zijn bijdrage getiteld: „De natuurwetenschappelijke economie der materiele Schepping". Blijkens dezen titel zit hij nog gevangen in een problematiek van zóó-veel jaren geleden. En zóó-veel jaar geleden was het óók al een booze tijd. Vooral als de voorof achterhoede-leiders van het natuurwetenschappelijke leger hun „natuurwetenschappelijk" licht wierpen over de wereld, die voor de geloovigen — toen nog verstoken van een Paedagogiscb Tijdschrift met een bezetter van een paedagogischen katheder als hoofdredacteur — het werk-tooneel was van den God der openbaring, den God van vleeschwording en van wedergeboorte. En kijk, nu komt daar in 1935 een late broeder uit de achterhoede van dit feitelijk reeds verslagen en verstrooid natuurwetenschappelijk leger de pa- ^na's vullen van het tijdschrift boven genoemd. Het is een wetenschappelijke blamage naai- het ons üjkt. Maar tenslotte zullen we het daarover niet nebben. Wel móéten we de vraag stellen, hoe staat net toch met onze christelijke paedagogiek, wanneer langs „natuurwetenschappelijk-economischen" Weg ons hier wordt voorgerekend, dat Dezelfde, tot Wien Thomas zeide: „Mijn Heer en mijn God", een niet-deug is? De professor-Tioofdredacteur •van deze periodiek is natuurlijk meer dan een brieven-besteller, die óók onchristelijke zottemijen doorgeven moet naar de christelijke drukkerij eens christelijken tijdschrifts? Hij ziet toch iets in dat artikel?

Christus, een „niet-deug".

Het zou een te lange wandeling worden, wilden we den Antwerpschen auteur op den voet volgen, teneinde alzoo er achter te komen, hoe hij tot zijn meer önt-stèllende dan ontstellende ontdekking gekomen is; de ontdekking, die zelfs een christelijke redactie niet ontstelt, en die daarom des te zekerder onze christelijke samenleving ontstelt, ontwricht, in de war stuurt.

We zullen daarom slechts enkele dingen aanstippen.

« Volgens den schrijver ligt aan „de schepping" „ten gi-ondslag" „een reeks wetten", die „alle(!) van mathematische natuur zijn". Dit laatste wil dan in zijn mond zeggen: „zij kunnen gemeten worden in de verschijnselen die hen voor de menselijke waarneming vatbaar maken". De auteur vertrouwt de hier bedoelde meet-kunst meer, dan ik de zijne of mijne. Niet alleen wat „den aanvang", doch ook wat „den voortgang" betreft. Immers: „onze kennis over de voorwerpen en de krachten, die op deze inwerken, kan maar door c ij f e r s in een gevorderde staat van volledigheid worden gebracht". We zijn dus allemaal rechtstreeks van de cijferlieden afliankelijk; en van het rekenbord behoort daarom een behoorlijk christen geen kwaad meer te zeggen. 'Immers: „men leeft materieel het best in eenklank (!) met de natum'wellen. Het is bij gevolg aangewezen, deze zo volledig mogelijk te bestuderen en te verspreiden". (Dit laatste schijnt heusch geen drukfout te zijn.) De schrijver wil dus nagaan, „a a n welke al ge mee ne wetten" „de waarneembare be w egings Ver s chij n se 1 s in levende natuur" „gebonden liggen".

Nu wil de schrijver ons en zichzelf bij dit onderzoek op weg helpen, door een „ontdekkiiig" van majoor Re my Brück. Gelijk men al dadelijk bij lezing van den titel van het artikel ruikt, dat een astronoom in de buurt is, zoo treedt deze ook prompt-op-tijd, d.w.z. in de aanwijzing van het uitgangspunt der redeneering van het artikel opi Des majoors ontdekking immers werd „verder uitgewerkt door den astronoom Charles Lagrange". (De majoor en de astronoom — vi^anneer krijgen we onzen christelijken horoscoop-Dalmcyer? We kunnen toch niet achterblijven? ) — De majoor en de astronoom dan hebben de „volkerenwet" ontdekt. Hetwelk vast en zeker geen geringe zaak is. Want „de geschiedenis der mensheid in haar geheel wordt beheerst, van de vroegste t ij den af tot heden" (hé ja, dat staat ook in den Catechismuszondag over de kerk)i) door een regelmatig zich verplaatsend beschavingscentrum, in de richting Oost-West". Deze beweging verloopt telkens in vijf perioden (vijf: het GETAL ti-eedt opl); vijf perioden zijn: de constitutie-, de praeorganisatie-, de organisatie-, de glans- en de v e r v a 1 p e r i o d e. Waar nummer vijf optreedt, verbleekt de glans, en zet het verval in.

In deze verschuiving van de overbeerschende „beschavingsidee" heeft men vaste materiëele (!) successieve oentra. Hetwelk dan de hoofdsteden zijn. Uit die gezegende hoofdsteden zendt immers bewust idee(!) over de wereld haar gloed uit.

Lagrange, zijnde immers astronoom, berekende voorts „precies", hoe een „verschuifbare meridiaan" der beschaving „met een bepaalde hoeksnelheid over de evenaar glij(lt", en weet voorts heel precies, dat die meridiaan „zich tijdens de Zondvloed op de plaats van de pyramide van Gizeh bevindt" en „tijdens het apogeum (glanstijdperk) van het tiende en laatste leidende volk — de Angel-saksers — op Londen-Westminster — 2129, 56". Dank voor deze cijfers van het Paed. Tijdschrift, hoofdredacteur een gereformeerd hoogleeraar. En als dit kraantje wat al te veel water mocht spuiten, dan vragen we, als 't zoo laat is, wel een anderen professor om een gereformeerde verhandeling over Genesis- Exodus, die dan den vloer kan dweilen. En sluit vooral dat kraantje niet af: geen polemiek! Intusschen dwaal ik af van de meridiaan-theorie. Wie citeerden daarnet ©en volzin, waarin het woord „apogeum" optreedt. Dat is een grieksche term (meervoud: apogea), apo-geion. „Apo" is: verwijderd van; „geion" komt van „aarde"; het apogeum is dus een term uit de astrologie, waarmee de plaats bedoeld wordt^ waarin de maan (of de zon) het verst van de aarde verwijderd is. Overdrachtelijk bedoelt men er dus het hoqgte-

(Zie vervolg op bladz. 60.)

punt, het glanspiint, of de glansperiode mee. Welnu, in een cultuur-kring lieet hier een apogeum spiritualistisch, een decadentie-periode daarentegen materialistisch. „Voor de eerste kunnen genoemd worden: Mozes, Salomo, Socrates, St. Jan, St. Gregorius (met St. Columban), St. Bernardus (en Abailard), Descartes (Pascal, Newton). Schoone lijst, en ach, hoe spiritualistisch! Voorts wordt het een oorzaak van blijdschap den goed willigen, dat de geschiedschrijver (die het immers van de c ij f e r s hebben moei; ) compagnon kan worden van den man-met-de-meetroede. Deze laatste broeder houdt zich onledig met aardmeting, ook wel genoemd geodesie. Welnu, „het were 1 d- verschijnsel dat we geschiedenis noemen", kan gemeten worden, niet alleen chronologisch (wat den tijd betreft), doch ook ge o d e s i s ch (w a t de ruimte betref t). Geen wonder, dat er zooveel ingenieurs geschiedenis maken in de N.S.B.; ik ben nu pas er achter, hoe dat zit, denk ik. —

Maar laten we de neiging om te spotten met zulk elders i-eeds lang afgewezen amateurs-werk bedwingen en verder lezen. De wet van Brück voltrekt zich over de volken in een stijgend-dalende curve over een tijdsatstand van vijf eeuwen. Gelij k e r nu i n d e z e n zin een periodiciteit is bij de volkereu, zoo is er ook een bij de families. „Men ziet ook familiën in hun opeenvolgende vertegenwoordigers van zoori tol zoon op de sociale ladder stijgen, waarbij de glanstype — no. 4 — bijzonder in het opg valt, vooral als deze een NIETDEUG van een zoon heeft, of een zogenaamde veelbelovende telg die vroeg sterft of erbarmelijk door ongeval of slepende ziekte het leven verliest". Gezeide „nietdeug" heeft dus een „glansvader", maar hij zelf..., och arme, och och. „De nietdeug, nr. 5 in de rij der geslachten, is niet zelden bewust van zijn dalende toestand, maar hij voelt zich onbekwaam om uit eigen macht zijn leidende karaktertrekben te veranderen, zijn leven te beteren, de mislukkingen van zijn ondernemingen te bezweren, de opeenvolgende ongelukken te vermijden, de vroegtijdige of rampzalige dood te ontwijken. Het gebeurt ook dat hij doordrongen wordt van diep piëteitsgevoel, afstand doet van al de maatschappelijke bekoorlijkheden zijner omgeving, en niettegenstaande alle tegenkantingen van ouders en familieleden tot een priesterorde overgaat" ... hetgeen dan, zegt de schrijver, ook al weer mislukt... net als dit hanteeren van ernstige begrippen, voegen wij eraan toe.

Reken nu verder maar uit. Hebt u een „glanzende persoonlijkheid" op het oog, écht glanzend? In orde, dat is dan ons nummer 4. Een man van comme ga! Het apogeum-type; u kent het woord nu. Op alle terreinen des levens, hoor, komt het voor.

En nu kunt u verder de horoscoop tixkken, pardon, want we zijn in een christelijk tijdschrift, nu kunt u verder de natuurwetenschappelijke economie -N'olgen. Nr. 4 heeft geen kinderen, öf (!) als liij ze wel heeft, dan komt er niet veel van hen terecht. Het zijn dan de afzakkertjes, die op het lage cijfer van 5 staan: nummer-5-typen. Ü wilt me nu in de rede vallen, lezer, en tot me zeggen: pas op, ga nu niet de erfelijkheidsleer bespotten, want, ook al zijt ge het er niet mee eens misschien, en al hebt ge theologische bedenkingen, het is toch serieus werk. Ik geef het toe, als het serieus geschiedt. Maar heeft het soms met ERFE- LIJKHEIDS-theorieën iets te maken, wanneer Dr M. C. Schuyten hier constateert, dat, indien nr. 4 verscheidene zonen heeft, in dit geval gewoonlijk de oudste op een of andere manier van het eeretooneeltje van papa verdwijnt, terwijl dan de broers — de andere kinderen van nr. 4 dus — èf nieuwe zijlijnen vormen (dat kan) èf (want dat kan óók al) ook „helemaal op veranderlijk-heftige wijze verdwijnen — zelfmoord, besmettelijke ziekte, ongeval, enz.". Heeft zelfmoord met erfelijkheid veel te maken, besmettelijke ziekte, ongeval niet, dacht ik zoo.

Nu verder: uit nr. 5 — den nietdeug —, uit dien decadent, dien glanslooze, kan dan weer een zoon komen. Nr. 5 eindigt droeviglijk. Maar zijn zoon is dan weer nr. 1 in een voortgaande reeks. U weet, dat in de reeks van 5 het constitutie-type voorop-gaat; zoo begint bij nr. 1 — den zoon van nr. 5 — een nieuwe reeks. En de zaak marcheert dan weer verder. Deze nr. 1 is een goed nummer, maar hij laat zich nog al eens de kaas van het brood eten; hij is nog geen organisator, weet u? Dat is — zie het begin van dit artikel — nr. 3. Nr. 2 is dan de prae-organisator; die maakt de zaak voor zijn zoon klaar. Dan komt nr. 4: glans! En eindelijk nr. 5 weer: de decadente.

De auteur beweert, dat we het allemaal zoo kunnen nagaan in onze omgeving. Maar het is mij nergens gelukt.

Geen nood echter, als het u evenmin lukken mocht, lezer. Want de schrijver haalt nu de koningen voor den dag. De koningshuizen zullen de bewijzen wel leveren. We dteeren slechts het volgende: Leopold II van België was een type nr. 4; zijn opvolger, Albert I — zoon van zijn broer — was een type nr. 5; en — overkwam hem geen olngeluk ? Nu heeft .men in België Leopold III; en dat is dus weer een nr. 1. Misschien — zeg ik-schuchler — was Astrid een nr. 5, die is inmiddels ook door een ongeluk om het leven gekomen. Hoe het dan met de kinderen moet? Komt ge met die vraag niet klaar, wend u dan tot den Volkenbond; de schrijver vindt zelf, dat de Volkenbond met zulke gegevens rekenen moet. En dat staat nu in het Paedagogisch Tijdschrift; en dan zeggen ze nog, dat we zoo weinig onze christelijke stem laten doordringen tot de machthebbers der aarde.

Evenwel, niet alleen die koningsfamilies leveren bewijsmateriaal. De Bijbel, de Bijbel. „Zou het Woord Gods", aldus de auteur, „dat zo omstandig en nauwkeurig de geslachten opsomt, in deze gedachtenorde niets aanduiden"? , zoo vraagt hij. Neen, neen. En hoor, terwijl nu professoren van Kampen en Amsterdam hun best doen, om de chronologie van het Oude Testament ons volk duidelijk te maken, zoover het hun terrein is, en terwijl zoo langzamerhand de menschen leeren begrijpen, 'dat van Adam tot Christus meer dan precies 60 namen, en in Mattheus I meer dan drie maal 14 namen werkelijk bedoeld zijn (omdat het getal 14 in Mattheus symbolisch bedoelt te zijn — daar gaat een andere professor, want het zou toch jammer zijn, als we het kraantje-lek-en-dweilmaar-door-spel moesten staken — zijn lezers voorzetten volgende berekening van Dr M. C. Schuyten:

Adam Seth Enos Kenan Mahalal-El Izaak Jakob Juda Fares Esrom Jonathan Achaz Hizkia Manasse Amon Jered Sem Rehu Henoch Arfachsad Serug Methusalach Selah Nahor Lamech Heber Terah Noach Peleg Abram Aram Aminadab Nahasson Salmon Boaz Josias Jechonias Salathiël Zerubbabel Abiud Obed Isai David Salomo Rehabeam Eljakim Azor Zadok Aohim Eliud Abia Asa Josaphat Joram Ozias Eleazar Matthan Jakob Maria-Jozef JEZUS

U hebt het nu wel begrepen: JEZUS IS EEN Nr. 5-TYPE. Hij heet „dan ook" „de Man van Smarten". Net zoo als die verongelukte koning der Belgen, alleen natuurlijk véél erger. Maar dat moeten de dominees maar verder uitzoeken; daar is de kerk voor. Hier instrueeren we de onderwijzers, en die doen het onze kinderen. Als nr. 5 , herkennen" wij — want wij hebben EERST onze psychologische mitsgaders astronomische en natuurwetenschappelijke kennis meegebracht, vandaar dat wij kunnen „her-kennen" — als nr. 5- typen herkennen wij dus: Noach, Abram, Boaz, Rehabeam, Ozias, Jezus, denman van smarten. Wij hebben Jezus gerubriceerd. Wie hebben zijn fatum ontdekt. We kunnen hem in zijn passende rul)riek plaatsen. O, de goede gave der psychologie

Maar nu kan het me verder niet meer interesseeren, hoe deze schrijver dan verder zijn psychopaedagogische gevolgtrekkingen maakt. Ik hoop alleen maar, dat geen mensch deze paedagogische mis-leiding aanvaarden zal. Ik hoop, dat men nu eens de oogen uitwrijven zal, vragende: hoe lang moet dat nu nog duren met de synthese, en met haar onontkoombaar nevenverschijnsel van: het amateurswerk? Indertijd heeft de hoofdredacteur van dit paedagogisch tijdschrift, vóór hij deze functie had, heel wat moeten hooren over zijn uitspraak : onze kinderen zijn anders dan andere kinderen. Ik was het er niet mee eens, maar ik zie er toch een poging in, om van het verbond uit te gaan, en van wat God in de gescliiedenis doet. Thans zet hij ons in een christelijk tijdschrift een theorie voor, die zelfs den Man van Smarten durft determineeren als een type, op één lijn met andere lieden van nr. 5, die vanwege louter piëteit priester of zoo iets worden, en kijk, dan lukt het nog niet. Een chronologie, die den' Bijbel bewerkt a la „Zoeklicht"! Ben voorbereiding voor een catecliismuspreek of schoolles over Christus, onzen Priester, met behulp van wat ik hoor omtrent het niet-deug-typenr.-5 en zoo! En Abraham de vader der geloovigen ? Kan zijn; doch psychologisch: type 5! Kijk nog eens na, hoe type 5 zijn maagschap- verlaat! Natuurlijk is het niet de redactie, die schreef. Maar moeten we nu alles op één hoop gooien? Is er ook nog zoo iets als belijden in onze wetenschap? Hebben we ook nog leiding noodig in ónze zielkunde ? K r ij g e n we leiding, als holder-de-bolder de wetenschappelijke resultaten overhoop gegooid worden, en gemengd met onwetenschappelijk gedaas? Is dat de manier, waarop ons duidelijk wordt, waarom Prof. Dr J. Waterink tegen zijn collega aan de Vrije Universiteit, Prof. Dr D. H. Th. Vollenhoven strijden moest, en, toen daar een eind aan gekomen was, ineens riep: geen polemiek?

Terwijl over „persoon, ziel, en geest" de debatten aan den gang zijn, en de één den ander beschuldigt van afwijking van de belijdenis, waarbij Prof. Waterink om beurten subject en object der klacht is, daar wordt zoo maar ineens een dergelijk artikel over ons hoofd en over dat van de onderwijzers uitgeschud. Een artikel, dat ons ineens tientallen jaren terugsmakt, dat al, wat aan reformatie verkregen is, pardoes verwerpt. Ik denk nog eens aan het woord van Prof. Honig, die tegen Predikant en uoKter" .öezwaar üafl, omdat mBn| aar over kwesties, die diep-insnijdend zijn, zeerl iteenloopende meeningen met gelijk recht aan heil oord liet komen. En ik zucht nog eens: wanneeri oudt men op met die synthese, die behalve ver-l aad aan de belijdenis, meteen ook een gestumpeti n de wetenschap meebrengt? I i

Gelukkig, dat ik niet behoef uit te zoeken, iul welke periode we tegenwoordig leven, nr. 5 oil een andere. MAAR IN 'DE ORGANISATIE-PE| RIODE ZEKER NIET. En als zulk gescharrell nog langer aanhoudt: in de prae-organisatie-peri-i ode óók niet. Eerder in de decadentie-periodie. |

Maar ik houd op met dit laatste zweempje vani ironie. We mochten eens vergeten, dat hier schuldi is, schuld tegen den God van het Verbond. Df; jongens en meisjies applaudisseeren nog wel. Maat. de vloer vermolmt, de vloer van de zaal, die alk en toe weergalmt van het handgeklap, als „onzel mannen" optreden. |

Weg met de synthese! Een christelijk orgaanj is wat anders dan een orgaan van christenen. |

K. S. I

Benoeming aan de Vrije Universiteit. i

Volgens een persbericht heeft Dr D. Nauta dezei week de benoeming gekregen tot hoogleeraar aan! de Theologische Faculteit aan de Vrije Universiteit Prof. Nauta zal opvolger zijn van Prof. Dr H. E Kuyper; al zijn, naar gemeld is, de vakken no| niet vastgesteld, toch kan men wel in groote trek-l ken aangeven, op welk gebied zijn taak liggen zal,

We hopen, dat de benoeming goede vrucht zali dragen. Al konden we nog geen kennis nemen van de dissertatie, die Dr Nauta onlangs leverde! over Maresius, we hebben toch den indruk niet alleen, maar ook van onderscheiden kant de stellige verzekering, dat het ©en uitnemend stuk werk was. Waar straks ook Dr Nauta de Gereformeerde Kerken zal dienen als prae-adviseur der synodcj en anderszins, daar hopen we, dat zijn openbaw en andere arbeid den opbouw van het kerkelijk| leven ten goede komen zal, de zuiverhouding vaa den strijd der liefde en der gemeenschap der heiligen bevorderen zal, en alzoo medewerken aan de sluiting van het bederf in onze omgangsvormen, en van den teruggang van ons principiëele denken en belijden.


1) De vergadering van de Kerk door den voormaligen niet-'deug Jezus Christus, — thans volgens de christelijke paedagogen hun aller verhoogde Heer — geschiedt óók „van den beginne der wereld tot aan het einde". Als ik het (lus goed begrijp, is de geschiedenis der K e r k-vergadering óók al gebonden aan de beschavingsgeschiedenis. Tenzij men de Kerk barthiaansch opvatten wil. Het kan me niet schelen, hoe eventueel de hoofdredacteur van dit tijdschrift deze puzzle zou oplossen, waarvoor zijn christelijk tijdschrift ons plaatst. Ik weet alleen, dat hier alles op zijn kop staat, en dat we onze scholen en hoogescholen juist hebben opgericht, om tegen dergelijke opvattingen een dam op te werpen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's