GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De volheidjdes tijds. ¹)

IV.

Zoo was er bij de volken rondom de Middellandsche Zee in wijden omvang, de toenmaals bekende en bewoonde wereld, eenheid van opper- Jeerschappij, eenheid van bestuur, eenheid van faal, gebaandheid van wegen, veiligheid van reizen, tij liet ook steeds in betrekkelijken zin, maar dan [och tot belangrijke hoogte. Deze eenheid was niet tot stand gel< ; omen zonder geweldige beroeingen. Vele oorlogen waren gevoerd in den loop iier laatste vijf of zes eeuwen, en ook reeds eerder. Oe volken waren niet alleen opgejaagd en heen feu weer geschud, maar ook door elkander ge- Ivorpen. De Assyriërs hadden het tienstammenrijk [liet maar veroverd, doch zijn inwoners ook weggevoerd naar Assyrië, om ze te doen wonen in ialak en in Habor, aan de rivier Gozan, en in de ^teden der Meden, II Kon. 17:6, en daartegenover hadden zij menschen uit Babel en Kutha en Vwa en Hamath en Sepharvaïm overgebracht naar ianaan om hen de steden van Samaria te doen ewonen, vs 24. Evenzoo had later Nebucadnezar de inwoners van het tweestammenrijk, Juda en Benjamin, in ballingschap weggeleid naar Babel.

En aldus handelden deze en andere geweldigen U het Oosten destijds ook met andere volken, 'lexander de Groote en zijne opvolgers verplaatsten menigten uit het Oosten naar westelijker streken ter bevolking van steden, die zij bouwden. Pompejus en later ook Titus voerden duizenden Joden uit Palestina weg naar Rome. Dezie verplaatsing en dooreenmenging van

menigten en volken had ook geestelijke gevolgen. D© menschen raakten er door los van hun oorspronkelijk vaderland en werden elders thuis, en vooral hunne nakomelingen namen de nieuwe woonplaats als hunne vaderstad of hun vaderland aan. Men leerde andere volken kennen. De verschillende naties kwamen, deels wel door oorlog, met elkander in vreedzame aanraking. En mocht al de grens tusschen de Joden en de volken^ onder Welke zij woonden, scherp gehandhaafd blijven, niet andere naties was dit onderling niet immer niet geval, zoodat deze wel in elkander opgingen ea samensmolten, vooral door huwelijken, wat K pok bij de Joden wel voorkwam. Zoo was t> .v. Timotheus de zoon van eene Joodsche moeder, maar van een Griekschen vader. Men leerde over en weer elkanders taal en gewoonten en denkbeelden, ook op godsdienstig gebied, kennen, hetzij om die over te nemen, hetzij om ze te verafchuwen en er zich verre van te houden. In Hand. 2 spreken de op het Pinksterfeest te Jeru- ^alem saamgestroomden dan ook van „onze eigen taal, in welke wij geboren zijn", vs. 7 waarin zij de apostelen en anderen Gods groote werken hoor- < ien spreken. En die dat zeiden, waren, naar vs.

1935 ^'^'•''O'^ten vorm als radio-rede uitgesproken 16 Dec 9 en 10 luiden, Parthers en Meders en Elamieten en die inwoners zijn van Mesopotamië en Jiidea en Capadocië, Pontus en Azië, en Phrygië en Pamphilië, Egypte en de deelen van Libyë, Joden en Jodengenooten. Die gemeenschap en dat verkeer kweekten deels een gevoel van saamhoorigheid. Er was niet alleen gemeenschap van woonplaats, maar ook van lot en ervaringen. Daardoor werd het gevoel van verwijdering, scheiding, verzwakt, en dat van medeleven en bijeenhooren opgewekt en verfijnd. De Heilige Schrift van het Oude Testament, die nu, zooals reeds gezegd werd, door de Joden in de Diaspora alom meer bekend werd in hare Grieksche vertaling, deed weten, dat God het gansche menschdom uit éénen bloede heeft geschapen. En ook traden philosofen op met de prediking, dat alle menschen van één geslacht, zelf van Gods geslacht, waren. Mocht dit laatste meer bespiegeling zijn, dan in praktijk gebrachte broederschap, zoo bleek toch, dat zoodanige gedachte opgekomen was, die nu ook verder kon doorwerken, hoe zwak en langzaam dat geschiedde. Wel hielden de verschillende naar andere streken overgebrachte volken hun eigen goden vast, maar ook namen zij bij dezen wel andere aan van de menschen, onder wie zij nu woonden, zooals de door Assyrië's koning Salmanézer naar Kanaan overgevoerde volken Sukkoth-Benoth, Nergal, Asima, Nibhaz, Tirtak, Adrammelech en Anamelech bleven vereeren, maar ook daarbij den Heere wilden dienen, II Kon. 17:29 v.v. Wie zich echter bij het Jodendom lieten inlijven, of zich daarbij aansloten, moesten de afgoderij, den dienst van andere goden, laten varen. De religies van het Oosten breidden zich uit naar het Westen_, en vonden ook daar aanhangers. En de goden van Griekenland en Rome werden bekend in het Oosten, om ook daar vereerd te worden, of hunne namen te leenen aan de daar inheemsche goden. Zoo ontstond er ook op religieus gebied vermenging, samensmelting, vereeniging. Allerlei godsdienstige gebruiken werden van het ©ene volk overgenomen door het andere. "Religieuze voorstellingen drongen van de eene plaats naar de andere door. Grieksche en andere Mysteriën wonnen met hun riten en geheimenissen op vele plaatsen, tot in Rome toe, adepten, ingewijden. Men liet zich daarbij doopen, nam deel aan gemeenschappelijke feestmaaltijden, daartoe behoorende, sprak van het zien van het Goddelijke, heette ©en ander menseh te worden of een geestelijke hergeboorte te ondergaan, geraakte in geestesverrukking, zocht op allerlei wijze verlossing, daalde soms af in een groeve, boven welke een stier geslacht werd door wiens bloed men nu bedropen en overstroomd werd, en geloofde op die wijze vernieuwing en gemeenschap met eene godheid deelachtig te worden. Opmerkelijk is zekere overeenkomst in termen en denkbeelden en handelingen of religieuze verrichtingen tusschen deze religies, en ook bizonder de Mysteriën, èn het Christelijk geloof. Maar bij eenige nauwkeurige beschouwing blijkt deze gelijkheid veelal slechts uitwendig, oppervlakkig, zonder innerlijke identiteit. Bij het Christelijke geloof gaat het begrip veel dieper ook bij gebruik van hetzelfde woord. Van genealogisch verband, alsof het Christendom allerlei gedachten en voorstellingen, gebruiken en riten, overgenomen zou hebben van deze heidensche reUgies en Mysteriën, kan dan ook geene sprake zijn. Wiel is mogelijk, dat de apostelen en eerste EvangeUeverkondigers soms woorden overgenomen hebben, die ook in gebruik waren op het gebied der heidensche godsdiensten voor overeenkomstige ideeën of handeUngen, maar dan om er essentieel andere waarheden mede te benoemen en door uit te drukken. Het woord mysterie zelf geeft bij die heidensche Mysteriën aan, dat niet-ingewijden er geene kennis van mochten bekomen en de er bij plaats vindende inwijdingen en handelingen en ervaringen verborgen gehouden moesten worden voor wie niet tot de mystai, d.i. de in dat bepaalde Mysterie ingewijden, behoorde. Maar bij het Christelijk geloof duidt het de genadewaarheid van Gods heil in Christus aan, hetzij in haar geheel, hetzij voor een bepaald deel, en zegt dan, dat deze niet door eenig menschelijk denken uitgevorscht kon worden, maar alleen door Goddelijke openbaring is bekend gemaakt, om daarna echter ook geweten te worden en gepredikt te moeten worden aan alle menschen tot geloof en behoudenis.

„Verlossing", „in den Heere", „vleeschwording des Woords", „geestelijk", geven in het Christelijk geloof iets gansch anders te kennen dan bjj de heidensche religies en godenmythen. Men kan dan ook die godsdienstige voorstellingen en gebruiken, mythen en termen, niet met recht beschouwen en teekenen als positieve voorbereidingen voor het Christendom en zijnen zegetocht door het Romeinsche rijk. Er gaapt een diepe kloof tusschen. Dat komt ook wel scherp aan het licht in het feit, dat zelfs keizer Marcus AureliuSj die van 161 tot 180 na Christus regeerde, en philosoof was van Stoïcijnsch denken, en met vrome aandoeningen en neigingen, de Christenen fel vervolgde, zoodat b.v. Justinus Martyr onder zijne regeering ter dood werd gebracht en vele geloovigen in Zuid- Gallië, te Lyon en Vienne, als martelaars stierven, zooals de 90-jarige episcopus Pothinus, en de 15jarige Ponticus, en de slavin Blandina. Van geestesverwantschap tusschen het Christelijk geloof en zijne Stoïcijnsche gedachten wist hij blijkbaar niet af, integendeel oordeelde hij, ondanks zijne uitnemende hoedanigheden en in weerwil van zijne wijsgeerige bespiegelingen, dat het Christendom uitgeroeid moest worden, en zijne aanhangers omgebracht. Negatief echter heeft de beroering der volken, kort vóór de geboorte van den Christus Gods, en die religieuze omkeering of verwarring den bodem mede toebereid voor de goede ontvangst van het Evangeliezaad, vooral bij de geringen naar aardsch aanzien. Want steeds heeft van 'sHeeren ware gemeente gegolden, wal de apostel Paulus aan de Corinthische gemeente schrijft: Gij ziet uwe roeping, broeders, dat^j niet vele wijzen zijt naar het vleesch, niet vele machtigen, niet vele edelen, 1 Cor. 1:26. Maar dat was toch wel inzonderheid van haar waar in den eersten tijd. De wijzen en machtigen en edelen ontbraken bij haar niet geheel, doch zij waren weinig talrijk. De meerderheid der geloovigen behoorde tot de onaanzienlijken en weinig ge telden of verachten. Door de ontzettende gebeurtenissen nu in het volkerenleven destijds, door de oorlogen, die alles onzeker maakten, en waarbij alles in beweging kwam en van zijne plaats werd gezet, en waartegen de oude _goden geene htilp bleken te kunnen bieden, gevoelden de menschen zich machteloos en hulpeloos. Hunne kleinheid zagen en ervoeren zij. Schrik en verderf grijnsden hen aan. Wat bracht die geheimzinnige, onverbidbare, niemand sparende, dood? Onrust, leegheid, gevoel van behoefte aan redding, verlangen naar zekerheid en innerlijken vrede, dien ook de wijsgeeren bleken te missen, in weerwil van hun schoone woorden vaak, bezetten en vervulden veler gemoed, en konden dat helpen ontvankelijk maken voor de geloovige aanneming der Evangelieprediking, wanneer die tot hen zou komen of ^gebracht werd. Op zichzelf maakt ook dat alles het menschelijk hart niet bereid noch genegen tot het geloof in den Heere Jezus en het EvangeUe des kruises. Ny niet, en toen niet, nimmer en nergens. Hoevele ellendigen verwerpen ook thans, zooals al de eeuwen door, het Evangelie van Gods genade in Christus, dat hun verkondigd wordt. Zoo hebben ook destijds velen van Christus en Zijn

genadeheil niet willen weten, ondanks alle hunne innerlijke verschrikking en verlossings'begeerte. Wiant het Evangelie is wel voor den mensch, maar niet naar den mensch, d.i. niet naar het natuurlijk denken en begeeren van den zondigen mensch. En daarom brengt ook noch lichamelijke noch geestelijke ellende, noch stoffelijke, noch andere nood op zichzelf den mensch tot innerlijke begeerte en bereidheid om Christus als zijnen Heiland geloovlg aan te nemen, en op Zijn Evangeliewoord zich met hartelijk vertrouwen te verlaten. Alleen God Zelf maakt den mensch gewillig tot waar geloof in Christus en doet hem Zijne Genadeevangelie aangrijpen met zijne ziel. Maar de Heere wil meermalen verschillende middelen gebruiken om den mensch te brengen tot het besef en inzicht voor zijne volstrekte verlorenheid in zichzelven, en van de wezenlijke waai-deloosheid en innerlijke onmacht van alles wat op aarde is, om hem daarna door Zijnen Geest de ware heilsbegeerte en Tiet rechte geloof te schenken. En zoo nu was het als in bizondere mate in de volheid des tijds. "Toen had God de uitwendige omstandigheden als gereed gemaakt in de verhouding der volken onderling, door de eenheid van hun rijksgeheel, door den toestand van het wegennet in dat rijk, door het veelvuldige verkeer, door het gebruik vaneene gezamenlijke taal bij dat onderling verkeer der naties, voor de snelle uitbreiding van de heilsboodschap Zijner genade, wanneer Zijn Zoon in de wereld gekomen zou zijn, en den verlossingsarbeid volbracht zou hebben. En ook had Hij inwendig de menschen willen brengen, door wat in de wereld rondom hen en van verre geschiedde, tot zeker leegtegevoel en verlossingsverlangen en rondzien en uitzien naar redding, met het besef, dat deze nergens te vinden was* op aarde, maar, zou zij verkregen kunnen worden, van boven, door Goddelijk ingrijpen en schenken, ontvangen zou moeten worden. Evenals er van Israël staat in Psalm. 107, dat God hun hart vernederde door zwarigheden, vs. 12, zoo deed Hij dat ook destijds veler heidenen harten, om hen Zijn heil te doen aannemen, wanneer Hij dat hun prediken deed.

En al die arbeid Gods is niet te vergeefs geweest. Duizenden bij duizenden namen van den beginne na 's Heeren laemelvaart en de uitstorting des Heiligen Geestes, het Evangelie van Gods genade in Christus geloovig aan. En deze duizenden werden weldra tot tienduizenden en honderdduizenden, en later ook tot vele millioenentallen. Reeds op den Pinksterdag te Jeruzalem was het getal dergenen, die Christus' prediking van harte geloofden en zich in des Heeren Naam lieten doopen, drie duizend. Hand. 2:41, en dat, blijkens het begin van Hand. 2, menschen. Joden en Jodengenooten, uit schier het gansche Romeinsche rijk. Even later waren deze 3000 vermeerderd tot 5000, Hand. 4:4. En enkele jaren daarna, een twintig of dertig, zien we een net van kerken verspreid over een groot deel van het Romeinsche rijk, te Jeruzalem en in het overige Kanaan, te Damascus, te Antiochië, in Syrië, op Cyprus, in vele steden van Klein-Azië, in Griekenland^ te Rome, en andere plaatsen, in Italië als te Pufeoli, Hand. 28:13. De uitbreiding der KJerk ging daarna al voort als met rassche schreden ondanks den tegenstand, die de Evangelieprediking telkens weer verhinderen wilde, en in weerwil van de vervolging, 'die soms in heftige mate en ook wel in het geheele Romeinsche rijk het Christelijk geloof zocht uit te roeien. Adolf von Harnacks boek Die Mission und Ausbreitung des Christentumsin denersten dr ei Jahrhunderten kan van de groote uitbreiding en verspreiding van 's Heeren gemeente over het Romeinsche rijk in de eerste eeuwen eenen indruk geven. Het blijkt dus, dat met de komst van den Zone Gods in ons vleesch alles gereed was om den Christus Gods Zijne heilsprediking te kunnen doen geven in dien vorm, als het genaderijke van Gods ontferming over ons in Hem scherp en duidelijk kon doen uitkomen, en om Hem door Zijnen kruisdood eene eeuwige verzoening en gerechtigheid voor zondaren te doen aanbrengen. En ook blijkt toen alles bij de Joden en in het Romeinsche rijk en in de wereld, in do verhoudingen der volkeren en in hunne maatschappelijke en geestelijke toestanden en gesteldheden, gereed te zijn geweest voor de prediking van 'het Evangelie van Gods genade in Christus, en haren snellen loop van stad tot stad en door land na land^ steeds verder en verder over de aarde, en voor hare geloovige aanneming door duizenden bij duizenden en nog eens duizenden reeds binnen enkele jaren of tientallen van jaren. De Heere bleek te werken. En wanneer Hij werkt, wie zal het dan keeren?

Hij had in Zijnen raad den loop des tijds alzoo bepaald, dat deze met en voor de zending van Zijnen Zoon in onze menschelijke natuur tot Zijne heilsverwerving Zijne volheid moest bereiken, opdat Zijn Christus dan Zijnen verlossingsarbeid zou volbrengen, en de heilsboodschap daarvan vervolgens met macht zou uitklinken in de gansche wereld tot haar uiterste grens en tot haar einde. En Hij heeft dien raad metterdaad uitgevoerd. Zoo trad de volheid dos tijds in. Toen zond Hij Zijnen Zoon. Deze predikte Zijne genade, stierf "aan het kruis, stond op uit dood en graf, voer ten hemel, en zond en zendt nog steeds Zijne dienaren uit tot prediking van het Evangelie van Gods genade in Hem, vergadert Zijne gemeente aldoor bij menigten tol hare volheid is bereikt. En dan komt Hij weer. Dan is de tijd niet alleen vol, maar ook geheel ten einde, en treedt de ©euwigheid in, •die vari geene verandering noch vergankelijkheid weet. Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijnen Zoon uitgezonden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zoude, opdat wij de aanneming tot zonen verkrijgen zouden. In volle uitwerking en heerlijkheid komt dit laatste eerst met de vrijmaking van het gansche schepsel, zooals de apostel Paulus daarvan schrijft in Rom. 8.

God heeft ook den tijd geschapen, en bebeerscht hem daarom ook, en heeft bem het middelpunt van zijnen loop doen hebben in Christus' komst in het vleesch met Zijne heUsverwerving, en doet hem zijn eindpunt bereiken met Christus' wederkomst ten oordeel, en ter scheiding, en ter volle herstelling van menschdom en aarde en hemel, van de gansche wereld.

Christus is het centrum, doch ook tevens het eindpxmt, van den geheelen tijdloop en van de gansche wereldgeschiedenis. Van Hem is Zijne gemeente, en Hij is van God, uit Wien, door Wien, en tot Wien alle dingen zijn. Hem zij de heerlijkheid in alle ©euwigheid. Amen. 1 Cor.'3:23; Romeinen 11:36.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's