GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Melodieën van Eenige Gezangen van de Gereformeerde Kerken in Nederland, vierstemmig gezet en van voor- en tusschenspelen voorzien door L. Blaauw. — J. H. Kok, N. V., Kampen. 1936.

Er is een tijd geweest dat onze Nederlandsche stadskerken vervuld waren van Gereformeerde Orgelkoraalkunst. Niet tijdens de oefeningen der godsdienstplegenden, maar er vóór en na, zoomede onder het heen en weer loopen van het Nederlandsche stedenvolk, zoovele malen als er in de tot wandelen openstaande kerken „orgelgeschal" weerklonk.

Dat was in de dagen, dat Sweelinck en met en na hem andere „cloecke meesteren van het orgelspel" hun kunst uitoefenden van „dan sus, dan soo", „op veelderlei manier", de psalmen te „breken", d.i. te variëeren. Een hanteering, waar speciaal de Gereformeerden op aandrongen, die verlangden, zoodra de predikant van stoel was, de kerk niet uitgespeeld te worden met allerlei laffe deunen, maar wenschten, den laatstgezongen gemeentepsalm „vergoten" te zien „in alle vaten van de kunst", vijl tot zes malen achtereenvolgens. Een kunstpraktijk, óók bij de publieke, dagelijksche orgelbespelingen waarvan in 1655 „pofessores der h. theologie in de academie van Uytrecht" getuigden „de musyck een eerlicke kunste" zijnde, dat „het orgelspeelen voor sich selfs eene eerlicke oeffeninge buyten den openbaren godtsdienst in 'tprivee of in publycke plaetsen tot eerlick vermaeck kan en behoort mede gebruyckt te worden om psalmen ende geestelicke liedekens te speelen". Van welk vermaak een Ds Joh. Wtenbogaert in 1641 met zoovele anderen profiteerde: „Onder degenen die de muziek beminnen, ben ik een en vinde mij altemet des avonds in de kerk om den meester een psalm (dat doorgaans geschiedt op elk vers, met verscheiden registeren ende melodieën verscheijdelijk zwierende) te hooren spelen, onder 't spel stillekens in mij zelven den Heer zingende, en mijn bedroefden geest in God tot Zijn lof vermakende.'"

Wie de effecten van deze orgelkoraalspelbeweging naderbij wil zien, bestudeere nog niet zoozeer Sweelinck, van wien maar bitter weinig bewaard is gebleven, maar diens eersten en meest vermaarden Duitschen orgelleerling Sam. Scheidt. Bovenal echter — en eerst dan komt men eigenlijk pas tot recht besef van wit Gereformeerde Orgelspelkunst is en wat daarvan op Koraalgebied hier te lande bloeide — Anthonie van Noort, de aanvankelijk Nieuwezijds kapel-, later Nieuwekerksorgelist van Amsterdam, die in 1659 zijn thans bij de Ned. Ver. voor Muziekgeschiedenis in herdruk zijnde „Tabulatuer-boeck", in het licht gaf.

Dat allemaal is vrijwel grondig te niet gegaan. Aanvankelijk reeds in beginsel door „de paelen van haer beroep te buiten gaende" stadsoverheden, die last gaven het orgel toevoegsel te maken tot den Gereformeerden eeredienst, door het den plicht op te leggen, zich te vergezelschappen met het openbare psalmzingen". Een verordening,

waartegen de hierboven reeds genoemde Utrechtsche Professoren met recht protest aanteekenden, bewerende „het gesang in de kercken een stuck synde des openbaren godtsdienstes, een puyr kerckelicke sake" die alleen „kerckelick behoort te gescliieden van de voorgangers der gemeente daertoe gestelt" mitsdien een aangelegenheid waarin geen enkele Christelijke overheid zich aanmatigen mocht eenig gezag of pressie uit te oefenen.

Het vrije, franke, tot zelf-scheppen aanzettend orgelgebruik dat meesters vroeg, werd gaandeweg vervangen door hel gezellen- en leerlingen-bedrijf dat met behulp van becijferde bassen, later met gedrukte koraalboeken, in een geheel veranderde dienstbetrekking de vroegere hooge orgel- en koraalkunst-aan-de-klavieren uitschakelde — trouwens ook niet meer noodig had, volstaan als het kon met wat oppervlakkige theoretische kennis en een bepaalde dosis behendigheid van vingers en voeten.

Wie de povere bescheiden dezer kerkelijke dienstplicht-uitingen naslaan wil, kijke de antiquarisch geworden Koraalboeken met hun eveneens totaal verouderden inhoud na van misplaatste accoordgrepen, kunstelooze pa-ae-, inter- en postludia, en overdreven ornamentiek, maar bovenal de thans in gebruik zijnde speelhoeken, waarvan er op gezette tijden, zooals ook nu weer met de uitbreiding der Eenige Gezangen voor de Gereformeerde Kerken, voortgaan de een na den ander te verschijnen. "Wat er aan zuivere Koraalkunst in te bekennen is, is, een enkele uitzondering daargelaten, niet veel. De koralen, zoogenaamd geharmoniseerd, niet alleen voor orgel maar notabene ook nog gelijkertijd voor... Piano en Gemengd Koor! — wonder dat nog nooit iemand zoo economisch was, om er ook nog achter te drukken: „voor Strijkkwartet", dan konden ze, behalve georgeld, getokkeld en gezongen ook nog gestreken worden! — deze harmonisaties dan, ze zijn reeds alleen om de door-en-door onmuzikale gelijkstelling „Orgel-Piano-Koor" evenzooveel beleedigingen voor de orgelzetkunst als ze het wederkeerig zijn voor die van het klavier en de koorcompositie, ; armoedige paspartouts, èn voor het orgel met zijn geweldige speelmogelijkheden van hand- en voetklavieren èn voor de piano met haar geheel andere uitdrukkings- en voordrachtsmanieren en niet het ndnst voor een gemengde kooruitvoering, die men er vaak wel héél erg in beleedigd ziet, als men acht geeft op zetsels waarbij, zooals in een kortgeleden verschenen bundel (waarin overigens eenige andere bijzonderheden zeer gunstig zijn aan te leekenen) nog voorkwam. Alten achter elkander, onveranderd, zeven, soms ook acht malen één en dezelfden noot moeten zingen; op elf accoorden tien, op zeven en twintig, negentien dito dito; Tenoren het volgende onderhoudende (!? ) partijtje te musiceeren hebben: g g g fis g g g g' g g fis g g g g g fis g' g g fis g a a g a fis'! enz. enz.

Ook de hierboven aangekondigde uitgave toont geen al te grooten eerbied te hebben voor het orgelaccoord als zoodanig, ook al is zij zoo verstandig geen artistieke wreedheid uit te halen met, zooals de meeste andere, op haar titelpagina te adverteeren: „voor orgel met of zonder pedaal, piano of gemengd koor". Maar erger is, dat, waar de andere tenminste technisch, vakkundig nog in orde zijn, zij met haar „vierstemmig gezet"-zijn, waarin tusschen twee haakjes geen zier van stemvoering of stemleiding te bespeuren valt, feitelijk niet in ernst te nemen is, vanwege de manier van behandelen, die èn in de voor- en tusschenspelen, méér harmonium-neigingen verraadt dan van orgelaanvechtingen spreekt en ten overvloede, en dat is wel het slimste, niet op de hoogte is van hóe goed geleide en smaakvol aangebrachte verbindingen geschreven dienen te worden.

Al met al schuilt er nog lang niet in wat er op het gebied van orgel- en koraalmuziek voor de Kerk in partituur wordt gezet, stijl en statuur, al laten we er direct op volgen, dat er hier en daar gelukkig eenige symptomen zijn, die wijzen op een beter begrip en juister inzicht van wat des orgels en des koraals is en wat wèl en wat niet in de Kerk hoort. Hóé die verschijnselen er uitzien, kunnen we beter aantoonen in een in bewerking zijnd artikel over Gereformeerde orgelkoraalkunst, dan thans, waar het bestek dezer regelen verdere uitweiding kwalijk toelaat. Bij anticipatie echter willen we wel nog zeggen, dat, als er nog eens meerdere Koraalboeken verschijnen, deze, willen ze wezenlijke verrijking voor den Gereformeerden eeredienst brengen, bewijzen zullen moeten geven teruggegrepen te hebben op de principes en mogelijkheden die in de eerste en eenige Koraalschool uit ons land, die van Sweelinck, Speuy, maar bovenal van Van Noort, aangesponnen liggen en enkel nog maar wachten op de „brave geesten" die het spoor gevonden hebben dat de laatste hun aangaf om ze verder uit te werken en te ontwikkelen. Beginselen waaruit een duidelijk inzicht verkregen wordt, dat het als Gereformeerden zaak is, zich niet mee te laten voeren op theorieën met valschen inslag zooals daar zijn: streng, oude kerktoonaarden-spel; leuzen, slag­ woorden ontstaan uit de heimelijk en ronduitgesproken bedoeling overal weer Roomsche sfeer en geest te brengen. 'Mogelijkheden, waaruit een systeem geboren wordl der latente, verrassende samenklanken die niet ontstonden uit een of andere hai'monieleer, maar uit het polyphone weefsel-zelf dat Oud-HoUands Orgelistenschool dacht en schreef, waarin niet blindgestaard werd op al of geen groote of kleine terts-dominantsluiüng, waarin niet angstvallig vastgeklemd werd aan tonaliteit en accidentaal, maar waarin plaats was en nog is voor die vrijheid, die elke kunst noodig heeft, wil ze niet vastloopen in dorre, dro^e zakelijkheid, in koude, kille versteening.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1936

De Reformatie | 8 Pagina's