GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Petrus Datbeens Psalmen Davids" (in Dr J. Pollmann's „Ons Elpen Tolkslied")

door Jan Zwart.

ni.

"Wie de eigenlijke aanleiding heeft gadegeslagen die tot de aanneming van Datbeens psalmoverzettingen den stoot heeft gegeven, ziet dra hoe eenvoudig en heelemaal niet intrigant zich alles heeft toegedragen.

Slaan we daartoe op de „Acta ofte Handelingen der Versamelinge der Nederlandsche kerken die onder 't Kruis sitten, en in, en buiten Nederland allen in verstroj^ zijn, gehouden te Wesel den 3 November en vervolgens in den Jare 1568, dan treft ons als gevolg van het Apostolisch gebod dat alles in de Kercke ordentlijk en eerbaerlyck moet toegaen en niet alleen in de Leere, maar ook in deselve ordre, en Pohtie", het volgende ai-likel en wel:

Art. XXXI.

„In de Kerkelijke gesangen sal men in alle Kerken van Nederlandt onderhouden de Psalmen van D a- t h e n u s overgeset, op dat niet door verscheydenheyt der oversettinge yets worde ingebrogt, of tusschen kome, dat minder bequaam is, en minder souden dienen tot stigtinge."

Er moesL natuurlijk regel gesteld worden op het gemeenschappelijk kerkgezang, niet alleen wat de „verscheydenheyt der oversettinge" betrof maar ook op de in gebruik zijnde zangwijzen. Voor zoover ze gereed waren, waren Utenliove's vertalingen voorzien van melodieën, deels genomen uit den Geneefschen bundel, deel gezet op weer andere zangwijzen dan die der Souterliedekens.

Schier overstelpend toch was in die dagen het getal „Vooj'sen", „stemmen", waai-op gedicht en gerijmd werd, in „SouterUedekens", „Veelderhande gheestelicke-, schriftuerlicke liederen", „Deuoot(e) ende profitelijcke boecxken(s)", „Refereynen", „Leysen", Psalmberijmingen.

Utenhove's verzamelingen van de laatste b.v., verwezen naar: „Op de Ouerlandsche wijse", „op de Franchoise wyse", „op een Poolsche wyse", „op de Duytsche wyse".

Bij weer andere werd een melodie vijf tot zes keer soms, „oft op de wijse" van telkens een andere mogelijk gesteld', zooals in „Den gheheelen Soudter des H. Propheten ende Connincks Dauidt" van het jaar 1567, een Nr.:

Op de wijse: Ach Godt wie sol iohs gryffen an. Oft: Wa soil ich mich bin keren. Oft: Een amoureus fiere gelaet. Oft: lek hoorde een Meysken singen. Oft: Ryck Godt wie sal ickt clagen. (Geestelijke en Wereldlijke teksten door elkaar!)

Weer een ander Lied:

Op de wyse: Ewiger Vatter im Himmel. Oft op: Hertzoch Ernst. Oft op: Ach vnser Vatter. Oft op: O Mensch bewein dein sunde grosz. Oft op: Hilff Herre Gott dem deinem Isnecht. Oft op: de naevolgende melodye.

Dat allemaal onderving en meed men door den' Geneefschen bundel uniform te stellen. Juist omdat ook deze was ontstaan uit de behoefte en de gedachte om van deze bijna chaotische verwarring af te komen en bovendien iets te creëeren dat afweek van de gewone Uedwijzen der alledaagsehe conversatie- en vermaakmuziek: „Doch moet daer „neerstigh toeghesien werden", zegt Calvijn in zijn „Voorrede van 1543, vertaald door Marnix van St „Aldegonde, „dat de wyse ofte 'tgeluydt der.-^ei-„sangen niet wildt noch lichtveerdigh sy: Maer dat „het een seecker gestadicheyt ende zedicfaeyt hebbe „(„een zekere ernsthaftigheydt ende maiesteyt" zegt „Datheen) „soo de heylighe Augustinus spreeckt: „ende datter also eenen grooten ondersCheyt sy „tusschen de musycke diemen over tafel ende in „den huysen ghebruyckt om de menschen te ver- „maecken, ende tusschen de Psalmen, die in de „kercke üi de tegenwoordicheyt Godes ende syner „Enghelen ^esongen werden."

Vanzelf spreekt dat Datheen, die in alles wat de leer en het ceremonieel uitmaakte van Calvijns kerk, op zijn voorbeeld wilde lijken, aan den drang en den dwang die op hem uitgeoefend blijkt te zijn, gehoor en gevolg gaf om in allerijl den daar in gebruik zijnden psalmbundel te berijmen, gezien de saamhoorigheid der Nederlandscihe en Fransche Kerken, nog te lezen in Art. II der Acta der 5 Oct. 1571 te Emden gehouden Synode „over De Confessie der Nederlandsche en de Francoisehe te onderschrijven" enz.

Niet onkundig zal ook DaUieen geweest zijn van het feit, dal de Luthersche Dr Ambr. Lobwasser reeds in 1565, een jaar vóór Wezel, voor de Duitsdi-Gereformeerden een overzetting der Marot- Bezasche Psalmen voltooid had, mitsdien ook op de Fransche melodieën.

En waarschijnlijk was aan Datheen ook niet ontgaan, de poging die van Luthersche zijde werd ondernomen in 1565 een overgezet gezangboek in de Nederlanden in te voeren, waarbij Dr J. W. Pont op blz. 57 in j, Nieuwe Bijdragen tot kennis van de Geschiedenis van het LuÜieranisme in de Nederlanden" Dl. III schreef: „Dit jaar (1565) was toch het jaar, dat er tal van pogingen werden aangewend door den Prins van Oranje en anderen om alle Reformalorisch-gezinden den naam te doen aannemen van de Augsburgsche Confessie, en zich één te doen voelen met de Duilsch-reformalorische strooming. Hel „Bonsche" gezangboek kon daartoe medewerken. Het deed dit niet. Want de pogingen van den Prins mislukten door den tegenzin der Gereformeerden."

„...liet is dus te begrijpen" — aldus J. W. Enschede in zijn „Geschiedkundig ovei'zicht van het Nederduitsch Hervormd Gezang" aanhangsel van „Ons Kerkboek" door H. H. Barger (1900) — „dat de in wording zijndo Kerk, zich vooral schoeide op Fransch-Zwitsersch voorbeeld. Er werd begrepen, dat de Souterliedekens, hoeveel dienst zij ook gedaan hadden tot voorbereiding eener nauwere aaneensluiting, geen nut meer konden doen, te minder daar de Fransch-Zwitsersche Kerk in het bezit was van een haar eigen psalmgezang. Eerst bij wijze van vliegende blaadjes verspreid, werd eerlang in 1566 buiten Londen door Merten Wendelen gedrukt een eerste volledige uitgaaf van Datheens Psalmberijmingen, gerijmd op dezelfde wijzen, waarvan de Geneelsche Kerk gebruik maakte." „...„Dat ick" (Datheen in de voorrede der editie 1567 bij Abel Clemence te Rouaan uitgekomen) „desen Psalter op deser wijse in dichte ghestelt hebbe, en is „niet gheschiet, om den arbeyt van andere, die daer „in haer beste ghedaen hebben te misprysen, ofte om „mij eenighe Konst te beroemen, .maer dewijle dat wij „met de Evang. Kercken in Vranckriick in der lere „ende ceremoniën eendrachtich syn soo hebbe ick van „herten begheert dat wy in den sanck der Psalmen „hen oock mochten ghelyck zijn, die in die sprake „seer lievelick ende klaer ouergesettet zijn de welcke „ick so naghevolcht hebbe, alst my moghelick ghe- „waest is, ende onse sprake heeft konnen lijden"."

Dat dichten „op die Francoyssche melodien" sproot bij Datheen dus .voort uit: „op dat alle menschen hier wt vernemen mogen, die eenicheyt die tusschen ons is in den Saüchmaeckenden geloove" een gedachte waarvoor Ds Jacob Revius in 1640 nog met kracht en klem opkwam toen hier en daar stemmen opgingen de melodieën der Psalmen te verminderen, „niet alleen omdat de wijse Van onze Psalmen uytnemende goet, en niet te verbeteren zijn, maer ooc ten aensien van onse over-eenstemminge met de Gereformeerde Kercken van Vranckryc ende Duytslant, niet alleen in den Godsdienst, maer ooc in de maniere van singen, van de welcke in dit laetsle sonder dringende noot af te scheyden, myns bedunckens wat sorgelyck sonde syn" en is dus volstrekt niet wat Dr Pijper in „Jan Utenhove" op blz. 222 ten oru^echte aanmerkt als „jalousie de métier" iets wat poëten gemeen hebben, n.l. het werk van anderen te willen vei'beteren, waarin „vooral Datheen zich hier op een zeer ongunstige wijze" zou hebben doen kennen.

(Is het niet of Datheen om z'n hartelijk begeeren: „in den sanck der Psalmen" met anderen „in den Salichmaeckenden geloove" één te zijn in een nóg veel stralender licht komt te staan? — nu we lezen, terwijl we bezig zijn de oopie voor zijn rehabilitatie persklaar te maken, in het Zondagsblad van „De Standaard" van 6 Juni '36 van den Hongaarschen Dr J. Sebestyen, schrijvend onder „Het Gezangboek der Hongaarsche Kerken":

„De Psalmen worden op dezelfde wijzen gezongen als in Nederland. Voor een Hongaar, die in Nederland den eersten Zondag naar een Gereformeerde Kerk gaat, is het steeds een heerlijke verrassing de Psalmen te hooren zingen op dezelfde vrijzen als men dat in Hongarije doet. Deze verheugeniswekkende ontdekking vervult de ziel met blijdschap; men zingt dadelijk mee en voelt zich onder zijn Nederlandsche geloofsgenooten dadelijk thuis.")

En is het niet nóg beschamender voor aUen higj, in Nederland, die op Datheen gesmaald en afgegeven hebben en nog doen, gedrukt te zien slaan in het in 1870 door Prof. Dr Chr. Joh. Riggenbach. geschrevene in diens „Der Kirchengesang in Basel seit der Reformation", op blz. 73? „Wie heimatlidi „muszten den Gast im fremden Lande die ver- „trauten Tone entgegenklingen. Auf der Allianz in „Amsterdam sangen wir zusammen hollandisch „englisch, französisch und deutsch auf dieselben „Melodien, und das Seltsame, wurde durdi das „Ergreitende des Zusammenlclingens überwogen „Schade dasz von diesem Band der Gemeinschaft „so wenig mehr übrig ist."!!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 juli 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 juli 1936

De Reformatie | 8 Pagina's