GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Petrus Datheens Psalmen Davids" (in Dr J. Poilmann's „Ons Eigen Volkslied")

door Jan Zwart.

IV.

door Jan Zwart. Doet dus Dr Pollmanns voorstelling, gelezen al het hierboven geciteerde, onrecht aan den ernst en de waardigheid en de goede zorg, die onze Calvinistische Vaderen bezielden bij de vaststelling hunner Syno de-arlikelen over tekst en melodie der aangenomen kerkliederen, nóg onheuscher bejegent Dr Pollmann hen als hij ze tracht voor te stellen als imbecielen die dachten een wonderischoonen zangbundel gewonnen te hebben, vrij van wereldsche smetten, terwijl ze psalmmelodiën op even zoo goed wereldlijke deuntjes als de Souterliedekens waren rijker geworden, maar, zegl Dr Pollmann ironisch: „de Nederlander wist het niet en „wat niet weet, dat niet deert" ", m. a. w. dus: de onnoozelen dachten citroenen gekocht te hebben, doch doodgewone knollen werden hun deel.

Nu moet gezegd worden dat Dr Pollmann wat dit laatste betreft, de bewering n.l. dat onze psalmen Fransche volksliedjes zijn, niet alleen staat. Nagenoeg iedereen die van tijd tot tijd gewoon is, als het over deze geschiedenis gaat, een duit in het zakje te doen, komt met hetzelfde oude hedje aan-neuriën op gezag van zijn Opper-zegsman Douen: de psalmwijzen van Bourgeois en Maitre Pierre, het zijn niets anders dan hier en daar min of meer gerepareerde, geïmiteerde, gecamoufleerde volks wij zen! • En zoo zal ook dus Dr Pollmann wel uil „Het Rhythme in den Zang der Gemeente bij den Éeredienst der Protest. Kerken" op blz. 31 naverteld hebben Ds Haspers: „Maar toen men de Fran- „sche psalmwijzen hoorde, vonden velen — im- „mers men herkende de daarachter liggende volks- „liederen (die intusschen volstrekt niet verhevener „waren dan de Zuid-Nederlandsche) voor hel mee- „rendeel niet — dat de Souterliedekens van Jonker „van Nyevelt „seer onsüchtehck en God betert' „seer ghemeen" wairen, en ons volk, dal voor het „builenlandsche altijd wijd open slaat, zag met „verlangen de verlaling der Fransche Psalmen „door 'Datheen tegemoet."

Nu moet vooral, het zij terloops opgemerkt, iemand als Ds Hasper, die alles wal maar buitenlander is te hulp haalt bij zijn ondernemingen, iels zeggen van dien trek in ons volk naar buitenlandsch imporl, temeer daar deze volstrekt zoo exclusief-Hollandsch niet blijkt te zijn, als we terzelfder tijd nagaan wat de Voorrede van Gom. Beckers in 1602 uitgegeven „Psalter" op hetzelfde punt van z ij n landgenooten schamperend aanvoert :

„Es ist bei vns Deutschen ein elend ding, das „vns der f ürwitz also reitet, quöd sum us ad- „m irator es rerum exoticarum & con- „temtores propriarum, was frembd vnd „seltzam ist, das halten wir hoch, vnd enigegen, „was Gott vns bescheret, ob es schon besser vnd „herrlicher isl, so wird es verachtet. Also gehet „«« mit den lieben Psalmen Dauids auch. Weil „Ambrosius Lobwasser D. die Psalmen Dauids „auff frembde, Franlzösische vn für den "AVelt- „lüsternden Ohren liebUch klingende Melodeyen „gesetzt hal, also, das man sie auff vier stimmen „singen kan, so wird derselbe Psaller publice „und priuatim so hoch gehalten, als wennnichts „besseres köndle gefunden werden, vngeachlel das „es fürwar mil den reimen messig ding ist, welche „meistes theils gezwunge, vnverstendlich, vn gar „nicht nach der art Deutsclier Reimen, sondem „mehr nach der Franlzösisohen manir gemacht „sedn". (Zie Wolffrum „Die Entstehung d. deutschen Ev. Kirchenliedes", blz. 135.)

Het is wel waar dal toen de Psalmmelodieën er nog niet waren, toen nog aUeen de vertalingen, de teksten in hel licht kwamen, de woorden gezongen werden op allerlei wat er maar op paste. Riggenbach in zijn „Der Kirchengesang in Basel seil der Reformation" op blz. 33 deelt er van mee: „ ... Florimond de Rémond, een vijand der Re- „formatie, meldt welk een gunst een tijdlang Marots „psalmen aan het Fransche hof genoten. Hij her- „innerl zich den Dauphin, de latere Hendrik II, „aaiagelroffen te hebben terwijl deze met zijn mu- „ziekkapel den door hem zelf gecomponeerden „128sten Psalm zong en speelde. Dit was Hendriks „hevelingspsalm, omdat deze uildnikldng gaf aan „het verlangen dat in hem liefde, n.l. dat zijn „vrouw hem kinderen zou schenken. Verder „spreekt Florimond van een anderen psalm, en wel „den 42sten, dien deze Prins bij voorkeur op de „jacht zong. Van de Dauphine Katherina van Me- „dicis bericht hij, dat zij voor zich den 6den Psalm „uilgekozen had op een potsenmakers(narren)-me- „lodie. Evenzoo had Diana van Poiteurs, de bijzit „van den Dauphin zich den 130slen Psalm als „lijfzang verkozen en daartoe een volksdans als „melodie gebruikt. En eindelijk: Koning Anton „van Navarre zong Psalm 43 op een Bransle de „Poitou (eveneens een danswijze)."

„Er is in het algemeen geen grond om deze „mededeelingen te betwijfelen. De gewoonte, ge- „Uefde volksmelodieën met teksten van geestelijke „liederen te voorzien, was toenmaals vrijwel regel. „Dat echter de melodieën voor de genoemde psal- „men in gebruik bleven is evenwel niet hel geval. „Florimond zelf merkte in tegendeel op: deze Psal- „men waren nog niet in de muziek gezet waarop „men ze later bij de predicatie zong. Mitsdien staan „improvisaties aan het Fransche hof en de kerke- „lijke composities op de gelijkluidende pisalmlek- „sten volkomen onafhankelijk van elkander."

En ook laler werd de toevlucht niet genomen tot volkSizangen of liedwij zen want het is niet waar dal „De Psalmmelodieën zijn oorspronkelijk Volksmelodieën met een uitgesproken dynamisch karakter, zoodat van een principieel verschil met de Souterliedekens van Van Zuylen v. Neyevelt nauwelijks gesproken kan worden" (Dr P. op blz. 101) maar.. wij kunnen kort zijn... onze lange rede die wij hier thans niet kunnen houden maar wèl haar korte zin is: de psalmmelodieën waren en zijn ïiog, op geen enkele uitzondering na, op zicIv zelf staande, oorspronkelijke composities! — ook al beweren Douen en zijn naschrijvers, dat Psalm-zooveel en zooveel lijken op wereldlijk^ wijsje-dit en volksLiedje-dat. Er is geen oogenblik sprake van, dat onze Psalter ©en samengeraapt allegaartje is, bijeen gesprokkeld uit allerlei muziekmotiefjes, -loopjes en - b-ekjes, samengeflanst uil diverse schalksch-amoureuse liedjes en ondeugende mopjes van verdacht allooi. V> 'at ze wèl zijn dat is: dal ze zóó door hun makers zijn bewerkt en samengesteld, dat ze nagenoeg op geen andere zangvoois lijken, zelfs niet eens op een van hen onderling. Ieder jan hen heeft een eigen karakter, een apart cachet, draagt een van elkander verschillende physionomie! „Belanghende 'tgheluydt ofte de wijse des ghe- „sangs, ons heeft beter ghedodit dat se behoorde „matigh te wesen op sulcken voet als de selue „hierin yutghedruckt staet, op dalse een wichüir. „heyl ende ^edicheyt soude hebben tot desen han- „üel dienende, ja (soo aireede gheseydt is) om djej „te bequamelijcker in den kercken ghesonghen te „werden. Wt Genenen den 10 'Junij 1543", aldus Calvijn in zijn „Epislre av lectevr". En wie misschien nog aan zou willen kotaen di-agen mei wal iedereen opsomt, en ook Dr PoUmann deed:

„Psalm 65 lijkt opvallend veel op „Petite eamusette" en „Au bois, au bois Madame", Psalm 79 herinnert maar al te sterk aan het minneliedje „Secourez-moi Madame, par amour", de melodie van Psalm 81 vertoont overeenkomst met het bekend© „Sur Ie Pont d'Avignon", Psalm 107 is vrijvs'el gelijk aan „Un coeur amant", Psalm 120 komt tamelijk sterk overeen met „Madame la régente, ce n' est pas de la fa^on" Psalm 138 met „Une pastourelle gentille" en de Lofzang van Simeon met „Le dur regret que j' ai de ma Maltresse."

die knoope in zijn oor wat Georg Münzer in „Hans Sachs als Musiker" („Die Musik" 5, Jahr. Heft 19) zegt over even zulke „sterke overeenkomsten" (waarvan duizenden voorbeelden in de Muzieklitteratuur te vinden zijn en waarvan er óók gebruikt zijn door Roomsche hymnologen (Baumker) om Luthers koraalmelodieën te deprimeeren):

„Hier valt ongetwijfeld de overeenstemming of saamhoorlgheid op van den tweeden en vierden regel met een gedeelte uit het Lutherlied „Een vaste burg". Nu is de Sachs-melodie vroeger gecomponeerd dan Luthers koraal. Ook was, zooals bekend is, Luther het meestergezang niet vreemd. Echter zou het dwaas zijn te gelooven, dat Luther daarom dit motief ook aan Sachs ontleend had. Evenzoo absurd als de veronderstelling, dat Luther zijn Koraal uit fragmenten van het Katholieke kerkgezang „zusammengeflickt" had. Bo'vendien komt dit motief nog vóór Hans Sachs zeer dikwijls voor, bij minstens 20 verschillende Meesters."

Maar Tiehalve wal hier slaat, boude hij ook nog in het oog, waarvoor Wolfrum in „Die Entstehung und erste Entwickelung des deutschen evang. Kirchenliedes" onder „Die Französischen Psalmweisen" in een noot op blz. 127 waarschuwt:

„Wat voor domheden overigens ook hier gedebiteerd worden, toont Riggenbach van de Melodie op Psalm 38, die met een spotlied op Francois de Montmorery's verloving in verband wordt gebracht. Het laatste kan alleen het jaar 1566 aangaan, aldus niet slaan op Marot, die reeds zijn Psalm gedicht had in 1539."

En ten laatste moet hij, behalve oogen en ooren goed gebruiken, ook zijn verstand laten gaan of hier niel een jongmaatjes-bedrijf aan hel werk is geweest, dat muziekkundig nog niet eens een a van een b kan onderscheiden.

Want waarin „herinnert" de melodie van Ps. 19 aan die van het liedje „Secourez moi. Madame, par amours"? :

Waarin „gehjkt" de wijze van Ps. 81 op die van: „Sur le pont d'Avignon" ? (Wat trouwens niet eens kan daar klakkelooze overschrijvers als Van Millingen („De Kerkzang") uil Douen, niet eens bemerkt hebben dat dil de vooys was waarop van Nyevelt zijn Souterliedeke Ps. 81 stelde):

Waarin „komt overeen" de melodie van Psalm 120 met die van „Madame la régente, ce n'est pas de la fagon"? : (wat ook onmogelijk kan daar, evenals de vorige, ook deze verzuimd is aangekeken te worden als Souterlied^melodie):

Maar ook al zou hier en daar eenige overeenkomst zijn — weet men wel dat nóg allerlei schijnbare gelijkenissen tusschen melodieën en melodieën zijn te constateeren? Toch is niemand zoo dom om Haydn plagiaat te verwijten tegenover v. Flemming of omgekeerd, als de één componeert:

De Heem' • len ver - ha - len de Macht des Hee • ren en de ander:

ö ^^^i^ Hoort gij die stem - me, roe - pend uit de ver - te. Zoo ook slelt niemand zich mieer te kijk, door salm 123 verwantschap toe te dichten met het Oud-Nederl. Valeriuslied „O Heer die daer":

Ik hef tot U die in den He - mei zit-

O Heer, die daer des he-mels ten-te sprea

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's