GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OPVOEDING EN ONDERWIJS.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPVOEDING EN ONDERWIJS.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Klassiek of canoniek.

II.

We lezen in het boek Genesis, dat in het geslacht van Lamech de muziek werd uitgevonden, en de tentenbouw, en het smeden. Calvijn zegt hiervan:

„Mozes vermeldt nu, dat de verkeerde dingen, „welke uit het geslacht van Kaïn zijn voortge- „komen, nog met iets goeds vermengd zijn ge- „weest. Want de uitvinding van kunsten en andere „zaken, welke tot algemeen nut en gemak voor het „leven dienen, is een gave Gods, welke volstrekt „niet te verachten is, en een deugd, alle lof waar- „dig. Het mag wel verwondering wekken, dat juist „dat volk, hetwelk hoe langer hoe meer verbas- „terde, boven de andere nakomelingen van Adam „heeft uitgemunt in gansch geen verwerpelijke „talenten. Ik nu ben van oordeel, dat Mozes hier „met opzet over die uitvindingen in het geslacht „van Kaïn spreekt, opdat wij zouden weten, dat „hij niet zóó door God vervloekt was, of nog „enkele uitstekende gaven heeft Hij hem en zijn „nakomelingen geschonken. Want het is waar- „schijnlijk, dat ook bij anderen de gaven des ver- „stands niet werkloos zijn geweest, maar dat ook „onder de andere zonen van Adam vlijtige en „schrandere menschen waren, die zich met ijver „bezig hielden met het uitvinden en verbeteren „van kunstwerken."

De verkeerde dingen, die uit Kaïns geslacht zijn voortgekomen, zijn met iets goeds gemengd geweest. Stonden dan de goede en slechte elementen gemoedelijk naast elkaar?

Het antwoord op die vraag geeft een rustig overlezen van Genesis 4:19—24. Het mengsel maakt zoo zeer den indruk van een oplossing, dat het niet zoo eenvoudig is het goede „er uit te halen". Want deze tentenbouwers behoorden tot de nakomelingen van hem, die gedoemd was te zwerven en te dolen op de aarde. En nakomelingen zetten. naar den aard der scheppingsordinaj tie, de historische lijn van den voorvader voort Deze ijzer-smeders klonken een zwaard, dat louter machtsmiddel was. Ze droomden zelfs niet van het zwaard der overheid. En de eerste dichter waarvan de overlevering meldt, zong een lied, dat niet minder vreeselijken zin had dan de felste uitingen van goddeloosheid in de moderne poëzie.

Het is waarschijnlijk, dat Lamech zijn zwaard meer dan éénmaal gebruikt heeft, en zijn nakomelingen in zijn sporen wandelden; en allicht bij voorkeur tegen degenen, die trouw bleven aan den God des Verbonds. Het is waarschijnUjk, dat de tentenbewoners, zich veilig voelende, gelachen hel> ben om den vloek: „ge zult zwervende en dolende zijn op de aarde". Het is waarschijnUjk, dat de kinderen des verbonds gehuiverd hebben van ontzetting bij het hooren van de eerste poëzie der menschheid.

Wat is dan het goede, dat in Kaïns geslacht met het verkeerde „gemengd is geweest"?

De Schrift zelf geeft het antwoord: „Jabal is geweest een vader van degenen, die tenten bewoonden en vee hadden. Jubal was de vader van allen die harpen en orgels hanteerden. Tubal-Kaïn was een leermeester van allen werker in koper en ijzer".

Nu zijn er twee mogelijkheden.

Men kan zeggen: „ik zie bij den man, die den moordenaar een zwaard leverde, niets van een leermeesterschap; ik zie bij hem, die den vloek Gods belachelijk wilde maken, niets van een vaderschap; en ik erken den zanger der goddeloosheid niet als een kunstenaar bij de gratie Gods".

De andere mogelijkheid is echter die der ge-, hoorzaamhèid aan het Woord des Verbonds. God Zelf constateert hier uitdrukkelijk het cultureel vaderschap en meesterschap van het geslacht dat Hem haatte.

Wie zich daartegen verzet, die wordt bevonden tegen God te strijden.

Hoe doen zich deze dingen nu voor in de practijk?

In „Ons eigen blad, Tijdschrift voor practischu Roomsche opvoeding" jrg. XI, 1923, blz. 268 vgg. schrijft Fr S. R(ombouts) een artikel „Klassieken en Katholieke paedagogiek". Daarin wordt gewag gemaakt van een artikel van het „Overijsselsch Dagblad" van 12 Maart van dat jaar, welk artikel op zijn beurt een breed citaat geeft van een stuk „Anügraeca" in „Het Vaderland", waarin jhr. Mr A. van Daehne van Varick zich verzet tegen de handhaving van het Grieksch op het gymnasium. We ontleenen aan het stuk van laatstgenoemde du volgende passages; • " i

„De Griekscbe kunst staat hoog, maar zij is [ „een loutere natuurkünst en alleen dienstig tot „verheerlijking der natuur; onbekwaam om den i „gevallen mensch op te heffen, te veredelen en i „te troosten".

„De Griekscbe zedeleer was infaam. De beste „Grieken, als Plato en Aristoteles, konden zien „geen staat denken zonder slavernij, zonder gi- „meenschap van goederen en vrouwen, om vaii „andere wantoestanden te zwijgen. De godsdienst „der Grieken was een vereering van goden eu „godinnetjes, te zot, te onzedelijk, te afschuwelijk „om er aan te denken". (Tusschen haakjes, uil 't feit, dat ik de bewering van Mr Daehne van Varick niet bespreken zal, concludeere niemand, dat 1 ik het ermee eens zou zijn; 't gaat me hier alleen om de hoofdrichting van zijn waardeering, die m.i. belangrijker fout bevat dan alle eventueele | zakelijke onjuistheden).

„Vroegtijdig reeds begon de invloed der Griek- 1 „sche beschaving op de Romeinen; hij breidde „zich uit door de legisten allengs over Itahë; „totdat sinds de 14de eeuw, maar vooral na den „val van Konstanünopel in 1453, hij losbrak als de pest der Renaissance over Rome en vandaal' j „over Europa".

„Desniettemin zou onze jeugd uit Griekscbe I enkbeelden voedsel moeten zamelen!"

„De letteren der Grieken, zegt een groot Franscli i schrijver, zijn schoon gelijk tempels, edoch, „Ie I demon les habite"."

Tot zoover Mr Van Varick van Daehne. Ook aan de toevoegselen van het „Overijsselscli Dagblad" ontleenen we enkele zinnen, die zoowel p een Roomsche beschouwing der cultuurgeschieenis als op een poging tot oplossing van het ymnasium-probleem van die zijde een licht weren. De schrijver van dit artikel verheugt er zich ver dat een vrijzinnig man in „Het Vaderland" ulke dingen sctirijft, waar een Katholiek het goedeels mee eens kan zijn. Over de renaissance denkt eze scribent als volgt:

„Toen het katholiek geloofsleven verslapte, was de bodem van Europa gereed voor de renaissance in de kunst, voor de receptie van het Romeinsch recht, voor het afschaffen van de woeker- en rente-verboden, voor de ontaarding der gilden — en ook voor de Hervorming, die wij hebben te beschouwen als een der grootste i rampen, die de wereld troffen.

„Een verzet tegen den verderen invloed van'j de heidensche cultuur is daarom van veel belang.

„Daarom ook is niet afschaffing van Grieksch een heilmiddel, maar het terugplaatsen der Chris-

(„telijke Grieksche (en Latijnsche) scihrijvers op het [„leerprogram der gjannasia.

„Onze jongens en meisjes zullen heel wat meer , hebben aan St. Johannes Chrysostomus dan aan l', Isocrates of Xenophon; meer aan Eusebius dan "Herodotus, al vertaalt die ook nog zoo lollig; St Augustinus overtreft ver in waarde Cicero, , en Basilius is beter dan Demosüienes".

Ten slotte betuigt Fr. S. Rombouts zijn hartelijke linstemming met deze oplossing, en beroept zich rdaarbij op uitspraken van den paedagoog Don [BOSCO, Dr J. Sassen O. P. en pater Slijpen.

In hetzelfde blad komt de kwestie nog eens laan de orde in een artikel van J. J. Luyben !(t. a. p. blz. 333—339), die tot deze conclusie komt: „Oude talen? voor velen noodzakelijk, voor allen [„nuttig. Bij zorgvuldige schifting ook te [„beoefenen in heidensohe, echter rijkelijk vol- Ldoende in de eigen litteratuur in die talen".

In dezen laatsten zin is opvallend, dat Mer een Ibemiddelend standpunt wordt ingenomen; de hei- [densche auteurs worden niet zonder meer gejschrapt. Een humanist zou zeggen: de natuur is hier sterker dan de leer. Ten onrechte; want de [leer is hier juist het zwakke punt.

Eenerzijds wordt hier een houding aangenomen, die een open oog heeft voor de verkeerde richting van de oudheid. Dit is te waardeeren. Tegenover [alle humanisme, en tegenover elke synthese met teenig humanistisch denken, moet een Schriftge- [loovige vasthouden, dat God in de verleden tijden [alle heidenen liet wandelen in hunne Iwe gen {Hand. 14:16).

Aan den anderen kant echter treffen ons hier Itwee trekken, waarmee wij ons nooit kunnen ver- ^eenigen:

1. de gelijkstelling van de gescliriften van heiUge menscheu met de Heilige Schrift, waartegenover de Calvinist met blijdschap en dankbaarheid aanhaalt de monumentale woorden van het zevende artikel van onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis. Zien we even hoe bedenkelijk niet slechts zulk een gelijkstelling, maar zelfs het lezen van zgn. Christelijke klassieken op het gymnasium is. Zoo straks was sprake van BasiUus den Groote. Nu heeft deze „kerkvader" in zijn verhandeling „Pros tous neous" partij gekozen tegen die Christenen, die de heidensche Utteratuur geheel verwerpelijk achtten, en daartegenover het standpunt der mijding trachtten in te nemen. Reeds daaruit blijkt, dat er onder de kerkvaders allerminst eenstemmigheid heerschte ten aanzien van de houding, die men meende te moeten aannemen tegenover de jHeUeensche cultuur. Het bestek van dit opstel [ laat niet toe, dat ik dieper op zijn argumenten inga, Enoch op de rol, die dit geschrift dé eeuwen door Iheeft gespeeld in den strijd tusschen humanisme [én Christendom. Het onderzoek van dit geschrift Iheeft aan het licht gebracht, dat Basilius hier een [volgeling is van de cynische school, en waarlijk [hiet alleen in uiterlijkheden: ook zijn gedachten [over „deugd" en soberheid van leven ademen een Icynischen geest. Gezien zijn voorhefde voor de klassieke auteurs was hij vermoedelijk een aan- [ hanger van de humanistische richting in de cynische school. Genoeg om te doen zien, hoe deze jman in de synthese verstrikt was.

Juist om de opgroeiende jeugd de synthese te lleereu verstaan, opdat ze die mettertijd kunnen [bestrijden, is het beshst noodzakelijk, hen in de [oorsprongen dier synthese, dus in de heidensche I auteurs, in te wijden. De lectuur van de Christe- [lijke klassieken stelt niet alleen aan den leeraar • buitengemeen liooge eischen, maar stelt vooral aan den leerling vorderingen, die niet anders dan ab- I normaal mogen heeten.

Basilius is ten eenenmale ongeschikt voor het i Christelijk gymnasium. Op de universiteit kan hij een dankbaar studie-object zijn, mits de student I eenigermate thuis is in de gedachtenwereld der Grieken vóór de verkondiging van het Evangelie. [Want de practijk leert, dat diegenen die de kerki vaders bestudeeren zonder behoorlijk voor-Christelijk antiek fundament, de synthese dier kerkvaders niet helder genoeg kunnen onderscheiden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

OPVOEDING EN ONDERWIJS.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's