GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, y' en wij zullen hooren; en dat God met ons niet / spreke, opdat wij niet sterven. / Exodus 20: 19.

fe; Het ambt aller geloovigen weggewenscbt.

Toen God aan Israël de wet gegeven heeft, heeft Hij niemand in dat volk g e 1 ij k geschakeld. Hetgeen begrepen werd. Maar wat niet door ieder begrepen is, was toch ook waarheid: Hij heeft niemand daarbij ui tgeschalield. Integendeel: Israels Wetgever heeft het gansche volk daarin betrokken. Want was het niet de dag, waarop de Heere dit volk tot bruidsvolk aangenomen heeft? Hierin lei Hij verbintenis van wat wij, ietwat slordig, en onbeholpen, noemen: zijn transcendente glorie, en zijn immanente genade. Hij heeft het goddelijk geweld, dat is het teeken zijner transcendentie, in de ure dezer groote genade doen zien; daarom lei Hij een rook- en vuurgordijn over zijn verschrikte volk heen: donder en bliksem. Maar Hij heeft óók de genade in zijn geweld doen zien, •want het was Hem waarlijk iom zijn bruid te doen, zijn bruid, zijn volk, dat gansche volk. Dus heeft de Heere God ook het ganse he volk laten hóóren het naderen van zijn voetstappen, het spreken van zijn stem, zijn komen uit den hoogen hemel tot de woonplaats van zijn volk, opdat het weten zou: wij worden heden tot Gods geordend volk aangenomen; wij zwervelingen, wij slaven eens van Farao, wij zijn kosmisch-kadastraal geregistreerd, we vormen den heils-s t a a t van den messiaanschen God.

In dit alles vertoonde zich de schaduw van het Nieuwe Testament. Al heeft het Nieuwe Testament gebroken met de hiërarcliie, die onder ïsraél dei pijnlijke propaedeuse van het anti-gelijkschakelingsprincipe beteekende, waar ze immers slechts enkele bevoorrechte menschen maakte tot priesters of profeten en koningen, in engeren zin; en al heelt het Nieuwe Testament daartegenover met klare stem de troostende les van het anti-uitschakelingsprincipe geleerd, en derhalve het ambt van alle geloovigen uitgeroepen en al de geloovigen tegelijkertijd aan het werk gezet, en allen even ZWAAR belast met kerkelijke verantwoordelijkheid; toch mag men nooit een tegenstelling scheppen tusschen die propaedeuse en die eigenlijke les, tusschen het Nieuwe en het Oude Testament. Al mag dan het 0\ide een tijdlang de bizon d e r e ambten in de eerste plaats hebben geinstitueerd, geïnstitueerd en aan het werk gezet, en de breede volksmassa zoolang in de positie hebben gehouden van onmoiidigen, die nog op eigen beenen niet konden staan, en nog geen ambt in engeren zin vervullen konden, — toch heeft ook reeds het Oude Testament het beginsel van hel ambt van alle geloovigen gekend, en voor de aandacht der kerk gesteld. Het speciale ambt moge op den voorgrond staan, het algemeene ambt, dat immers juist daarin afgeschaduwd wordt, ontbreekt toch niet. Anders zou het Oude Testament' toch werkelijk een antithese van het Nieuwe zijn geweest. Maar het was geen antithese daarvan, doch zijn aanvang, zijn wegbereiding.

Zoo is het ook begrijpelijk, dat op den grooten dag van Sinaï, in het verbijsterend en toch vei^trooslend uur der wetgeving, God het gansche volk in de Groote Proclamatie betrekt.

Maar nu komt het verbijsterende: het volk bidt, dat dit alles op moge houden. Het isoleert het anti-gelijkschakelingsprincipe van het anti-uitschakelingsprincipe, het begeert de propaedeuse zonder de eigenlijke les der inschakeling van allen in het evangelisch feest der vrijheid. Zoo fixeert het volk de voorbereidende hiërarchie, en zweert erbij. Het bidt met andere woorden het ambt van alle geloovigen van zich weg.

En dat is niet maar een opwelling, die te verklaren is uit den eersten schok, die een gevolg was van donder en bliksem. Neen, het is ©en officieel deputatelijk volksgebed, dat als jzoodanig zelf eerst mogelijk was geworden, nadat de eerste schrik was overwonnen. Het was geen kreet van een geschokt gemoed, van een bezeten massa, maar het was conclusie van een volksresolutie en volkspetitie. Dat blijkt wel uit Deuteronomium 5 VS 23; daar lezen wij, dat de hoofden der stammen en de oudsten als officiëele deputatie van het volk Mozes hebben gevraagd, of dat nu niet veranderen kon: wie kon het uithouden bij zoo'n groot rumoer? Het volk zou sterven, als die donder en die bliksem aan bleef houden. Het was beter, dat alleen Mozes het geweld van God ver^ duurde, en dat voorts de anderen, de breede volksgemeensehap zelf, verschoond werd van het dragen der ontzetting, der verschrikking, der transoendentie-signaluur in Gods genade-verbondl

Dit noemen wij het „wegbidden", het „van zich afbidden" van het ambt der geloovigen. Dat dit „gebed" een zonde was, — en eigenlijk geen gebed als daad van dankbaarheid — behoeft niet te worden betwijfeld. Het volk vreest, dat het sterven zal. Vreest het dat heusch? Maai- dat is ondank jegens God den Heere en ongeloof. Een volk, dat door de watermuren heengegaan is - van de Roode Zee, kan dat niet p-nder den, muur vani vuur doorgaan? Zal God, die Jiet watergordijn hun tot behoudenis heeft weg- en dichtgeschoven in de Roode Zee, nu door het vuurgordijn van Sinaï en door het gordijnvuur van den wetsdag hen verteren?

Maar immers, dat is ondenkbaar. En al zou het alles bij elkaar ook voor hen een te zware last nog zijn, al zou het geluid te sterk zijn voor hun ooren, mag, kan dan de liefde van, de bruid gemakzuchtig zijn? Mag men nu willen, dat één man, Mozes, hij alleen, de lasten drage voor het gansche volk? Ook Mozes heeft het moeilijk: hij is „gansch bevreesd en bevende", , Maar Mozes wordt er aan gewaagd, zijn zenuwleven moge den schok verduren, maar het volk wil van den schok verschoond nu blijven: zijn eigen God doet vreemd, en dat doen de vreemde goden niet. Is het hier vandaag de elfde plaag?

Ja, dat is vreemd op dezen bruidsdag, dat ©en volk, dat bruidsvolk heet, zelf ivraagt van de verbazing over het wonder van den bruidegom en van zijn heerlijk geweld te worden ontheven. Hier roept de bruid reeds tegen den bruidegom in. Hier liggen de aanvangen van Israels ellenden in de woestijn. Hier is de zonde, waartegen later nog in den Hebreërbrief (12:25) wordt gewaarschuwd. Want in den grond is dit wantrouwen van de bruid - omtrent de paedagogische wijsheid en propaedeutische bekwaamheid van haar brulde^ go-m een groot stuk ongeloof. Indien de Heere het geweld van zijn transcendente heerlijkheid laat beteekenen door te donderen over' het volk, dan moet het volk, dat den donder pas na het Woord vernomen heeft, gelooven, dat het donderen óver het volk geen donderen tégen het volk nog is. En als de bruidegom zegt: leer hiexi het wonder zien van dezen huwelijksdag, dan moet het volk niet zeggen: nu gaan wij dood. Want deze bruidegom weet, wat zijn bruid verdragen kaii, ge­ dachtig zijnde, dat zij slof is. Hij zal nooit door het geweld van zijn genade, de genade zelf verteren en verslinden.

Het is goed, hierop te letten. Den heelen bijbel door toch loopt de herinnering aan dit voorval in het Oude TestamenL In den Pentateuch komt het herhaaldelijk breed ter sprake. En ook in het Nieuwe Testament. Hoe wordt er tegen dit kwaad getoornd. De kerkgemeenschap, die zichzelf onmondig verklaart op den dag, waarop zij als Gods bruid wordt aangenomen, brengt over zich de wel van traagheid, die haar leven , hindert, en haar straks onder den paedagoog zou willen laten blijven, den paedagoog, die haar eerst na zoo-veel jaren als een rijpe bruid den bruidego-m kan tegenvoeren.

En voorzoover in dit wegbidden van het geweldin Gods openbaring een schuldige gemakzudit spreekt, blijve bij ons de erkenning eiken dag weer levendig, dat het ambt van - alle geloovigen reedisi in den eersten - dag van Sinaï's bedeeling afgekondigd is, en dat dUs, des te meer nog he-den^ zooveel eeuwen later, d-e kerk jiiet kan gebouwd word-en, zonder dat elk lid zich weet beladen met een even zwaren last van .verantwoordelijkheid, als degenen, die in de kerk „de eersten" worden geacht. Onze lasten zijn telkens andere. Maar ze zijn voor allen even zwaar.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's