GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het sterillsatfe'vraagstuk.

IV. Een vorig maal hebben wij gezien hoe uit kruising van een roodbloeiende en een witbloeiende wonderbloem in eerste instantie een rosebloeiende bastaardplant ontstond en voorts, dat kruising van deze rosebloeiende wonderbloemen onderling drie soorten planten opleverde en wel: % roodbloeiende, 2/^ rosebloeiende en V* witbloeiende.

Nu zijn er echter eigenschappen, welke zich anders gedragen dan de roode bloemkleur van de wonderbloem. Bij andere bloemsoorten b.v., welke roodbloeiende en witbloeiende rassen hebben, kan bij kruising het volgende resultaat te voorschijn komen. Kruising van een roodbloeiende en een v^dtbloeiende plant geeft in eerste instantie een roodbloeiende bastaard. Kruising van deze laatste soort onderling geeft % roodbloeiende planten en Vé witbloeiende planten.

Dit verschijnsel noemt men dominantie. Hieronder verstaat men het verschijnsel, dat bepaalde eigenschappen bij planten en dieren dominant, d.w.z. overheerschend, zijn en andere recessief, tijdelijk terugblijvend, zijn. De ervaring nu heeft geleerd, dat verreweg de meeste kenmerken zich gedragen of domineerend, of recessief. Een werkelijk intermediair, d.w.z. het midden houdend, gedrag is zeldzaam.

Van deze dominantie kent men in planten- en dierenrijk en ook bij den mensch vele voorbeelden. Hoogstam b.v. is dominant over dwergstam; de kleur dominant over niet-gekleurd zijn; de beharing van de bladeren dominant over het nietbehaard zijn; korlharig dominant over langharig; bruine oogen dominant over blauwe oogen; donker dominant over rood haar; enz.

Dit feit heeft verstrekkende beteekenis. Immers uit deze wetten volgt, dat wanneer 2 personen met elkander huwen, die beiden eenzelfden dominanten erfelijken ziekte-aanleg met zich. dragen, bijna alle kinderen {%) uit dit huwelijk gesproten ziek zullen zijn. Heeft maar één der ouders een dergelijken ziekte-aanleg, dan zullen toch nog minstens de helft der nakomelingen ziek zijn. Zoodra derhalve iets dominant erfelijk is, zad een zeer sterke familiaire opeenhooping van ziekten of bepaalde eigenschappen optreden.

Geheel anders is dit bij de recessieve erfelijkheidsziekten. Huwt een persoon met een recessief erfelijken ziekte-aanleg met iemand, die denzelfden aanleg bezit, dan zal maar onder een klein gedeelte der nakomelingen (gemiddeld i/i) zich de ziekt© openbaren. Huwt dergelijk iemand met een gezonden persoon, dan zullen alle kinderen gezond zijn. Voorwaar een groot verschil met den dominant erfelijken ziekte-aanleg. Alleen verdwijnen doet de erffactor niet, daar een gedeelte der kinderen wel uiterlijk gezond' is, maar den recessieven ziekte-aanleg met zich meedraagt. Bij de recessieve erfelijkheidsziekten doet zich dus het eigenaardige feit voor, dat van erfelijkheid in de gewon© beteekenis van het woord vaak niets te merken is. Generaties lang kan de erfelijke bepaaldheid van deze ziekten schuilgaan, totdat op een gegeven oogenblik zich de ziekte weer zal openbaren, doordat beide ouders denzelfden ziekteaanleg bezaten.

Hierdoor is het ons nu tevens duidelijk waarom twee achterlijke menschen een verstandelijk normaal kind kunnen krijgen. Ook begrijpen wij nu de mogelijkheid, dat twee volkomen gezonde menschen nochtans een kind krijgen met een bepaalde ziekte, tengevolge van het feit, dat die ziekte wel in de familie voorkwam, maar tijdelijk, bij d© ouders, terugweek.

Het verschijnsel van dominantie geeft echter aanleiding tot nog een belangrijke opmerking. Daarvoor is het noodig even in de herinnering terug te roepen de zoo juist gememoreerde proeven van kruising van roodbloeiende en witbloeiende

Ijlauten. In eerste instantie gaf dit alleen een rood^ bloeienden bastaard. Deze z.g.n. F^ = bastaard zag er precies eender uit als zijn roodbloeiende ouder; toch zijn ze in erfelijken zin verschillend, hetgeen echter pas blijkt uit de nakomelingschap. De rood^ bloeiende ouder geeft steeds roodbloeiende dochteriplanten; de roodbloeiende bastaard evenwel 3 roode tegen 1 witte plant. M.a.w. hoewel de roodbloeiende bastaard sprekend op zijn roodbloeienden ouder geleek, was hij in aanleg van dezen onderscheiden. Men dient daarom scherp te onderscheiden tusschen het genotype, het erfbeeld, den erfelijken aanleg tegenover het phaenolype, het verschijningsbeeld, ook wel genoemd verschijningsvorm. Wat wij van een individu kunnen zien is natuurlijk alleen zijn phaenotype, het geheel van zijn uiterlijke verschijning, de som van de aan hem aanwezige kenmerken. Hoe zajn genotype is, zijn eigenUjke wezen, de som van alle erffactoren, zijn „conslitutieformule", kunnen wij eerst uit zijn nakomelingschap met zekerheid opmaken.

Behalve op het splitsen van bastaarden en op het verschijnsel van dominantie moet ik nog op een derde belangrijk feit uit de erfelijkheidsleer wijzen. Van de Chineesche primula kennen wij < ^en rood- en een witbloeiend soort. Wanneer wij nu van het steeds roodbloeiend ras een aantal planten, voordat zij bloeien, in een warme vochtige broeikas bij een temperatuur van plm. 30 graden laten opgroeien, dan zullen wij zien, dat deze j)lanten zuiver wit bloeien, zooals anders alleen < le primula's van het witte ras doen. Zoodra wij nu zulk een plant met witte bloemen brengen in een koude kas, dan worden de zich later ontwikkelende bloemen weer geheel normaal rood. Zelfs wanneer wij gedurende vele generaties de planten van het roodbloeiende ras in de warme kas kweeken, zoodat gedurende deze generaties de roode bloemkleur niet tot stand komt, dan nog zullen deze planten, zoodra wij ze naar buiten hrengen, na korten tijd weer de typische roode bloemkleur krijgen, aan het ras eigen.

Hieruit volgt, dat het milieu wel groeten invloed uitoefent op het phaenotype, den verschijningsvorm, doch het genotype, de erfelijke aanleg, niet in 't minst verandert. M.a.w. door de milieufactoren wordt alleen het kenmerk veranderd, het kiemplasma blijft onaantastbaar.

Wanneer het milieu geen anderen invloed had dan op den verschijningsvorm van het individu, dan zou, wat den mgnsch betreft, van verandering of verbetering van het milieu geen enkel heil zijn te verwachten.

Er is echter een groote groep biologen, die aannemen, dat het milieu wel degelijk het kiemplasma kan beïnvloeden en daai-mede het genotype, den erfelijken aanleg, veranderen. Dan krijgen de nakomelingen van het individu, dat dit veranderde erfplasma bezit, nieuwe eigenschappen, die evenals alle andere eigensdiappen, welke van het kiemplasma afhankelijk zijn, overgeërfd worden. Deze nieuwe variaties, ontstaan tengevolge van veranderen van het erfbeeld, noemt men, in navolging van onzen beroemden landgenoot Hugo de Vries, mutaties.

Op welke wijze de verandering van het erfbeeld (idiovariabUiteit) door mutatie ontstaat is nog onbekend; men volstaat met aan te nemen, dat de mutatie wordt opgewekt door milieuprikikéls, die het kiemplasma op een of andere wijze 'hebben getroffen. Voorts is men algemeen van gedachte, dat de wijziging, die aldus in de erfelijke samenstelling ontstaat, is toe te schrijven aan een verUes, een aanwinst of een verandering van één of méér erffactoren. Mutatie kan derhalve zoowel gunstig als ongunstig uitvallen of, zooals Dr van Herwerden!) het uitdrukt, ze speelt wellicht een rol zoowel bij de wording als bij de verwording van den mensch.

In dit verband dient ook no^ even gewezen te wol-den op het vraagstuk der z.g.n. overerving van verworven eigenschappen, een onderwerp, dat eeuwen lang de gemoederen zoowel van geleerden als van leeken heeft beziggehouden. Wat de oude foirmuleering betreft kan dit vraagstuk als afgedaan beschouwd worden, want de eigenschappen erven niet over, alleen de aanleg voor een bepaalde eigenschap wordt overgeërfd. In de nieuwe formuleering evenwel of het n.l. mogelijk is, dat onder invloed van tijdens het leven verkregen eigenschapn pen het kiemplasma op zoodanige wijze veranderd wordt, dat later bij het nageslacht daar dezelfde eigenschap tot uiting komt, is dit vraagstuk nog altijd een actueel probleem. Het moet toege^ geven worden, dat, hoewel reeksen van onderzoekingen zijn gedaan om het vraagstuk der overervingen van verworven eigenschappen op te lossen, zekere bewijzen hiervoor zeer schaarsch zijn. Niettemin wijzen eenige proeven er op, dat het inderdaad mogelijk is een erfelijke verandering in het kiemplasma aan te brengen. Met Dr van Herwerden zijn wij dan ook van meening, dat het oude vraagstuk der overerving van eigenschappen niet als voor goed weerlegd ter zijde kan geschoven worden. Anderzijds houde men goed in het oog, dat de verhoudingen hier zeer ingewikkeld zijn. (Irofmechanische veranderingen b.v. laten geen enkel spoor in dit opzicht achter. Denk maar. aan China, waar de Chineesche vrouwen, na duizenden jaren van verminking van den voet, nog steeds met normale voeten ter wereld komen. Zooveel is echter zeker, dat de strijd of de verschillen onder de menschenrassen en menschelijke individuen op milieu- en opvoedingsvei'schillen of op aanlegverschillen berusten nog niet is beslist. Wel mag men evenwel aannemen, dat de aanleg van overheerschende beteekenis in dit opzicht is.


1) I.e., blz. 61.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1936

De Reformatie | 8 Pagina's