GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds J. G. Feenstra over de „meeningsverschillen".

Tegenover de alarmeerende actie van een enkele onder ons, staat volgende uitspraak van Ds J. G. Feenstra, waarvoor velen hem dankbaar zullen zijn:

Op de Synode is druk gesproken over de „meeningsverschillen", die zelfs tot „ 1 e e r g e - schillen" zijn opgeblazen! Welnu, zou het niet goed geweest zijn, wanneer de heeren, die zich zoo druk hebben gemaalit om al maar leergeschillen op te diepen, wat meer gedacht hadden aan de g e - varen, die dreigen van den kant van de dialectische theologie? Ik begrijp niet, dat sommigen het laatste Calvinisten-congres verdedigen willen, en allerlei leergeschillen zien, maar geen oog hebben voor de groote gevaren, die inderdaad dreigen van den kant van Barth, Brunner e.a. Dr Dijk heeft op de Synode daarop gewezen. Daarom ben ili Dr Dooyeweerd zoo dankbaar voor dit kloek getuigenis.

Ds Feenstra schreef alzoo in „De Wachter"; zooals men uit de laatste woorden afleiden kan, handelde hij over de door Prof. Dooyeweerd op Brunner uitgebrachte critiek.

Over de jongste polemiek van „De Hetaut".

In „De Wachter" citeert Ds Rietberg de bekende passage uit het artikel van „De Heraut", dat twee weken geleden Prof. Greijdanus en mij bracht tot een opmerking en een verzoek om concretiseering. Ds Rietberg zegt:

De „toepassing", die Prof. K u y p e r maakte, was m.i. niet in overeenstemming met hetgeen onze Synode over de polemiek heeft uitgesproken.

Volkomen mee eens. Ook Ds E. H. Broekstra oordeelt in „Leidsche Kb." (na herinnering aan wat er inzake „de polemiek" te doen geweest is):

Maar nu zijn, naar mijn bescheiden meening, al wel eens weer uitdrukkingen gebruikt, die beter achterwege hadden kunnen blijven. Aan een niet nader aangewezen broeder advocatenslimmigheidjes in de schoenen te schuiven, is, dunkt mij, nu juist niet aan te bevelen. We willen hopen, dat het een slip van de pen is en niet meer. Want anders voorzie ik weer pers-onaangenaamheden, die beter achterwege kunnen blijven. Het is uit liefde voor onze Kerken, dat ik deze opmerking maak en ik geloof, dat ik hier de tolk van zeer velen in onze Kerken ben. Laat men met elkaar discussiëeren en polemiseeren zooveel men wil. Ik heb er niet alleen vrede mee, maar ik geloof, dat dit zeer veel kan bijdragen tot verheldering der begrippen. En dit kan niet anders dan tot heil der Kerken zijn. Maar al wat eenigszins verbitteren kan en dus verwijdering zou veroorzaken, blijve geweerd.

In „De Heraut" van verleden week is noch aan Prof. Greijdanus, noch aan mij eenig woord gewijd. Ik deel 't even mee, omdat ik de lezers beloofd heb, om eventueel antwoord van het blad tot hun kennis te zullen brengen.

Geen oorspronkelijkheidsziekte.

Ds J. W. Siertsema schrijft in „Haarl. K.bl.":

Nu onder de leuze „Zelfonderzoek noodzakelijk" in onze kringen wordt gepropageerd, wat veeleer doet denken aan den Oud-Gereformeerden geest en wat ook de zoogenaamde oude schrijvers van een paar honderd jaar oud bij velen zoo geliefd maakte, kan het niet anders dan verheugen, dat in het verzet hiertegen veel meer aansluiting wordt gezocht bij wat Calvijn vierhonderd jaar geleden schreef. Dit zal althans wel niet vallen onder het verwijt van oorspronkelijkheidsziekte, veeleer spreekt het van een dichter leven bij de bron, bij den oorsprong, mij schijnt het tenminste een gezond levensteeken toe.

Ook nu wil ik nog enkele citaten uit de Institutie geven, die het vraagstuk van de geloofszekerheid raken.

Deel III bladzijde 33—34: Kortom, waarlijk geloovig is slechts hij, die met een vaste overtuiging er van overtuigd is, dat God hem een genadig en goedgunstig Vader is en die van Gods goedertierenheid zichzelf alles belooft, die, op de beloften van Gods goedgunstigheid jegens hem vertrouwend, een ontwijfelbare verwachting van zaligheid heeft, zooals de apostel (Hebr. 3 ; 14) met deze woorden aanwijst: „indien wij het vertrouwen en den roem der hoop tot het einde toe vast houden". Want hij bedoelt, dat slechts hij terecht op God hoopt, die vol vertrouwen roemt, dat hij een erfgenaam is van het hemelsche koninkrijk.

Een geloovige, zeg ik, is slechts hij, die steunend op de gerustheid zijner zaligheid, den duivel en den dood vol vertrouwen tart...

En overal leert hij zoo, dat hij er op wijst, dat de goedheid Gods door ons niet goed begrepen wordt, tenzij wij daaruit de vrucht van groote gerustheid verkrijgen.

Voorzeker, wanneer wij leeren, dat het geloof zeker en onbekommerd moet zijn, stellen wij ons niet een zekerheid voor, die door geen enkele twijfeling geraakt wordt en niet een gerustheid, die door geen enkele bekommerdheid wordt aangevallen; ja, vee 1- eer zeggen wij, dat de geloovigen een voortdurenden strijd hebben met hun eigen gebrek aan vertrouwen

Aan den anderen kant echter ontkennen wij, dat, op welke wijze ze ook gekweld worden, ze afvallen en afwijken van dat vaste vertrouwen, dat ze aangaande Gods barmhartigheid hebben opgevat. Geen enkel helderder of meer vermeldenswaardig voorbeeld van geloof stelt de Schrift ons voor oogen, dan in David...

Wanneer hij zijn ziel onrustige bewegingen verwijt, wat doet hij dan anders dan toornen op zijn eigen ongeloovigheid?

Bladzijde 37. Dit zij de hoofdzaak: Zoodra ook de minste droppel des geloofs in onze harten is ingedruppeld, beginnen wij reeds het vriendelijke en liefelijke en ons goedgunstige gelaat Gods te aanschouwen, wel is waar uit de verte en op een afstand ma ar toch met een zoo vasten blik, dat wij weten, dat wij allerminst het ons slechts inbeelden.

Bladzijde 39. Hetzij dat tegenspoed den toom Gods doet zien, hetzij dat de conscientie het bewijs en de stof in zichzelf vindt, de ongeloovigheid grijpt vandaar haar wapenen en werktuigen om het geloof te verslaan.

Om deze aanvallen te weerstaan wapent en v e r- sterkt het geloof zich met het Woord des Heeren....

Zoo komt een vroom hart, op welke wonderbare wijze het ook geschokt en gekweld wordt, toch eindelijk alle moeilijkheden te boven en laat zich nooit het vertrouwen op Gods barmhartigheid ontnemen. Ja, zelfs alle aanvechtingen, door welke het gekweld en vermoeid wordt, loopen uit op de zekerheid van dat vertrouwen.

Bladzijde 41. Want wanneer de apostel (1 Cor. 10 : 5 en vervolgens) den Corinthiërs vrees inboezemt door hun de geeselingen voor oogen te stellen, met welke de Heere het Israëlietische volk oudtijds gestraft had, opdat ze zichzelf niet in gelijke rampen zouden brengen, dan brengt hij daardoor hun vertrouwennietaanhetwankelen, maar drijft slechts een traagheid des vleesches uit, waardoor het geloof meer bedolven dan versterkt pleegt te worden.

Bladzijde 42. En wanneer hij aan den val der Joden reden ontleent om te vermanen, dat wie staat, toezie, dat hij niet valle (1 Cor. 10:12, Rom. 11: 20), dan beveelt hij ons, niet te weifelen, alsof wij van onze standvastigheid te weinig zeker waren; maar hij neemt alleen de aanmatiging en het roekeloos vertrouwen op eigen kracht weg...

Want het is iets anders of men de roekeloosheid, die uit de overblijfselen des vleesches soms komt over de heiligen, bedwingt, opdat ze niet in ijdel vertrouwen overmoedig zijn; dan wel of men de conscientie door vrees doet ontstellen, opdat ze niet met volle verzekerdheid zou rusten in Gods barmhartigheid.

Maar ik moet ophouden. Een volgenden keer nog. enkele citaten.

86 Van harte hoop ik, dat velen gedrongen worden om zelf de Institutie te lezen. Calvijn kan ook in dezen tijd tot grooten zegen zijn voor het geestelijke leven in onze kerken. Welk een schat ligt er opgesloten in deze aangehaalde uitspraken en hoe geheel anders klinken ze dan de benauwende taal, die ge in de bestrijding van het objectivisme, van verschillende kanten hoort.

Omdat we ook het voorgaande artikel doorgaven, melden we nog even deze zetfoutjes, die Ds Siertsema in zijn vorig artikel na verschijning had opgemerkt:

Rectificatie: In het vorige nummer moet onder bladzijde 32 staan: „groot is en overvloedig uitgestort". Onder bladzijde 33 „ons daarvan stellen": „ons durven stellen".

Vergaderen en verstrooien.

Ds J. M. Spier schrijft in „Geref. Kb. Hoeksche Waard":

Wie met Mij niet vergadert, die verstrooit.

„De Maasbode" deelt het volgende mede: „Zooals men weet heeft Prof. Dr Hugo Visscher, oud-lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor de A.R. partij, eenigen tijd geleden met die partij gebroken, met de bedoeling een Christelijk-nationale partij te stichten, die in hoofdzaak de Hervormd Anti-Revolutionairen zou moeten vereenigen. In deze nieuwe groepeering schijnt echter ook weer oneenigheid te zijn ontstaan. Prof. Dr H. Visscher heeft zich naar wij thans vernemen, aangesloten bij de Staatkundig Gereformeerde partij van Ds Kersten, voor welke partij hij waarschijnlijk zitting zal gaan nemen in de Eerste Kamer. Een andere vooraanstaande figuur uit de zoogenaamde Christelijk-nationale partij, de heer Jansen te Zeist, heeft zich aangesloten bij de N.S.B. Nog enkele andere vooraanstaanden uit den Hervormden A.-R. kring, die aanvankelijk neiging vertoonden zich achter Prof. Visscher te scharen, zullen thans tot de A.-R. terugkeeren."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 december 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 december 1936

De Reformatie | 8 Pagina's