GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het sterilisatie-vraagstuk.

IX.

Waren de voorafgaande bezwaren hoofdzakelijk gericht tegen het doel van de sterilisatie, n.l. het voorkómen van een minderwaardige progenituiu-, de twee volgende bezwaren kanten zich met name tegen het middel, d'.i. de daad van de sterilisatie. Allereerst een ethisch bezwaar.

Tegen de daad van de sterilisalie is aan te voeren, dat men niet het recht heefl een gezond' lichaamsdeel te schenden of gedeeltelijk weg te nemen, dat nóch het lichaam noch den geest van den betreffenden persoon schaadt. Ieder lidmaat^ ieder orgaan, iedere potentie is een deel van den mensch in zijn geheel. Alleen dan mag een deel van het lichaam opgeofferd worden of een functie uitgeschakeld, indien het welzijn van het geheel dit eischt, wanneer de gezondheid van den mensch op andere wijze niet kan worden bereikt. Dit is dan ook de reden waarom bij een operatief ingrijpen in sommige gevallen sterilisalie is geoorloofd. Zoodra evenwel er geen strenge medische indicatie in het spel is, mag onder geen voorwaarde een dergelijke ingreep plaats hebben. Terecht noemt Dr Bender i) de sterilisatie om eugenetische redenen een daad van verminken.

Vervolgens een medisch bezwaar. In de eerste plaats is zij niet geheel ongevaarlijk. Vooral bij 'de vrouw zal ongetwijfeld een deel der patiënten, zij het dan ook een zeer gering percentage, den sterilisaüe-ingreep met den dood moeten bekoopen. Juist omdat de sterilisatie-operatie niet wordt ondernomen tot welzijn van de(n) patiënt, is deze mortaliteit een ernstige contra-indicatie voor den ingreep als zoodanig.

In de tweede plaats dient opmerkzaam gemaakt te worden op den eventueelen ongunstigen invloed op de psyche, met name op de gemoedsgesteldheid, vooral van 'de vrouw. Immers na den ingreep zal zij practisch gesproken nimmer meer kinderen kunnen baren. Het laat zioh indenken, dal sommige vrouwen op den duur zich met deze gedachte toch niet kunnen verzoenen. En aangezien de sterilisalie niet meer ongedaan gemaakt kan worden, zal in sommige gevallen dit aanleiding tot confUcten kunnen geven.

Ten slotte enkele algemeene bezwaren.

Wie nauwkeurig de argumenten en uiteenzettingen van de voorstanders van sterilisalie op eugenetische gronden leest en beschouwt, bemerkt achter dit streven niets anders dan den geest van materialisme en rationalisme. 2) Deze rationalistische levensbeschouwing verheerlijkt alleen de rede en meent, dat zuiver verstandelijk is uit te maken wat tot nut van den Staat of de Maatschappij kan dienen. Het is een eenzijdige verheerlijking van het stoffelijke, met negeering van begrippen als rechtj waarheid, Uefd'e, vertrouwen en geloof. Met de zonde als diepste oorzaak van alle lichamelijke en geestelijke eilende wordt geen rekening gehouden. Dat het probleem der rasverbetering onlosmakelijk verbonden is met den vloek, die er rust op geheel ons menschelijk geslacht, wordt voorbijgezien of ontkend.

Tegenover dit humanistisch streven, dat de menschheid wil verbeteren door uitroeiing van al wat slecht en minderwaardig is, staat het Christendom met de prediking van de bekeering van des menschen hart. 2) De .Christelijke levensbeschouwing ziet 'den mensch niet uitsluitend als tijdelijk biologische, sociale verschijning, maar als reiziger op weg naar de eeuwigheid. Ook de minderwaardige is en blijft mensch, d'.w.z. beelddrager Gods, door het geloof geheiligd in Christus. Dit grondbeginsel geeft aan de Christelijke humaniteit een geheel anderen inhoud dan dien eener heidensche humaniteit. Bij deze laatste is voor geestelijke en zedelijke middelen in het program der eugenese geen plaats. Des te meer dienen wij op te komen voor de instandhouding en verbetering van het werk der Christelijke philantropie met betrekking tot het geestelijk of lichamelijk minderwaardige in ons midden. Juist door dergelijke misdeelden van ons geslacht behouden wij een roeping van Christelijke barmhartigheid naar liet voorbeeld van Christus, gedachtig aan Zijn woorden: „De armen hebt gij altijd bij u."*)

Behalve deze principiëele bezwaren zijn er ook nog enkele pracüsche bezwaren.

Vooreerst de mogelijklieid — en dat geldt speciaal de groep der psycliopathen, misdadigers, enz. — dat degene, op wien de sterilisatie is toegepast, wederom daden pleegt, dusdanig gevaarlijk voor de Maatschappij, dat deze zich op' andere wijze (b.v. door segregatie, opsluiting) tegen dat individu zal moeten beschermen. IDit ligt trouwens ook voor de hand, want de sterilisatie heft alleen maar op het voortplantingsvermogen en voorkomt niet alle mogelijke zedelijke delicten, zelfs niet misdadige afwijkingen op sexuëel gebied'.

In de tweede plaats kleeft aan de sterilisatie dit bezwaar, dat zij eenmaal tot stand gebracht, niet weder ongedaan kan worden gemaakt. Mocht derhalve achteraf blijken de kansberekening foutief te zijn geweest, dan kan het begane onrecht niet weder hersteld worden. Onherroepelijk is het individu voor zijn geheele leven van de voortplanting-uitgeschakeld.

Ten'slotte is een zijdelingsch, maar niet minder gróót, bezwaar het feit, dal in sommige landen de ; engenedsche maatregelen dienstbaar gemaakt worden aan de rassenpolitiek, zooals bijv. in Amerika ten opzichte van de negers en in Duitschland betreffende de Joden. Wel is het met name in Duitschlan'd nog niet zoover gekomen, dat de Joden thans reeds gesteriliseerd worden, maar er zijn toch reeds stemmen in deze richting opgegaan. Mochten de wenschen van deze laatste categorie van personen vei-vuld worden, dan zullen bij onze Oostelijke buren in de toekomst alle z.g.n. „Ballast"-menschen onvruchtbaar worden gemaakt. En tot deze z.g.n. „BallasT'-menschen behooren ook de „Fremdrassige", dus ook de Joden.

De basis, waarop men uiterlijk deze rassenpolitiek grondl, is het motief het Duitsche ras zuiver te houden, van vreemde smelten vrij, in 't bijzonder Van Joodsche smetten. Zooals bekend, heeft de Duitsche Rijksdag in zijn zitting van 15 September 1935 eenstemmig een drietal wetten aangenomen, waarvan de wel tot bescherming van het Duitsche bloed en de Duilscbe eer wel de belangrijkste is. Deze wet getiteld: „Gesetz zum Schutze des deutischen Blutes und der deulschen Ehre" ^) heeft in 'den Rijksdag onstuimigen bijval verwekt. En geen wonder, want niemand minder dan de Führer zelf qualificeerde haar als een, wier beteekenis eerst na vele eeuwen in haar geheelen omvang zou begrepen worden. De belangrijkste bepaling van deze wet is vervat in paragraaf 1, alwaar een huwelijk tusschen een Jood en een onderdaan van Duitschen of verwanten bloede verboden wordt. De bedoeling daarbij is het Duitsche volk steeds meer raszuiver te krijgen. Volgens de Duitsche rasgeleerden n.l. is hel z.g.n. Arische ras meerwaardig ten opzichte van het Joodsche. Dit laatste is in alle opzichten minderwaardig, het is een ras van verworpelingen, die de cultuur der volkeren, te midden waarvan zij leven, vernietigen en door zich met die volkeren te vermengen het ras schenden. Vandaar dal de voorzitter van den Rijksdag in zijn toelichting deze wetten motiveerde met de opmerking, dal zij dienen ter verzekering van de innerlijke vrijheid van het Duitsche volk, welke op den duur door zuiverheid van ras kan worden bewaard. „Gott hal die Rassen geschaffen", aldus de heer Goering, „Er woUte nidits Gleiches". De zonde tegen het bloed is de erfzonde van een volk en die erfzonde zou ten slotte de oorzaak worden van Duilschlands verval. 6).

Hoewel deze toelichting eenig inzicht geeft in het doel der nieuwe wetgeving, blijkt haar eigenlijke beteekenis, haar innerlijk motief, toch meer uit de woorden, waarmede de Führer zelf deze wetten inleidde. Bij de bespreking van het Jodenvraagsluk wees hij er op, dat de poging van het Bolsjewisme om Duitschland in een revolutie te sleepen bijna uitsluitend was uitgegaan van Joden. Vervolgens herinnerde hij er aan, dat een Jood m ambtelijke hoedanigheid de Duitsche vlag heefl gehoond'), dat het Joodsche element wederom tot het boycotten van Duitschland heeft aangezet en dal dit internationale streven ook de Duitsche Joden schijnt aan te steken, gelijk blijkt uil de klachten over bel provoceerend optreden van sommige Joden. Wil men derhalve voorkomen, dat de verbitterde bevolking zichzelf recht gaat verschaffen, dan moet het probleem wettelijk worden geregeld. De Regeering heefl daarom getracht door deze wetten het terrein te effenen voor een dragclijlce verhouding tot het Joodsche volk.

M.a.w. de nieuwe wet is niet anders dan een nieuwe schakel in den keten van het anti-semitisme. Het is een reactie op de emancipatie der Joden, die in Europa op het einde der 18e eeuw is aangevangen en in den loop der 19e eeuw voltrokken. Door deze gelijkstelling met andere staatsburgers hebben de Joden overal aan hel openbare leven kunnen deelnemen en zich als vrije menschen ontwikkeld. Ze zijn toegenomen in welstand en beschaving en hebben zich een plaats weten te veroveren op elk gebied van handel, nijverheid, wetenschap en kunst. In Duitschland gaat men thans den omgekeerden we^ bewandelen en wil men de Joden weer zooveel mogelijk uitsluiten en verwijderen uil het openbare leven. Daartoe zijn sedert 1 April 1933 talrijke wetten en verordeningen uitgevaardigd'. Ik noem de ambtenarenwet, waarbij de Joden van een aantal beroepen zijn uitgesloten, de verordeningen betreffende de toelating van Joodsche artsen en tandartsen bij de ziekenfondsen, welke beoogen de hoofdbron van de medische practijk den Joden te onthouden, de maatregelen der groote organisaties als Arbeitsfront en Kulturkammer, die het Joodsche bedrijfsleven ernstig benadeelen, enz. Daarnaast hebben talrijke gemeenten allerlei beperkende bepalingen voor de Joden in het leven geroepen, zoo-

als het verbod om gebruik te maken van gemeentelijke badliuizen, zweminrichtingen, parken en dergelijke, toegang beperken of verbieden tot de markten, neringdoenden, die aan Joden verkoopen, bedreigen met onthouding van leveranties, den gemeentelijken ambtenaren verbieden bij Joden te koopen, enz. Eindelijk dienen nog gememoreerd de z.g.n. Sonderalctionen, waarbij geheel onbevoegden met meer of minder geweld de bevolking trachten te weerhouden met Joden zaken te doen, hotels; en koffiehuizen er toe brengen Joodsche gasten niet te ontvangen en zelfs af en toe de persoonlijke veiligheid der Joden in gevaar brengen.»)

Zoo bezien is de Wet tot bescherming van het Duitsche bloed en de Duitsclie eer niets anders dan een nieuwe toespitsing van het Duitsche antisemitisme, een — vermoedelijk sleclats voorloopige — wettelijke afsluiting, zooals Mr Visser") zoo terecht opmerkt, van het ontrechtingsproces der Duitsche Joden. Voorloopig, want, zooals wij zagen, er zijn reeds stemmen opgegaan om ook de sterilisatie 'dienstbaar te maken aan deze rassenpolitiek.


1) Dr L. Bender: Sterilisatie. R. K. Artsenblad, 1932, blz. 218.

2) Mr A. de Graaf: Streven naar rasverbetering. A. R. Staatkunde, November 1927, blz. 478.

3) Prof. Dr J. Waterink: Iets over de moderne eugenetische wetenschap in verband met onze antirevolutionaire beginselen. A. R. Staatkunde, November 1931, blz. 488.

4) Dr D. Snoeck Henkemans: Wettelijk geregelde bevoegdheid tot het Steriliseeren van Menschen. Alg. Weekblad voor Chr. en Cultuur, 27 November 1931. ,

5) Bij afkorting „Blutschutzgezetz" genoemd.

6) Deze en volgende gegevens zijn hoofdzakelijk ontleend aan Mr L. E. Visser: De wetten van Neurenberg. De Opbouw, 1935, blz. 161.

7) Hitler doelt hier op den Amerikaanschen rechter Brodsky, die intusschen een Ariër blijkt te zijn. (Zie N. Rott. Cour. van 6 October 1935.)

8) Wel is waar heeft de Overheid het optreden van dergelijke onbevoegden veroordeeld, doch altijd meer in naam dan met- de daad,

91 I.C., biz. 175.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's