GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een woord van Prof. Hepp.

In „De Heraut" schrijft Prof. Hepp iets, waarvan de overname door andere bladen hem verplichten zou. Gaarne nemen we 'derhalve er ook liier nota van (alles overnemende).

We lezen :

Over gebrek aan belangstelling in de reeds verschenen brochures uit de reeks „Dreigende Deformatie" van de zijde onzer kerkelijke pers heb ik stellig niet te Uagen. Met name de critiek als nauwkeurige meter van de gesteldheid der geesten schat ik gaarne naar haar waarde.

Maar juist met het oog hierop heb ik een verzoek.

Kan deze critiek niet wat dieper gaan ?

Tot op dit oogenblik richtte zij zich, inzoover zij althans te mijner kennis kwam, uitsluitend op kwesties, welke, hoe belangrijk zij welliaht zijn, toch aan den omtrek liggen.

We staan daarover lichtelijk verwonderd. Als met de stukken aangetoond wordt, dat bepaalde beschuldigingen onjuist zijn, dat sommige meeningen van bestredenen onjuist zijn weergegeven, dat de problemen onzuiver zijn gesteld, ligt dat dan „aan den omtrek"? M.i. raakt het het hart der zaken, vooral ais iemand zijn mede-professoren beschuldigt 'van ernstige afwijking van de belijdenis. Is de uitgebrachte critiek op dit punt juist, dan is bewezen, dat de aanval een malheur was van ongekende betreurenswaardigheid.

Vervolgens :

Sommigen keuren het af, dat ik geen namen noemde. Wat dit noemen van namen aangaat, er valt zoowel iets vóór als iets tegen te zeggen. Ik kan het respecteeren, dat iemand in mijn plaats een andere methode zou hebben gevolgd. Natuurlijk vind ik de mijne het aanbevelenswaardigst. Maar behoeft daarover zooveel drukinkt te vloeien? Ligt dit daarvoor niet te ver buiten de eigenlijke kwestie ?

Neen. Want als men broeders aanilaagt is 't plicht, de aanklacht ter controle over te geven door verwijzing naar de bronnen. Men kan dan meteen nagaan, wie wèl en wie niet genoemd worden.

Voorts :

Anderen hebben er bezwaar tegen, dat ik het plan van mijn brochure-reeks uitwerk, omdat de Synode later een commissie benoemde om bepaalde leeringen te toetsen aan Schrift en belijdenis, waarin zij ook mij opnam. Voor mij beoogen brochures en Synodale commissies een verschillend doel. 'Ook heeft de Synode niet den wensch uitgesproken, dat in de pers hangende het onderzoek over 'deze dingen zou worden gezwegen. Handhaaft men desondanks zijn bezwaar, ik heb er vrede mee. Maar kan men van den anderen kant zich niet tot gelijke houding opwerken? 'Ook dit •betreft toch louter het formeele ?

'Geenszins. Als de Synode zegt: Prof. VoUenhoven (tot nu toe het eenige door Prof. Hepp aangeklaagde commissielid) is lid der commissie, en geldt dus als bevoegd beoordeelaar, dan moet Prof. Hepp niet die benoeming mèt hem in één commissie van onderzoek aanvaarden, en aan het volk verzekeren: dit commissielid is eigenlijk onbevoegd, want hij leeft al jaren lang in hevige ketterij en verbreidt ze. Temeer moet dat niet, waar Prof. Hepp publiek verklaarde: het gaat tegen niemand, en ik, Prof. Hepp, heb de broeders allemaal even lief (synode-debatten). Deze liefde uit zich wel zeer zonderling.

Vervolgens:

Derden beweren, dat ik de door mij besproken afwijkende gevoelens niet geheel juist heb weergegeven. Daarop was ik voorbereid. Daarom heb ik meer dan gewone accuratesse aan de weergave van die gevoelens besteed. Tot nog toe las ik niets wat mij noopte mi)n meening te veranderen. Zoo de Heere wil, leg ik daarvan naderhand wel rekenschap af.

Daar zullen we dus maar op wachten. Evenals op de vervulling van volgende toezegging:

Vierden laten citaten regenen, welke moeten bewijzen, dat ook anderen de afwijkende gevoelens min of meer hebben voorgestaan. Ik heb alle bewondering voor de gave der combinatie, welke hierin openbaar wordt. De juistheid van dit beroep moet ik echter na nauwgezet wikken en wegen afwijzen. Ik hoop gelegenheid te vinden ook daarvan 'verantwoording te doen.

Overigens stelt Prof. Hepp de zaak onzuiver. Niemand zal 't in zijn hoofd halen te zeggen, dat b.v. Prof. Waterink de opinies der collega's VoUenhoven en Dooyeweerd deelt, maar als bepaalde termen worden ingehamerd als signum orthodoxiae voor wie ze hanteert, dan kan men zelfs zonder de door Prof. Hepp zoo bewonderde combinatiegave zeggen: óók anderen laten die termen varen.

Voorts:

'Maar ondersteld, dat andere 'Gereformeerde mannen in 'die afwijkende gevoelens zijn voorgegaan — wat ik ten stelligste betwist — wat vordert men daar-mee ? Een afwijiend gevoelen wordt er niet minder afwijkend door.

Neen, maar het overzicht wordt er gemakkelijker door. En het onderzoek naar de noodzaak (al of niet) van een ondernomen aanval ook.

Merkwaardig is :

Wordt het nu eindelijk geen tijd, dat de critiek de kwestie zelf eens bespreekt ? Wat nut heeft het toch steeds daaromheen te draaien ?

Ik concentreerde, gelijk het immers behoort, alles op de Gereformeerde belijdenisschriften, omdat die gegrond zün op Gods Woord.

Waarom schakelt de critiek die tot op heden uit ?

'Gaarne zal ik de critiek geduldig tot het eind toe aanhooren. Ik zou het mezelf niet vergeven, wanneer ik trachtte haar vrijheid aan banden te leggen, waartoe ik trouwens — gelukkig ! — geen macht Ijezit.

Maar wel vraag ik haar vriendelijk en dringend : kom nu toch eens tot het hart van de zaak.

Merkwaardig. Als aangetoond is, dat Prof. Hepp de opinie 'der door hem bestredenen onzuiver weergeeft, dan is verder onderzoek naar de belijdenis verder overbodig.

Een woord van Prof. Knyper.

Prof. Knyper voegt aan het woord van Prof. Hepp nog iets toe in De Heraut. Wat de kwesties zelf betreft, 'doet hij, nog net, alsof er niets is aangeroerd. Beweringen, die allang weerlegd zijn, worden nog eens neergeschreven, ongeacht de tegenspraak. Van deze welhaast voor De Heraut typeerende methode wenden we ons maar af. Het eenige dat ons interesseert is dit:

In de eerste plaats toch zou het verwijt, dat deze geschillen 'binnenskamers hadden moeten behandeld worden, alleen dan gegrond zijn, wanneer men mei zekerheid wist, dat zulk een bespreking binnenskamers niet is geschied en de zaak dus plotseling door Prof. Hepp ivoor de publieke vierschaar zou zijn gebracht. Het voegt miJ niet om publiek mededeelingen te doen aangaande persoonlijke besprekingen, maar ik kan wel verklaren, dat heel deze voorstelling zonder eenigengrond wordt gegeven en met de werkelijkheid in strijd is.

Het voegt ook mij niet, publiek mededeelingen te doen aangaande persoonlijke besprekingen. Maar ik kan toch verklaren, dat een eventueele bewering, als zou binnenskamers de zaak afgehandeld, of ook zelfs maar in bepaalde persoonlijke relaties behandeld, of ook zelfs maar in behandeling genomen zijn, zonder eenige grond zóu worden gedaan, als men ze zou 'doen. Waartoe tot nu toe niemand den moed gehad heeft; het zou ook al te dwaas zijn. En daarop komt het aan.

Ten slotte :

En wat het bezwaar betreft, dat Prof. Hepp, omdat hij in de Commissie zit door de Synode benoemd om over deze leergeschillen te rapporteeren, daarover geen brochures zou mogen schrijven, merkt Dr van Es in het „Gereformeerd Kerkblad van Leeuwarden" op, dat dit bezwaar onbillijk en onredelijk is. De geschriften tegen welke Prof. Hepp zijn brochures richtte, liggen reeds lang op de publieke tafel, ieder kan ze lezen, en daartegenover nu aan degenen, die deze gevoelens gevaarlijk achten, het zwijgen op te leggen, zou een conscientiedwang worden.

Reeds is aangetoond, dat Prof. Hepp óók citeert uit niet-publieke bronnen. Voorts wil niemand conscientiedwang. Maar het gaat over het tweeslachtige (en oncollegiale): iemand aanvaarden als bevoegd beoordeelaar (in de commissie) en tegelijk hem als ketter brandmerken l(in brochures).

Begrijpt Prof. Hepp de kwestie?

In Amersfoortsche Kerkbode bespreekt Ds Popma de derde brochure van Prof. Hepp. We lezen o.m.;

.... En dan moet ik zeggen: wat Prof. Hepp meent, dat door Prof. VoUenhoven geleerd wordt, kan ik met de beste wil bij Prof. V. niet vinden.

Aan de V.U. wordt m.i. niet geleerd, dat Christus een persoonlijke menschelijke natuur heeft, in den zin, waarin Prof. Hepp dat aangeeft, waarbij de consequentie zou moeten volgen, dat 'Christus een zondaar zou zyn.

Prof. V. heeft een heel andere kwestie gesteld. Hij aanvaardt ten volle wat de Schrift en in overeenstemming daarmee onze belijdenisschriften leeren aangaande de menschelijke natuur van Christus en de vereeniging van de goddelijke en menschelijke natuur.

Het eenige punt waar Prof. V. een ivraagteeken plaatst is bij de bewering, 'dat de —• niet in Schrift en belijdenis, maar door dogmatici — veel gebruikte termen hypostatisch en anhypostatisch (=: persoonlijk en onpersoonlijk) doelmatig zijn om het Gereformeerd bel ij den weer te geven.

Volgens Prof. V. zijn deze termen historisch zóó belast en in zóó verschillende zin gebruikt, dat ze eer verwarrend dan verhelderend werken. Dat komt hieruit voort, dat geen eenstemmigheid heerschte en heerscht over het persoonsbegrip.

't Staat niet aan mij te beoordeelen of Prof. V. gelijk heeft met zijn kijk op de historie.

'k Wil de mogelijkheid gaarne open laten, dat Prof. Hepp beter met de dogmageschiedenis op de hoogte is dan z'n collega Prof. V., al getuigt 't evenmin van kracht als van goede smaak, dat Prof. H. 't noodig acht de wetenschappelijke standing neer te halen 'voor de oogen van hen, die voor 't meerendeel er niet over kunnen oordeelen.

'Maar we moeten goed vasthouden, dat het meeningsverschil alleen maar loopt over de vraag of de termen „hypostatisch" en „anhypostatisch" bruikbaar zijn.

Daarom meen ik te moeten zeggen : 't is niet waar, dat aan de V. II. bedenkelijke ketterijen worden geleerd.

Er is een kwestie van terminologie gaande.

Dat is wetenschappelijk zeer belangrijk. Maar de belijdenis staat daar buiten.

Er is geen reden om 't vertrouwen in de V. U. op te zeggen.

Voor 't overige nog 'n enkele losse opmerking.

Volgens Prof. Hepp, is Prof. V. geïnfecteerd door de modernistische zienswijze, dat „dogma-geschiedenis" zou moeten worden opgevat als een verwording van het denken over het geschreven Woord Gods. Niet bewust, maar als gevolg van zijn „biblioistisch standpunt" (pag. 22). „De Heraut" onderstreepte dit.

'k Kan dit onmogelijk een billijk oordeel vinden.

Of Prof. V. de theologische denkers van de eerste Christelijke eeuwen juist beoordeelt, kan ik niet controleeren. Maar hij ziet de dogma-geschiedenis zeker niet als een verwordingsproces; eerder in groote 'lijnen omgekeerd als een proces, waarin ze zich zuiverde van vreemde elementen, die eerst onbedoeld tegelijk met termen aan de Grieksche wijsbegeerte ontleend, waren opgenomen. Hij ziet dit zuiveringsproces nog niet geëindigd.

En wie beweert, dat volgens Prof. V. het conflict tusschen nominalisme en realisme in het Christendom zou hebben geheerscht van Justinus Martyr af tot na Bavinot toe (pag. 25), geeft m.i. een volkomen scheef bee'ld van Prof. V.'s bedoelen.

Een belijdenis-kwestie is dit niet, maar de atmosfeer wordt onzuiver door zulke dingen.

Ten slotte wekt 't verwondering, dat 't woord „persoon" door Prof. Hepp gebruikt wordt zonder in te gaan op de moeilijkheden, die bier liggen.

Wanneer Prof. Bavinck in zijn dogmatiek spreekt over de „onpersoonlijke menschelijke natuur van Christus", geeft hij een omschrijving van het begrip persoon als eigenaar, heer, bezitter van de natuur. waardoor de natuür'f'%fflt: rT68'ï^.'zichzelf bfestaandc' wordt.

Prof. Hepp geeft z'n eigen omschrijving, bij vraagt zich ook niet af wat „persoon" bij Prof. VoUenhoven precies beteekent. Hij doet alsof het persoonsbegrip zóó eenvoudig en voor ieder duidelijk is, dat daarover verder niet gesproken behoeft te worden. Dan beteekent voor Prof. H. persoon-zijn, altijd „eenzijdig zijn", dus zondig zijn. Daarom — zegt hij — moet ieder die niet van onpersoonlijke menschelijke natuur spreken wil, tot de consequentie komen, dat Christus als mensch eenzijdige) en dus zondig was.

Nu voelt ieder: dat klopt niet.

Deze redeneering gaat alleen op, wanneer men het persoonsbegrip van Prof. Hepp aanvaardt.

En deze redeneering gaat volkomen langs Prof. V. heen, die — zie boven — evenmin van een onpersoonlijke als van een persoonlijke menschelijke natuur wil spreken. Hij acht beide termen ongeschikt om wetenschappelijk uit te drukken wat Schrift en belijdenis leeren aangaande Christus' menschelijke natuur.

'Dat hangt samen, zooals ik zeide, met de historische belasting van deze termen, maar ook met het persoonsbegrip van Prof. V.

Een systematische uiteenzetting daarvan heeft Prof. V. nog niet gegeven. Evenmin trouwens, als Prof. Hepp.

Als Prof. V. het woord 'hypostase of persoon zöt willen gebruiken, dan zou alles wat aan substantialiteit herinnert er uit verwijderd moeten worden en Haar vastgelegd worden, dat het woord alleen mag uitdrukken het betrokken zijn van alle functies van 'den mensch op een eenheid. Daarvoor kan men beter een ander woord kiezen. Men denke bij dit laatste er aan, dat niet Prof. V. dit zegt, maar dat 't mijn meening is over zijn persoonsbegrip.

'k 'Geloof niet, dat veel lezers zich hierover warm zullen maken. erg

Maar 'k heb 't gezegd om duidelijk te maken, dat 't hier niet gaat over een 'belijdeniskwestie, maar over een meeningsverschil tusschen twee geleerden over 't persoonsbegrip en in verband daarmee over de vraag of bepaalde vakwetensohappelijke termen bruikbaar zijn om, zonder misverstand te wekken, op wetenschappelijke wijze weer te geven wat Schrift en belijdenis over een bepaald punt leeren.

Over 't punt zelf bleek geen meeningsverschil. Prof. Hepp heeft —> gelukkig — niet bewezen, dat sommige hoogleeraren aan de V.U. bedenkelijke ketterijen leeren.

'Overigens wachten we rustig de arbeid der synodale commissie af.


1) Deze term lijkt ook wel doorzichtiger dan ze is. Eenzijdig wil zeggen „aanvulling behoevend". Maar dat brengt altijd mee, dat men een deel der werkelijkheid niet ziet en oordeelt vanuit dat onvolledige beeld der werkelijkheid en daarmee 't 9e gebod overtreedt. Maar hoe is 't dan met Adam vóór de val? Eenzijdig, dus zondig of heeft ook Adam een „onpersoonlijke menschelijke natuur? "

'k Zeg niet, dat met deze opmerking Prof. Hepp's betoog tegen de grond ligt of zelfs ernstig getroffen is.

Maar wel dat over 't persoonsbegrip van Prof. H. nog 't

laatste woord niet is gezegd.

Evenals voor de nadere uitwerking der zielkundige kwestie in brochure II beloofd is een studie, die in de toekomst verschijnen zal, krijgen we in brochure III de belofte van een wetenschappelijke studie over het persoonsbegrip.

Is dus ook Prof. Hepp nog niet klaar met zijn gedachten?

Ter Synode is een verstandig woord gesproken, dat men een broedende kip niet op kerkelijke wijze storen moet. Tracht de eene broedende ijip de kerk op te jagen tegen de andere?

In het Calv. Weekblad van Maart j.l. constateert ook Dr Berkouwer, dat de eigenlijke kwestie loopt over het persoonsbegrip, dat men uit een persoonsbegrip van Prof. H. geen conclusies mag lichten ten opzichte van de rechtzinnigheid inzake de christologie bij Prof. V., die dit persoonsbegrip niet aanvaardt, dat ook degenen, die de term „onpersoonlijke menschelijke natuur" willen aanvaarden verschillende opvattingen hebben over 't persoonsbegrip en dus ook over de term „onpersoonlijk".

Bij deze stand van zaken moeten we met S.O.S.-seincii wel heel voorzichtig zijn en is er geen reden 't vertrouwen in de V.U. op te zeggen.

'(Noot van Ds Popma.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1937

De Reformatie | 8 Pagina's