GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De strijd rond bet „Chebruik en Ongbebrulk van 't Orghel".')

Zaterdag 13 September 1634 wachtte David van Boxtel, theologisch student, van 's morgens 10—12 en 's middags 2—4 uur, een ieder die lust gevoelde, onder het voorzitterschap van hoogleeraar Voet, met hem als „respondens" te disputeeren. (Zie een afbeelding van Voetius' collegezaal bij Dr J. A. Cramer: De theologische faculteit te Utreciht ten tijde van Voeüus p. 14.)

De bedoeling van Voetius met deze alras beroemde tournooien was de Gereformeerde religie te verdedigen, en aan te vallen al wat door Room^schen, Libertijnen en Remonstranten werd geleerd. Bovenal „tot roem van God en de Goddelijke Waarheid, tot groei van onze zeer heerlijke religie en van dit nieuwe gymnasium". (A. C. Duker: Gisb. Voetius, Dl 2 p. 9; J. A. Cramer a.w. p. 15. Zie nog Dr A. Eekhof: De Theol. faculteit te Leiden in de 17e eeuw p. 32*.)

Voor dezen eersten kamp had hij niet minder dan 23 stellingen opgegeven. Wij zouden buiten ons boekje gaan als we bij alle gingen vertoeven. Ons interesseert alleen de achtste der „corollaria ecclesiastica" bij de stellingen gevoegd, luidend: „De orgelmuziek is geen deel noch toevoegsel van de openbare eeredienst". Dit werd maar niet twistziek geworpen tusschen de andere „franje der kerk", zooals Kist in z'n waardevolle studie over Het Kerk. Orgelgebruik voorn, in Nederland — Archief Kerk. Gesch. dl X p. 256 opmerkt. Hier is trouw aan Calvijns beginsel, dat na reformatie de kerk naar nieuwe reformatie heeft te staan. Zoo hebben wij haar o.m. te zien als een duidelijke — wijl reformatorische — roepstem tot allen die orgelspel voor en na den dienst, als deel van de godsdienstoefening zagen.

Alweer 53 jaar was het geleden dat de Nat. Synode van Middelburg op de particuliere vraag, „offt het ghebruick der Orghelen in de tempelen te houden zij? "; had geantwoord: „Het wort niet voor ghoet gehouden; insonderheyt voer die predicaüe. Daerom die Dienaers arbej^den sullen, dat dselve, ghelijck het eenen tijt lanck geduldet wort mitten aldereersten afgestelt worden". (Acta v. d. Ned. Synoden der 16e eeuw: F. L. Rutgers p. 409.) Men wist het niet en geen kerkbode vertelde er van, hoe in Arnhem de Predikanten, trouw aan het synodale besluit, een uitvoerig request indienden bij „den Ersamen en Wijsen Rhaet der Stad", dat Z|ij daarin aandrongen in deze ho^, bedroeffden en periclosen tijden op afschaffing van dit frudenspill, om reden in de Apostolische Kerken evenals in de Gereformeerde Kerken van het geheele koninkrijk Schotland, Engeland, eveneens in de Geref. Kerken van Frankrijk, Zwitserland, de Phaltz, bij de Waldensen, te Geneve en in andere streken, geen orgels of muziek werd gebruikt, uit oorzaak dat in het Nieuwe Testament geen bevel daartoe werd gevonden en het niet stichtelijk werd

gehouden. (G. v. Hasselt's Amhemsche Oudheden deel 3 Hoofdstuk C — Kerken Orgel.)

Uit het antwoord van Arnhems Magistraat had men kunnen weten, dat hij het orgelspel niet als kerkeUjke, maar als burgerlijke zaak 'beschouwde. De dienaren mochten al arbeiden dat het met den aldereersten afgesteld worde, maar meestal was hun pogen zonder resultaat. De 'Magistraat werkte niet mee. Nog in zijn predikantstijd had Voetius ook in die richting gewerkt, het mocht niet baten. De overheid behoudt zich het recht voor naar eigen goeddunken te beslissen. (Zie Voetius' klacht Polit. Eccles. dl 1, p. 598.)

Het is geen rigoureus drijven als deze ambtsdragers strijden voor een gezuiverden kerkdienst. Zij schrijven zelf, dat de Geest Gods beschrijvend de stukken van den dienst in het N. T. meldt: de prediking van het Woord, het gebruik van de H. Sacramenten, de oefening van de Christelijke discipline — en geen orgels of muziek. Daarom behooren wij geen stukken meer daartoe te doen.

Want op historische gronden is nooit vol te houden: „dat deze godsdienstige denkwijze tot hoogen ernst gestemd, er licht toe overhelde om in de gewone oefeningen der wereldsche Toonkunst iets zondigs, althans iets ligtzinnigs aan te treffen, en daarom het bijwonen van een gewoon concert, en zelfs het hanteeren van een gewoon muziekinstrument, niet slechts aan een predikant, maar aan elk gemoedelijk lidmaat, of te verbieden, of ten minste ten kwade te duiden". (Kist a.w. p. 252.) Evenals Busken Huets beruchte eenzijdigheid: „Met de heerschappij van het kalvinisme kwam de oorlogsverklaring aan alle muzikale vormen zonder onderscheid, op het psalmgezang na", zoomaar weer verwerkt in de oratie van Prof. Smijers in 1930, vergezeld van een afkeuring over de z.g. anti-kunsthouding van Voetius, bij zijn reformeeren van het „poppen-ding" te Den Bosch. (Nederl. Muziekgeschiedenis. Dr A. Smijers, p. 6, 7.) Zoo ook heeft .slot noch val die bewering in de nieuwste Winkler Prins: > — welke, verjongd en hervormd, in de kultureele ontwikkeling van den geheelen Nederlandschen stam wederom hare taak moge vervullen van een onpartijdige bron voor nuttige leering (aldus de Hoofdredacteur Prof. Dr J. de Vries in het Voorbericht) — „ofschoon legenwoordige calvinisten dat hebben ontkend, valt het toch moeilijk te loochenen dat hel cahdnisme, in zijn afkeer van het wereldsche, ook afwerend stond tegenover de kunst" (a.w. dl. 4 p. 497). In het artikel over Calvijn maakt men u aan het lachen, als het niet zoo droef was: „overtuigd (Calvijn, S. Z.) dat in deze verdorven wereld Gods kinderen lach en lied schuwen moeten." .. .(a.w. p. 500).

De worsteling der gereformeerden ging alleen tegen tooneel, dans of lied voor zoover deze niet Wierden gecultiveerd doch gedegenereerd in hunne levensuitingen.

„Wir wollen uns an die Tatsachen halten. Dasz die Reformation keinen Sinn für Kunst gehabt habe, ist ein Unsinn, dem heute wohl niemand mehr beipflichtet." (Dr Fried. Biuöhholz, in 1928. Protestantismus und Kunst im Sechzehnten Jahrhunderts.)

Neem het leven van Voetius:

Als schooljongen wordt de zangkunst bij meester Franco Odolphi beoefend (A. C. Duker a.w. dl 1 p. 107/108), hetgeen hem later in zijn eerste gemeente te Vlijmen tevens in staat stelt de taak van voorzanger te vervullen (A. C. Duker a.w. dl 1 p. 150 nt 1.). En terwijl in Leiden dat z.g. kunstvijandige Calvinisme hem leert hoe hij de kerk te gelooven en te beschutten heeft tegen alle wind van leer, laat het hem en z'n .medestudenten stichtelijke liederen instudeeren, met name de' psalmen van J. Pz. Sweelinck, Voetken schrijft het later zelf. (A. C. Duker a.w. p. 107 nt. 3.) Ook geeft het gereformeerde leven hem de vrijheid, , en van 'zijn superieuren komt het noodige geld, om dther, fluit en orgel te leeren spelen. (A. Ci. Duker a.w. p. 108 nt. 4.) En het behoedt hem en alle studtenten 'voor later, tot het spelen van , een rol in de cultuur onbekwaam te zijn, door muziekboeken alleen met kennis en toelating van den hospitium-vader in hun .bezit te laten. Opdat alle ontucht en lichtveerdigheyt, voor zoo veel mogelijk is, mach werden gemijt ende verboet. (A. C. Duker a.w. p. 107 nt. 3.)

Zoo vinden wij hem 26 Augustus 1611 met Remonstranten en Magistraatspersonen in zijn standplaats Heusden ten huize van Adriaan Jorissen, waard „in de .Hollandsche tuin". De opdracht die deze luyden, die de const van musicq verstonden, hebben uit te voeren, is een concept te maken van de organe in wat voege ende maniere tselve best diende gestel t ende te spreeckeni op der registem. (A. C. Duker, a.w. p. 146 nt. 4.) Geen wonder dat Voetius genoodigd was. Hij' gaf toch hetzij gemeenschappelijk, hetzij afzonderlijk les o.a. in muziek. (A. C. Duker a.w. p. 373.)

Het is dus in Voetius' leven niet cultuur-haat en mijding wat de klok slaat (zie nog het verderop te Vermelden advies , van de Theologische Faculteit te Utrecht). .

Van predikant te Heusden tot hoogleeraar in Utrecht benqemd heeft hij niettemin op zijn program staan, de stelling over het burgerlijk, niet kerkelijk ongebruik van het orgel. Maar daarmee wordt de strijd heviger, ten leste leidend tot orgelgebruik, zij het dan op een wijze waarvan hij toen nog niet droom en kon.

Er verschijnt een anoniem geschrift, dat van den Haagschen predikant Batelier bleek te zijn. Hierin werd al het werk door Voetius aangevangen, verklaard als vertoon aan Utrtclits Magistraat en de Süchtsche predikanten welk icen universeel ontwikkeld man, scherpzinnig voorvechter van Calvijns dogmatiek kort geleden aan hun jeugdige instelling was verbonden. De stelling over het orgel verklaarde Batelier als een nuttelooze en ijdele twistvraag. Binnen drie maanden had Voetius zijn verweerschrift gereed. Hij daagde den schrijver uit, als man van karakter uit den schuilhoek der anonimiteit jte treden en had hem wel scherp geproefd als sociniaansch Remonstrant, vijandig aan de Gereformeerde Kerk. Bateliers hautain beweren over zijn orgelstelling beantwoordde hij met: „Het is geen onnutte ijdelheid om lucht te geven aan het geschil tusschen ons en de pauselij ken en wel zulk een geschilpunt dat betrekking heeft op de praxis en de eeredienst". (Voetius a.w. p. 592.) Na te hebben verwezen naar andere scribenten citeert hij uit Rivets prolg. in Psalmorum: Over de orgelmuziek is getwijfeld, eertijds en ook in dezen tijd is het een geschilpunt of zij in de kerk moet worden gebruikt of vernieuwd. Voetius' conclusie is tenslotte: Gij ziet reeds het nut van onze kwestie. Het dagelijksch gedruisdh van de orgels in onze kerken vermaant ons dat het volk nauwkeurig deze voorzichtigheid moet worden ingeiyrent, opdat ze , niet meenen dat de orgelist een kerkelijk dienaar is of dat het geklank der orgels een stuk van den eeredienst is, zooals sommige minder ontwikkelden gemakkelijk met het Pausdom van meening aijn. (Voetius a.w. p. 592.) Dat^ tusschen twee haakjes, Batelier hier niet namens het Remonstrantisme sprak, blijkt wel uit een schrijven van Uitenbogaard. .Diens broeders en vrienden in den Heere te Rotterdam, hebben geld bijeen voor een orgel in den eeredienst, teneinde stuer te geven aan 't gezang der psalmen en de verwecking van devotie. 2ij vragen den leider adviies. Zoodra deze hun schrijven leest, wordt hem indachtig Jacobus 5:13 ^en 1 Cor. 12. Daarom stelt hij de .vraag: is ojis lichaam in lijden om ons te vermanen tot bidden, of in zulken staat dat wij reden hebben om orgelen op te rechten, om daar op te spelen? De tijd is niet gunstig en wat zullen de Contra-Remonstranten zeggen? Daarom verzoekt hij de vrienden, dat, in zijn oogen, overdadich, ijdel, onnut, periculoos, ontijdig en argerhck orgel uit de zinnen te zetten. Hij bidt er om, want hij houdt een orgel in de vergadering voor onstichtelijk. Veranderd is hij wel als men hem later Huygens' boekje voorleest, maar zijn adjectieven voor het orgel geven duidelijk aan hoe bij vele ouderen dit instrument in discrediet stond. (Kroniek van het Hist. Genootschap 4e Jrg. 1848 pag. 255; S. v. Mühgen De Kerkzang p. 116/117.)


1) Referaat gehouden op den Orgeldag voor Nederl. Orgelkunst en - historie, 8 Aug. 1934, in de Groote kerk te Zwolle.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1937

De Reformatie | 8 Pagina's