GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

De motie-Roermond-Venlo.

Volgens belofte zullen we deze week iets opmerken naar aanleiding van de motie, die verleden week in ons blad.werd opgenomen (bl. 187, kolom 2). Hetzelfde stuk hebben de lezers van „De Rotterdammer" kunnen aantreffen in het nummer van 3 Febr. j.l. Hoewel ik tot op heden (Vrijdagmorgen) dagelijks „De Standaard" heb nagezien, vond ik in dat blad met geen woord er melding van gemaakt. Toen eenige jaren geleden „Den Haag—West" een verklaring aflegde inzake de „polemiek", was óók „De Standaard" er aanstonds bij, haar ca. over te nemen. Dat was in een periode, waarin ieder, ook al was hij niet van zins, met „De Heraut" te gaan vragen, wie (derde persoon, enkelvoud!) aanleiding gaf tot de polemiek, toch met name dacht aan consequenties, die ondergeteekende had getrokken uit enkele openbare houdingen en verhoudingen in ons kerkelijk leven. Thans, nu ieder weet, dat de Professoren Kuyper en Hepp een aanval hebben ondernomen, waarop van onderschelden zijden uitvoerig van antwoord is gediend, en dan met scherpe, maar geargumenteerde afwijzing van hun klachten, thans zwijgt „De Standaard", althans tot nu toe, hoewel het „nieuws" alweer „oud" is. We zullen dit dienen te onthouden; we moeten weten, hoe gekleurd de berichtgeving van dit politieke orgaan is in bepaalde gevallen, waarin het kiezen moet tusschen menschen, die allen tot de antirevolutionaire partij behooren, en van wie een deel aan deze partij meer dan eens spontane en belangelooze diensten hebben bewezen. Uit de beste bron weet ik, op navraag, dat de motie aan „De Rotterdammer" èn aan „De Standaard" beide is toegezonden.

De motie-Roermond—Venlo heeft één groote verdienste: ze richt zich tot het goede adres. Ze sluit zich aan bij een mededeeling, die de Directeuren der V.U. deden in verband met de Curatoren dezer inrichting. En inderdaad is men daar aan het juiste adres. Want wat van de zijde van twee hoogleeraren der V.U. ondernomen is, dat overtreft in scherpte van polemiek alles, wat tot nu toe onder ons als bezwaar tegen broeders is ingebraclit.

O zeker, er is ook vóórdien meer dan eens scherp gedebatteerd. Dat vergeet niemand, en geen mensch denkt er aan, dit voorbij te zien. Maar het is in de laatste jaren nog nooit vertoond, dat onder den titel „dreigende deformatie", en onder de leuze „erger dan vóór Assen", ot: „dwaling", of: „confessioneel geschil", of: „oorspronkelijkheidsziekte" professoren en (of: in hun plaats) anderen zijn beschuldigd, en in het hart getroffen, wat betreft hun werken vóór God (oorspronkelijkheidsziekte), hun confessioneele trouw (meenende, dat ze de belijdenis handhaven, zien ze niet, dat ze er tegen in gaan), en hun opereeren met gereformeerde grondbegrippen. De polemiek der heeren Kuyper—Hepp overtreft in scherpte alles, wat tot nu toe onder ons geweest is. En nu moet de V.U. weten, of ze den voortgang van dit alles verlangt, ja, dan neen.

Ze moet zich voor oogen houden, dat dit geval haar aangaat.

En ze moet ook weten, in hoeverre, en waaróm dit alles haar eventueel tot nadere verklaring roept. Spreken we over beide punten ons kortelijk uit.

De zaak raakt, zoo zeiden we, inderdaad de V.U. Al was het enkel maar hierom, dat men van de zijde der V.U. reeds heeft gesproken. De motie-Roermond— Venlo geeft zelf (zie den tekst) aan, waar en wanneer dit geschied is. De directeuren der V.U. hebben het noodig gevonden, in antwoord op ingekomen brieven en bezwaren, te berichten, dat de zaak de aandacht der curatoren had. De datum van . deze mededeeling van H.H. Directeuren viel na de verschijning van Prof. Hepps brochure over de twee naturen van Christus en de „onpersoonlijke" menschelijke natuur van Christus. In deze en in de voorgaande brochures was gestreden tegen opinies der Professoren Vollenhoven, Dooyeweerd, en van den heer Janse, kortom, tegen uitlatingen uit den kring der Calvinistische Wijsbegeerte. In zooverre was dus deze aanval gericht tegen personen uit den kring der V.U. Want wel behoort de heer Janse niet tot de V.U., maar zijn publicatie, voorzoover bestreden, was toch een onderdeel van het streven van den heer Janse, om aan het werk der Professoren Vollenhoven en Dooyeweerd aan te knoopen. Wel bleek zijdelings door dezen aanval op het werk der heeren Vollenhoven en Dooyeweerd ook tegen anderen dan de genoemden, min of meer bezwaar te bestaan: had niet Prof. Ridderbos in „De Standaard" het werk van Prof. Dooyeweerd sterk geprezen, en was niet Prof. Dijk lid, ja zelfs bestuurslid, van de Vereeniging voor Calvinistische Wijsbegeerte, die onder instigatie der heeren Dooyeweerd en Vollenhoven was opgericht? Maar goed, dit bezwaar was, voor wat hén betreft, indirect; rechtstreeksch bleef de aanval slechts tegenover eerstgenoemdon.

Zóó stond de zaak, toen „De Rotterdammer" van 8 Mei 1937 berichtte, dat „naar van meer dan één zijde" door het blad vernomen was, „curatoren der V.U. een ernstig onderhoud hadden gehad met de hoogleeraren, die betrokken zijn in de wrijvingen en disputen der laatste maanden; één der gevolgen'van dit onderhoud" zou — aldus het blad — „zijn, dat de publicatie van brochures, welke de spanningen kunnen verhoogen, stop gezet wordt". (V.g.l. „Ref." 14 Mei 1937.)

Yan andere zijde („De Heraut" en Dr W. A. v. Es, oen hoogleeraar en een curator der V.U.), werd toen dit „Rotterdammer"-bericht gewraakt; we hebben daarvan melding gedaan in ons nummer van 28 Mei 1937, en er iets over opgemei-kt. Officieel bleef men dus aangewezen op den nu niet bepaald uitbundigen tekst van de mededeelingen, die de heeren directeuren zelf hadden gedaan, en waarvan de motie-Roermond—Venlo melding maakt.

Nu is NA deze publicatie van directeuren — doodkalm — weer een brochure van Prof, Hepp vei'schenen, ditmaal over de algemeene genade. Titel: dezelfde. Opzet: onverandei'd. Geen omwending van het roer. De reeks werd eenvoudig voortgezet; en de prachtband voor het waardevolle geheel, dat eerlang voltooid zou worden, bleef voor de abonné's beschikbaar gesteld. De zaak werd dus op denzelfden voet voortgezet; we hebben nog altijd twee st^is te wachten, die we als ze komen, weer gelaten zullen^ bekijken en bespreken. Wel werden in de jongste brochure geen citaten ad litteram uit de werken der heeren Vollenhoven en Dooyeweerd gegeven; maar aangezien het gereformeerde volk geen verzameling van kleine kinderen is, en d e meeste redacteuren hun lezers met respect behandelen, werd al spoedig publiek opgemerkt, dat, zakelijk gesproken, toch wel degel ij k bleef geopponeerd worden óók tegen de collega's van Prof. Hepp aan de V. U., hierboven genoemd, al werd dan ook voor wat hun meening betreft, alleen uit Ds de Graaf geciteerd. Voorts kreeg ook ondergeteekende een beurt; wel werd ik niet onder de biblicisten gerangschikt (wat doe ik dan eigenlijk onder déze „diagnose"? ), maar toch van destructie en meer van zulk fraais beschuldigd. En al bleek uit mijn antwoord, dat Prof. Hepp wel niet met scherp had geschoten, niettemin had hij dat wèl bedoeld; er werd scherp geschoten. Scherp, ook nog tegen meeningen, die van de zijde der V.U. kwamen.

Inderdaad is hier nu werk. Werk voor de curatoren der V.U. Eén van hen, Dr W. A. van Es, sprak zich al uit: hij dankte den Heere voor Hepps goede gave. Niettemin blijft er voor de andere curatoren der V.U. werk. En er kwam werk, na de verschijning van de algemeene-genade-brochure, óók voor de curatoren van Kampen. Als de curatoren der V.U. de stem der Professoren Kuyper en Hepp serieus opnemen, onderzoeken ze dan, of de aanklachten von Prof. Hepp juist zijn; zoo ja, zeggen ze dan tot de verbreiders der valsche leer: houdt op; zoo neen, zeggen ze dan tot Prof. Hepp en Prof. Kuyper: gij hebt valsch beschuldigd. En wat de curatoren van Kampen betreft: als die de opinies der heeren Kuyper en Hepp serieus nemen, gacn ze dan na, of wat van mij geciteerd werd, afwijkt van de belijdenis. Zoo ja, zeggen ze dan tot mij: houd op. Zoo neen, zeggen ze dan publiek tot de Professoren Kuyper en Hepp: gij hebt valsch beschuldigd. Dat ware zaken doen, zelfs in een curatorium, waarin ook een curator der V.U. zitting heeft: Dr W. A. van Es, over wien hierboven.

Waar nu door de directeuren der V.U. te dezer zake een publicatie geschied is, heeft ons gerefoiTneerde volk begrijpelijkerwijze verlangend uitgezien naar een vervolg. Prof. Hepp nu hééft zijn vervolg gegeven. Hij heeft zich gekeerd tegen collega's aan de V.U., ook nog in het jongste geval. Prof. Kuyper heeft hem weer gesteund; en al heeft hij met behulp van een uitvlucht, die we zeer betreuren, zijn tactiek van geen namen noemen, thans ineens gewijzigd, nu geen citaten van V.U.-professoren waren te berde gebracht, ons volk is er toch niet door in slaap gebracht; want, nog eens, kinderen zijn het niet. Van eenige herroeping is geen sprake geweest, al is dan ook, door een paar keer het woord „misverstand" te gebruiken, de aftocht min of meer voorbereid; hetgeen na zóè'n zwaren inzet der krijgsoperaties slechts gedachten oproept, die liever onuitgesproken blijven. Ook nadat de heeren directeuren gesproken hebben, bleef het tweetal aanvallers doorgaan, nadat — zooals Prof. Kuyper en Dr van Es zich lieten ontvallen — met Prof. Hepp inderdaad „inter parietes" (in besloten vergadering) gesproken werd. Wij mogen niet aannemen, dat een college van vooraanstaande mannen de methode zou hebben g e a p p r o- b e e r d, volgens welke de eerstkomende brochure slechts in. schijn geen strijd zou voeren tegen [collega's van Prof. Hepp aan de V.U, door wel hun meening te bestrijden, maar de formuleering er van Wj anderen op te diepen; zulks ware een onderstelling, die onbroedei'lijk heeten moest, en zulk een approbatie !ou ook al te open Prof. Hepp stijven in den waan, dat iet niet-noemen van namen ook inderdaad zou garanleeren, dat de schare der offerende profeten, priesters in koningen van de namen der bestredenen werkelijk «kundig zou blijven of willen blijven... Hiervan niet üeer, we mochten eens sarcastisch worden.

En nu de tweede vraag: in welken zin en inhoeverre lebben directeuren een vervolg te geven op hun in Ie bekende motie reeds genoemde eerste daad?

j Naar mijn meening is het eenige, dat zij doen kunnen: iPenlijk te verzoeken, dat de aanval der hoogleeraren Kuyper—Hepp worde gestaakt. Maar dan NIET op dézen grond, dat deze hoogleeraren strijden, doch op dien anderen grond, dat zij het met ondeugdelijke argumenten doen; dat hun beschuldiging kant noch wal raakt, en onjuist gebleken is. Want het is niet waai', dat onze kerken vóór alles behoefte hebben aan „rust". Ze hebben behoefte aan klaarheid.

Directeuren der V.U. staan hier voor een moeilijk geval; zij kunnen uit de impasse, waarin ze geraakt zijn, slechts uitkomen, door te erkennen, dat de beschuldigingen, die Prof. Hepp tegen zijn collega's inbracht, en die sinds in de roomsche en de kersteniaansche pers ons aller gemeenschappelijke zaak al kwaad genoeg gedaan hebben, onjuist gebleken zijn; en op DIEN grond een halt toe te roepen aan de beide aanvallers.

Ze moeten dit „halt" NIET toeroepen, omdat er door de aanvallers met scherp geschoten wordt althans wat de bedoeling betreft, en wat de gevelde vonnissen aangaat. Want indien de heeren Kuyper—Hepp gelijk hebben, wat de zaak betreft, dan hebben zij groot gelijk gehad, alarm te roepen, de methode daargelaten.

Intusscheri mogen de directeuren der V.U. ook wel eens denken aan de kerken. Tegenover haar is de brochurenreeks van Prof. Hepp en de geboden steun der heeren Kuyper, van Es, Meynen c.s. ook ongelukkig geweest. Er zijn ook nog andere gronden, waarop de aanval, reeds als feit, scherpe veroordeeling verdient. Maar die andere gronden zijn k e r k e 1 ij k ; en officieel kan de V.U. er niets aan doen. Ze kan er alleen mee rekenen, ook uit eigen belang. Voor het overige hebben de kerken zich te bezinnen over enkele publieke misstanden. Kan de V.U. het helpen, dat Ds J. L. Schouten zoowel praeses der synode, als lid der „commissie-van-acht", als president-curator van Kampen, als deputaat voor de oefening van het verband met de theol. fac. der V.U, is, en dat desondanks Prof, Hepp, hoewel lid der commissie-van-acht, brochures schreef over de zaak, die aan de conrunissie ter bestudeering was overgegeven, en zulks óók tegen mede-leden der commissie? Kan (afgedacht van de benoeming) de V, U. het helpen, dat Dr W. A. van Es tegelijk curator van Amsterdam en Kampen bleef, en dus in tweeërlei relatie over deze zaak te oordeelen heeft, en niettemin publiekelijk Prof. Hepps doen heeft goedgekeurd? Kan dei V.U. het helpen, dat Dr J. Thijs zoowel lid van het synodale moderamen, alsmede lid der commissie-vanacht, alsmede deputaat voor de oefening van het verband met de V.U. is, en dat hij dus in drie kwaliteiten over dezelfde zaak moet oordeelen, en ook al niet het van twee wallen eten van Prof. Hepp heeft kunnen verhinderen? De broeders en zusters moeten de dingen wèl onderscheiden. Ik vind het geen aanklacht, tegen de V.U. als zoodanig, doch tegen onze kerkelijke samenleving, en haar beïnvloeding, dat heeft kunnen gebeuren, wat gebeurd is: het commissielid Prof. Hepp schrijvende over commissiorale punten, tegen andere commissieleden, hoewel in de commissie-van-acht zitting hebben: 2 moderamenleden der synode (Ds Schouten en Dr Thijs), vier prae-adviseurs der synode (de H.H. Hepp, Aalders, Greijdanus, Schilder), vijf hoogleeraren (de 4 prae-adviseurs -f Prof. Vollenhoven), twee deputaten-verband V.U. (Ds Schouten, Dr Thijs) en één curator van Kampen (Ds G. Diemer). Ik acht de handeling van Prof. Hepp volstrekt verkeerd, acht het bedroevend, dat de commissie-van-acht een eh ander heeft laten gebeuren, en zie in één en ander één der sterkste staaltjes van ongewenschte practijken in ons kerkelijk leven. Als i k 't eens deed, b.v. over 't Kamper promotierecht thans schrijven, hoewel 't thema in studie gegeven is? Men meet bij ons met twee maten.

Daarom moet men wèl bedenken, dat de schuld van dit alles niet bij de officiëele instanties der V.U. ligt. Bepaalde bewegers van het kerkelijk apparaat hebben hier schuld. De V. U. had moeten ingrijpen, toen de eene professor tegen anderen onjuiste aanklachten schreef; en de commissie-van-acht had niet moeten toelaten, dat het ééne lid tegen andere schrijft over de agendapunten.

Maar intusschen ziet men, waar dit alles op uitgeloopen is. We zijn nu in 1938, ongeveer anderhalf jaar nadat ondergeteekende gewaarschuwd heeft. Ik ben er zeker van, dat er thans broeders zijn, die terwille van de gevolgen spijt hebben, dat ze niet hebben gestuurd in de richting, die door anderen, ook door mijzelf, gewezen is. Ik wilde een commissie van samensprek i n g, en alle voorafgaande disqualificatie voorkomen zien. Maar een bepaalde groep wilde anders. Men ziet nu de gevolgen. Anderhalf jaar geleden: nerveuze spanning DOOR de aanklacht. Thans OM de aanklacht. En wie is er nog tuk op den aangeboden prachtband?

Toch, hoe ellendig ik den toestand ook vind, ik zie ook lichtpunten. Prof. Hepp heelt nu gesproken. Wat is er van overgebleven? Men heeft hem nu op twee fronten laten werken. Hoeveel winst heeft hij geoogst?

Overigens: men versta mij niet verkeerd. Ik heb niet den minsten lust, om Prof, Hepp eerbiedig te helpen vragen, of hij wel zoo goedgunstig zou willen zijn, de brochures nu maar te staken. Wie van hem dat verlangen moeten, ik niet als persoon. Ik wil hem el dien e i s c h gesteld zien door V.U. en commissie, n dan op goede rechtsgronden (uit de commisie gaan, of met de brochures ophouden), maar ik wil 't hem niet vragen als persoon, noch particulier, noch n eenige vergadering van oude of nieuwe samensteling. Ik geloof wel, dat hem de e i s c h moet gesteld worden om Christus' wil, dat hij nu eerst eens zijn onjuiste aanklachten herroepe, voor hij een nieuwe reeks van aanvallen begint. Maar ik wil geen gunst van rof. Hepp gevraagd zien. Want elke gedachte aan

(Zie vervolg op blz, 196, )

vrees blijve gebannen; ik geloof trouwens niet, dat velen liaar zullen voeden. Ik ben niet bang voor die brochures van Prof. Hepp, ik vind ze alleen maar ongeoorloofd. Trouwens, indien men de brochures zou staken, en de ellendige sfeer van wantrouwen bleef, en het opblazen van ketter]achterig gedoe in plaatselijke kerken hier en daar bleef, wat winst hadden we dan? Allicht week de Geest des Heeren nog verder uit ons midden. Liever een open strijd, waarop tenminste met argumenten kan worden geantwoord, dan manoeuvres in de slechts zelden zakelijk functioneerende mobielmakerij der vergaderingsapparatuur.

Ik heb in dit artikel — terwille waarvan ik mijn gewone reeks onderbreek — slechts enkele dingen gezegd van wat me op het hart ligt. Het zal van de ontwikkeling der dingen afhangen, of er nog meer komt. Met zoetsappigheden komen we niet verder. Ik herhaal voor de zooveelste maal, dat ik aanstonds bereid zal zijn, Prof. Hepps brochures te laten rusten, als de aanval gestaakt wordt. Gaat hij verder, dan zullen we wéér antwoorden, als 'tons raakt, en ook als 'tons niet persoonlijk raakt; want ons volk moet weten, waar de gevaren al of niet zitten.

Maar één ding sta voorop. Wil men na anderhalf jaar den weg dan toch nog op, dien ik ter synode en elders van den aanvang af heb verdedigd, het zal mij zeer verheugen. Maar dan moet het geen utiliteitspolitiek, doch gehoorzaam heidsdie nst zijn. En dan een omzwaai, niet alleen voor het front; doch ook achter de schermen. Want wat dit laatste betreft, laten de menschen, die tegen bepaalde broeders in plaatselijke kerken een geheel overbodigen strijd voeren, of op processen aansturen, bedenken, dat het voor anderen een klein kunstje is, hetzelfde te doen. Ik zie kans een flink .artikel te vullen met louter verkeerde uitspraken van auteurs, die vandaag ongemoeid gelaten blijven, en soms nog partij kiezen ook. Ik denk er niet over, processen te helpen ontketenen. Maar als men dien kant uit wil, er is stof te over.

Summa summarum: het woord is aan de V.U.; men store haar niet. Men stelle haar als geheel niet aansprakelijk voor de fouten der k e r k e 1 ij k e leiding. En wie in de k e r k e 1 ij k e samenleving wat wil, die beginne bij de o o r z a a k, n i e t bij een gevolg. Wat de V.U. betreft, men spreke daar liever niet, dan onduidelijk. De heeren directeuren zullen wel begrijpen, dat niemand meer tevreden is met een gebaar, dat niets zegt, behalve dan sommige broeders, die zulke gebaren een uitkomst vinden. Hun aantal slinkt, gelukkig. De heeren VoUenhoven en Dooyeweerd en Janse hebben i'echt op eerherstel. En ondergeteekende is in dienst van alle gereformeerde kerken. Hij zal heusch niet tevreden zijn met een genadige verzekering van een lid der theologische faculteit der V.U., dat hij ondergeteekende maar niet kerkelijk zal aanklagen. De verhoudingen zijn er niet naar, dat ondergeteekende van de clementie van Prof. Dr V. Hepp zou willen leven. Er zal moeten worden recht gedaan, door Prof. Hepp, of als deze daartoe niet bij machte is, dan maar door anderen. Als Prof. Hepp van clementie leven wil, moet hij dat zelf weten.

We wachten nu maar af.

K. S.

Post scriptum. Men heeft mij deze week gevraagd, of ik vooraf iets heb geweten van de motie- Roermond—Venlo. Ik wist er volstrekt niets van voor ik ze ontving; ze was toen ook reeds door de dagbladen

ontvangen.

K. S.

Nogmaals: het invullen van een attestatie.

Men zal zich misschien herinneren, dat enkele maanden geleden in dit blad eenige opmerkingen gemaakt werden over het invullen van kerkelijke attestaties, (vgl. „De Refonnatie" 18e jaarg. no. 1.) Er is toen op gewezen, dat de kerken tengevolge van onvolledig ingevulde attestaties dikwijls zeer weinig gegevens ontvangen van nieuw ingekomen leden over hun doop, belijdenis, huwelijk, enz.

Naar aanleiding van dit stukje ontving ik een schrijven van Ds J. Bos van Rijssen, die dezelfde bezwaren had, en van oordeel was, dat de modellen voor kerkelijke attesten niet zoo waren ingericht, dat ze de gegevens voor het kaartsysteem of kerkelijk ledenregister konden bevatten. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen had hij reeds voor de Geref. Kerk van Rijssen betere modellen ontworpen. De uitgevers Oosterbaan & Le Cointre waren terstond bereid hun modellen te wijzigen en meer volledig te maken. Het resultaat van deze spontane samenwerking ligt voor ons. Het lijkt ons de moeite waard er de aandacht op te vestigen. De nieuwe modellen zijn als volgt ingericht: De formulieren voor belijdende leden der kerk bevatten aan de eene zijde de gewone kennisgeving aangaande belijdenis en wandel, maar aan den achterkant kunnen in verschillende rubrieken al de gegevens genoteerd worden, die voor de kennis van den kerkdijken levensgang der betrokken leden van belang zijn. Niet alleen kan men daar invullen uit welke ouders het lid der kerk geboren werd, en waar het gedoopt werd, maar ook in welke kerk belijdenis gedaan werd, en indien het lid gehuwd is, wanneer en in welke kerk het huwelijk kerkelijk bevestigd werd. Tevens kunnen ingevuld worden de namen der kinderen, de datum der doopsbediening en de kerk waar deze geschiedde.

De doopledenattesten zijn in overeenstemming met de modellen voor belijdende leden, waar noodig gewijzigd en aangevuld.

Wij bevelen deze nieuwe modellen hartelijk aan. Wij hopen, dat de kerken, na aanvrage van een proefexemplaar, tot aanschaffing van deze formulieren zullen willen besluiten. En vooral, dat men dan de moeite zal willen nemen bij vertrek van leden der kerk naar een andere plaats, al de gegevens te verstrekken, opdat ook in de nieuwe gemeente de kerkeraad een zoo volledig mogelijk overzicht zal kunnen krijgen van den kerkdijken levensgang der ingekomen leden.

Het zal het kerkelijk leven weer ten goede komen.

H. M.

Radio-kerkdiensten.

Deputaten deelen mede, dat met ingang van 1938 een andere werkwijze wordt toegepast in de verdeeling en toewijzing van de Radio-kerkdiensten, welke door hen, in samenwerking met de N.C.R.V., worden verzorgd.

Door deze nieuwe methode heeft het doen van aanvrage van de zijde der kerken voortaan geen zin meer, omdat Deputaten geheel zelfstandig hun keuze zullen bepalen, een en ander in verband met zorgvuldig overwogen en vastgestelde regelen, welke daarbij zullen worden in acht genomen.

Deputaten vestigen derhalve met nadruk de aandacht op het feit, dat het indienen van verzoeken van de zijde der Kerken overbodig is geworden.

Namens de Deputaten:

J. A. TAZELAAR.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 februari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's