GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VERSLAG van de Herdenkingssamenkomst ter gelegenheid van het Zilveren Ambtsjubileum van Prof. Dr K. SCHILDER, gehouden te Rotterdam-Delfshaven 22 Juni 1939. (Slot.)

Bekijk het origineel

VERSLAG van de Herdenkingssamenkomst ter gelegenheid van het Zilveren Ambtsjubileum van Prof. Dr K. SCHILDER, gehouden te Rotterdam-Delfshaven 22 Juni 1939. (Slot.)

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toespraak Ds Van Dijk.

Broeders en Zusters!

Wat ik niet verwacht had, wat mij ook niet toekwam, is, mij toch (en ik ben daar blij om), te beurt gevallen.

Uit naam van duizenden in den lande, mag ik Prof. Schilder vanavond aanbieden een blijk van de liefde, die hij, in den loop der jaren, door zijn arbeid, in zooveler hart heeft weten te wekken.

Gaarne zou ik in deze samenkomst, waarin zooveel ernstige woorden gesproken worden, willen doen, wat mij is opgedragen, in humoristischen vorm.

Maar indien ik dat ooit zou kunneii, vanavond kan ik dat niet.

Humoristisch zou ik kunnen spreken van een, in een stadstuintje aangebrachte plas, met betonnen bodem die de plaats zou willen innemen van de schitterende waterpartijen op een heerlijk landgoed —; maar van de zee, in haar majesteit zou ik geen aardigheden kunnen zeggen. Ik zou een grapje kunnen maken over een samengekruide zandhoop in een of ander plantsoen, die aan mij werd voorgesteld als „berg", maar het zou mij onmogelijk , zijn, dat te doen over de Alpen in hun ontzagwekkende grootheid.

Het zien van ware grootheid stemt vanzelf ernstig.

En nu weet ik wel, dat Prof. Schilder ook zijn „kleinheden" en dwaasheden heeft. Hij weet dat zelf allicht beter dan iemand anders.

Maar op dezen avond, waarop wij ons rekenschap geven van wat God ons in Prof. Schilder heeft willen schenken, wijken die kleinheden en dwaasheden terug voor het groote, het waarachtig groote in zijn persoon

en werk. Dat geeft aan ons woord vanzelf een emstigen klank Maar, vraagt iemand, is dan Prof. Schilder inderdaad zoo groot, en waarin bestaat dan zijn grootheid? Zie, de Kerk des Heeren leeft en , groeit. Is zij niet het lichaam van Christus en woont de Heilige Geest niet in haar?

Nu heeft de Heere aan die Kerk gegeven een kleed, waarin zij zich vertoont; een kleed, dat hier inderdaad niet bedoelt de wezenlijke gestalte te verhullen, maar dat, integendeel, juist bedoelt haar schoonheid uit te doen komen.

Dat kleed is de kennis, die de gemeente heeft van het Woord haars Gods, van haar God; haar Theologie. En omdat nu de Kerk des Heeren leeft en groeit, daarom zal ook haar Theologie moeten groeien.

Wee de Kerk, als zij dat vergeet.

Dan zal zij haast wandelen in een bedelaarspak, waarvan de naden zijn losgebarsten, dat haar in flarden om de leden hangt.

Nu is zéér ver van de waarheid, de bewering, dat zij, die Gereformeerd zijn, vanzelf, uit kracht van dat Gerefonneerd-zijn, er toe komen om, als beati possidentes, bij het eens verworvene te blijven staan en te meenen, dat zij er, eens voor al, zijn.

Toch kan niet ontkend, dat wij, zeg 30 jaar geleden, gevaar liepen, in het blijde bezit van het resultaat van den arbeid van Kuyper en Bavinck, te denken, dat wij nu eigenlijk wel, over heel het wijde veld der Theologie, ongeveer het hoogtepunt, het einddoel hadden bereikt.

En nu zie ik dit als de groote verdienste van Prof. Schilder, dat hij ons Gereformeerde volk voor dat gevaar de oogen heeft doen open gaan, dat hij ons heeft laten zien, dat wat wij hebben, een heerlijk goed is, maar — dat wij op elk terrein, in elk onderdeel der Theologie verder moeten.

Wie dezen arbeid van Prof. Schilder noemt een 1 ostornen van alle na den, heeft van zijn werk niets begrepen; die ziet niet in, dat wat hij gedaan heeft en nog dagelijks doet, juist daartoe dient, dat wij straits iet zullen behoeven te wandelen in een tot lompen uitééngebarsten gewaad.

Indien dat het eenige was, wat Prof. Schilder had gedaan, hij zou reeds tot de grooten onder ons mogen worden tgerekend.

Maar —, hij heeft veel meer gedaan dan dit. Men heeft wel eens gezegd, dat Prof. Schilder's werk louter negatief is geweest.

Hoe schrikkelijk onwaar is dat.

Ik wil maar enkele dingen noemen.

Wat iemand als Ds Sikkel (en een enkele met hem) jaren geleden heeft gezien en beleefd, is door Prof. Schilder het eigendom geworden van honderden Diearen des Woords, van duizenden leden der gemeente, in en buiten ons Vaderland.

Hij is het geweest, die ons heeft doen hooren in het Woord onzes Gods, het machtig rhythme van den gang er Godsopenbaring; hij heeft ons geleei-d er in onze ediening des Woords naar te staan, dien majesteiteijken gang aan de gemeente te laten zien.

En nu zijn er niet velen, die dat zoo kunnen als liij et zelf kan; toch zijn er honderden Dienaren des Woords, die, door zijn arbeid, nieuwe vreugde in de prediking hebben gevonden; voor wie de bediening es Woords wel veel zwaarder, veel meer een worsteling, aar ook veel rijker is geworden, terwijl zij zich schamen over de wijze waarop zij tevoren met dat Woord Gods verkeerden.

Hoe wèl de gemeente daarbij vaart, behoeft niet te orden gezegd.

Prof. Schilder zou niets positiefs gegeven hebben? Ik wijs hier op zijn boek: „Wat is de Hemel? ", dat oo vaak ik het bestudeer en mij zijn gedachtengang oek eigen te maken, telkens weer zeggen doet: „beter oek heb ik op mijn studeerkamer niet". En (om niet meer te zeggen), wie heeft als hij ons geleerd te zien et verderfelijke van de dialectische theologie, die, doordat zij haar dwaling verborg onder zoo schoonen schijn, voor velen, ook onder ons, zoo ontzaglijk gevaarlijk was.

En nu zeg ik niet, dat Prof. Schilder in deze dingen eheel alleen heeft gestaan. Het is feest op het erf onzer erken; het is Lente.

Daar is een concert van feestelijke stemmen; sommige wak en onbeholpen; een enkele wel eens wat uitschieend; tóch een blijde muziek van krachtig ontwakend leven.

Maar in dat concert is het Prof. Schilder, die de leiding heeft.

Zijn stem is als het geluid van de groote trom, die ns de maat aangeeft; zijn stem is als een zware bas ij het koperconcert, de grondtoon, die de andere tonen draagt.

Nu ligt het voor de hand, dat deze arbeid tegenstand itlokt.

Men luistert niet gaarne naar iemand, die zegt: „wees iet- tevreden met wat gij nóg hebt; bedenk veel liever, at gij er nog lang niet zijt".

Prof. Schilder, het is geen geringe tegenstand, waarmee gij te worstelen hebt gekregen.

Welnu, het is met het oog daarop, dat wij u, als blijk onzer liefde en waardeering, aanbieden het Corpus peformatorum, met zijn tientallen deelen.

Dit werk, waarin spreekt de stem der reformatoren, oge om u heen zijn als een borstwering, waarachter gij veilig zijt tegen felle, ongemotiveerde aanvallen.

Maar (gij zijt immers veel te actief om het bij een passief wegschuilen te laten blijven), maar gij moogt deze werken der reformatoren ook gebruiken als wapenen tot den aanval, waarmee ge uw tegenstanders neerslaat.

Dat zal uw tegenstanders geen kwaad doen.

Het is geen schande (geestelijk gesproken) te worden geveld door den zuiveren klank van het woord der reformatoren; ook is het geen schade; want, door het woord der reformatoren geveld te worden, beteekent weer op te staan tot (geestelijk en wetenschappelijk gesproken) zuiverder bestaan.

Heb veel aan dit werk; maar — dat zij het eenige niet, waarmee gij van dezen avond af, het leven weer ingaat.

Met deze boeken ontvangt ge een album, waarin ge vinden zult de namen van tusschen de twee- en drieduizend mannen en vrouwen, jonge en oude menschen, die u liefhebben en die, door een grootere of kleinere gift, het mogelijk hebben gemaakt, u dit geschenk aan te bieden.

Prof. Schilder, wil altijd, vooral in de moeilijke oogenblikken van uw leven, achter deze boeken, die gij om u heen hebt gezet, zien staan, die mannen en vrouwen, die u liefhebben, die met u meeleven, die voor u bidden.

Dat moge u machtig sterken.

AUèèn, laat het daarbij niet blijven. Dit wenschen wij u van harte toe, dat gij achter en boven de menschen, hoe lief zij u hebben, moogt zien staan den Heere, uw God, Die u riep tot uw grootsche taak.

De wetenschap, dat Hij met u is, make uw hart rustig, stil en sterk; ja —, dat make ü rustig, stil en sterk. Dat doe u zeggen, wat er ook gebeure:

Al ruischen alle wouden. Al bruist het wilde meer. Al beeft het al van donder. Al slaat de bliksem neer —, Mijn hart blijft zonder vreezen, In zijn wezen.

Dit geve God, dat door uw drukke leven zinge de rust van Gods Sabbath, waarvan gij in uw werken ons het zilveren geluid hebt doen hooren; de rust van Gods Sabbath, die wij grijpen door het geloof en die ons werk gaver, louterder, sterker maakt. Professor Schilder —, de Heere zij met u.

Bij deze toespraak overhandigde Ds van Dijk het jubileumgeschenk — het Corpus Reformatorum — vergezeld van een album met meer dan 2000 handteekeningen van de schenkers — voor het grootste deel abonnees op „De Reformatie".

Toespraak Ds Boama.

Ds H. S. Bouma trad daarna naar voren en krijgt het woord om speciaal iets tot Mevrouw Schilder te zeggen en merkt op, dat het hem eigenlijk niet toekomt, dat te doen, omdat hij alleen maar uit de verte heeft meegeleefd met het gezin Schilder. Daarin vindt hij echter dit voordeel, dat hij als een van de velen, die Mevrouw Schilder niet kent, maar die haar waardeeren, namens deze velen kan uitspreken, wat er in hen leeft voor de vrouw van den jubilaris. Zij vinden haar dan allereerst de meest beklagenswaardige vrouw in den Geref. kring, omdat ze altijd maar weer haar man moet afstaan aan het werk, dat hij heeft te doen, niet alleen, wanneer hij een weken-lange reis doet, maar ook wanneer hij i.thuis" is. inamers als hij thuis is, dan is hij dat op zoo'n eigenaardige manier, dat zelfs wij, die alleen maar ^it de couranten weten, hoe het in het gezin Schilder toegaat, kunnen begrijpen, dat Mevrouw Schilder niet geïrriteerd wordt door haar man, omdat hij haar voortdurend voor de voeten loopt. Maar tegelijk vinden de ^6len, namens wie Spr. dit zegt, Mevi-ouw Schilder eene ^^n de meest gelukkige vrouwen. Dat is ze in de eerste plaats, omdat ze' een man heeft, die metterdaad man IS, en ze zéker kan zijn van de groote liefde en trouw, die er in zijn hart zijn. Maar dan verder ook, omdat J^ geroepen is, hem te steunen in het mooie werk, dat , „? °®*' ^n ze naast hem mag staan in zijne teleurstellingen en verdrietelijkheden. Dat ze dat in groote toewijding gedaan heeft, waardeeren de velen in haar, die dat beseffen, ook zonder haar ooit persoonlijk ontmoet te hebben. Daarom vinden ze het juist gezien van het Comité, dat aan haar een bewijs van hun dank wordt gegeven, en hopen ze, dat ook Mevrouw Schilder hun nog lang wordt gelaten, om door Gods genade voor haar man te blijven, wat ze steeds was. Hare vele vrienden rekenen op haar als op degene, in wie Prof. Schilder zijn volle vertrouwen heeft.

Spr. biedt aan Mevrouw Schilder als blijk van groote erkentelijkheid een schilderij aan.

Nu wordt gezongen Ps. 89 : 7 en 8 en spreekt Prof. Schilder zijn dankrede uit.

Verslage) toespraak Prof. Schilder in de herdenkingssamenkomst te Rotterdam—Delfshaven.

Spreken op een avond als deze valt imie moeilijik. Liever houd ik een ledo over de algemeene genade of over de ipluirifonmdteit der 'kerk, of een ander actueel onderwerp, en ifflog véél liever zou ik hier het Wooord Gods bedienen, dan een toespraaifc houden rakende m'n eigen werk. Het zien van deze moeilijkheid was één va; ni de redenen die me de voorkeur eraan deden geven miet te juibileeren in het openbaar. Eén van deze redenen. Want een andere was, dat iik, voor niemand door een acte mijnerzijds een obstakel wenischte te leggen op den weg die elk naar zijim overtmging mieenit te moeten bewandelen in het zoeken van de waarheid en den vrede. Nu is er evenwel buiten mij om, toen ik in Amerika vertoefde, besloten tot deze vergadering. En vooTZOover daarin de gemeenschap mocht worden ervaren die gelegen is in de igemeensdhiap der heiligen en die eigenlijk die geimieenschap zelf is, zóó als G ó d die alleen maakt naar mijm iimdgste overtuiging, voor zoover ben ik dankbaar voor deizen avond.

Een avond als deze is altijd moeilijk. Die moeilij'bheid ligt hierin, dat men, hoe ouder men wordt, steeds moeilijiker het werk van de voorbijgegane jaren overzien kan. Zoo ben ik onder de awaiken vanavond. Maar dezelfde God, die het o verzien, naar den psychischen miensch gesproken, moeilijk maakt, maakt ook het inzien in dien arbeid en Z ij n leiding daarin, naar den pneumatisclhen mensch gesproken, al grooter. En daarvoor ben ik dainikbaar: dat dit inzien niet afhankelijk is van bet o v e r B i e n van zooeven, maar van den band aan het Woord en van de hartelijike gemeenschap der heiligen, zooals ik idie alleen zien kaïni, o.m. in het amibt aller geloovigen. Wat ik vanavond als drager van een bijzonder ambt als een dankoffer mag neerleggen, heb ik niet dan krachtens dat ambt aller geloovigen. Mij maakt vanavond rijk niet wat me van u onderscheidt, maar dat wat nuji aan u allen bindt, n.l. dat wij' aJllen hebben in 'bet amIbt aller geloovigen: één geloof, één doop, één God en Vader van onzen Heere Jezus Christus.

Danlken is ook moeilijk, omdat het zoo samengesteld is. Het begint met schaamte en gebed om vergeving; maar daar ook dit gebed vruoht der dankbaarheid moet zijn, is ook dit gebed om vergeving niet afbankelij'k van Jiet overzien van EOO straks, maar van bet inzien; en dan is het ook weer gemakkelijk.

Wie dank zegt moet beginnen met het concrete: met den dank voor wat mij vanavond als instrumenten van Hem van u mooht overkomen. Ik dank Prof. Honig, niet alleen voor bet feit, dat hiji op zoo hoogen leeftijd de uiitnoodiging om als eerelid Kitting te nemen in het comité, dat met een noodwoord huldigingsoomité beet, heeft aanvaard, maar ook voor het woord dafhiji sprak. Sedert mijn gymnasiumtijd ben ik aan hem als aan een vader innig verknocht en ik heb hem veel te danten. Zijin verdienste is eens geschetst als o.m. hierin gelegen, dat hij tusschen Ikerkelijke groepen, die destijds tot felle tegenstellingen dreigden te worden, de breuk beeft verhindeird door zij, n Godgezalfde persoon, zonder aan de waarheid Gods tekort te doen. Niemamid zal zeggen dat wijl gelijke zielen hebben, maar ik geloof toch te mogen zeggen, dat na eenige jaren nog meer zal worden ingezien dat ik ook hierin zijn leerling wil zijn, dat ik n u a n- ceeringen die er vandaag 'zijn in ons kerkelijk leven vril verhinderen tot felle contrasten uit te groeien. God geve Prof. Honig, nog te beletven, dat deze arbeid vruchten moge dragen in zijn eigen stijl.

Danik! breng ik ook ihet lajmdelijk en de plaatselijke comité's voor het mogelijk maken van dezen avond en voor de geschenken. Het zoü van wansmaak getuigen, op dezen avond veel namen te noeimien; het zou ook onbegomnen werk izjjn, , want wie van u zou ik mogen overslaan? Maar ik wil toch twee uitzonderingen maken, en wel één voor iemand die hier niet aanwezig kan zijto, maar toch heel zdjim persoon gegeven heeft tot het doen tot stand komen van deze vergadering, n.l. Ds F. A. den Boeft; en de tweede voor iemand die hier wél aanwezig is, n.l. mijn vriend Herman Knoop', die zijn geest, en daarma ook wat men pleegt te noemen zijn ziel, gelegd heeft in wat hier vamavomd gebeurd is. lik neem Mies aan leüls een gunst van God. Ik geloof dat de vriendschapsband er was, dwars door andere samenbindingen gelegd door Woord en ambtsdienst; en voor zoover door de gehoorzaamiieid aan den levenden God valsche samenbindingen doorbroken en andere bindingen gevormd werden, past het Hem daarvoor te danken, en dan is er inzien in de dingen, en groote vreugde in de zielen.

Het woord is mog steeds waar dat er menschen zijn 'die zich eerst aan God geven en daarna aan elkander.

Danken is voorts ook meer dan deze concrete dingen zeggen. Ook op het wijder verband moet het oog bididend gericiht. God heb ik ervoor te danken dat Hijl mij i'buiten het verband gebracht heeft met 'de Herv. Kerk ' te Kamipen, waarin ik gedoopt werd, , en me heeft doen breinigen binnen het verband der Geref. Kerken, de .kerken die ik nog steeds met heel mijn ziel lief heb en F die nog steeds staan door Gods genade als een pilaar en jvastigheid der waarheid in deze landen. Ik wil zwijgen lover mijin jeugd, , maar groeten dank heb ik voor mijn i moeder, en ik wil hier uitspreken dat er vandaag meer theologisch© candidaten en tooh 'geen bezwarende overvloed van werklooze candidaten zou zijin als alle imioeders voor kerk en zoMen wilden offeren wat mijn 319 moeder geofferd 'heeft oimrmtf'ïe brengen tot 'den dieuBt des Woords.

Ik gedenk met dank het Gymnasium en de Theol. School. Ik gedenk m'n vro'UW die altijd gaf wat ze had. Met grooten damk 'denk ik aan AÏnbt-Vollenhove A. Ik voel nog mlijn verlegenheid 'toen ik mik eerste ziekenbezoek moest brengen biji een stervenden man. Ik ging er heen, met een grooten rijkdom in m'n zak, n.l. f 44, —, mijn eerste tractement, dat ik dien avond in de kerkeraadsvergadering ontvangen had, nadat wijl eerst de collecten samen hadden geteld. Na die vergadering moest ik. op weg naar 'den zieke. Verlegen heb ik gegrepen naar het Woord, omdat ik geloofde dat het Woord alleen 'het moest doen. Mijn verlegenheid werd zoo verteerd door Gods gelegenheid.

In Vlaardingen was er de samenwerking van oud en jong. Men zeide dat daar toen de oudste en de jongste dienstdoende predikant onzer kerken samenwerkten. Daar heb ik A en B achter 'den naam 'der kerken te Vlaardingen 'zien verbleeken. Het was daar dat ilk voor 't eerst met eigen oog gezien heb de anmioeide van de mystiek en den grooten rijkdom van de kerk en de kracht van het Woord. Ik was blü voor den overgang van bet plattelandsdorp met z'n landwegen naar de stad met de geplaveide straten. Dte cultuur klopte 'daar weer; voor het contact met haar was ik dankbaar, maar met de erkenning dat het leven der kerk van haar niet afhangt, hoewel het er steeds weer op aangewezen is.

In Gorkum bingen — om van 'de nog levenden te zwiigen —• de schaduwen vani Jan van Andel, Cor Lindeboom en Petrus Biesterveld, doch ilk zag dat hun werk niet bestendigd kon worden tenzij door nieuwe herders en leeraars. In Delft heb ik een tijd van intense opleving meebeleefd. Het vuur van partijstrijd was daar pas gebluscht en er was een vruchtbare bodem voor kerkwerk. Het méést heb ik den rijkdom van het preeken 'genoten in Delft (en Hotterdaimi-Delfshaven), en dat lag mee aan mijn gevoeligheid voor inrichting en grootte van een gebouw, etc.

Hoewel om te kunnen studeeren erheen gegaan, werd mü dit in Oegstgeest verhinderd; maar het gaf me de gelegenheid om den strijd rondom „A s s e n" te kunnen mee helpen strijden in de pers. Toen heb ik de meeste naamloüze brieven ontvangen. Maar 'kheb mogen ondervinden 'dat een fel bewogen tijd soms wel accuut de hartstochten doet oplaaien, maar dat ondanks dat niemand iets vermag t e g e n de waarheid maar wel ervoor. Naar Rotterdam-Delfshaven ben ik gegaan om weer eens fijn te kuinnen ipreeiken in groote gebouwen, die het preeken zoo gemakkelijk maken. Naar mijn overtuiging was het nu met de studie uit, en ik was ook in (dit opzicht volkomen eenswillend met Gods leiding naar Rotterdam gegaan. Maar juist toen zijn door instrumenten Gods mijn wegen zoo geleid, dat de mogelijkheid tot promotie openkwam en daarmee ook tot mijn werk van nu. Eir is dank voor kerkeraad en heel de gemeente, die bereid was te schikken en t© offeren; nog steeds is het mij een groote eer emeritus: van deze gemeente te zijn.

'kWil besluiten met een herinnering aan m'n eerste intreepreek, over 1 Joh. 2:20 en 27a: „Doch gij hebt de zalving van den Heilige, en gij weet alle dingen. En de zalving die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u en gij hebt niet van noode dat iemand u leere". Ik zou graag over dien tekst gepreekt hebben vanavond en ik zou het in de lijn gedaani hebben van toen, hoewel nu met dieper accent. D'eze pi eek zou kunnen bloot leggen wat de drift is geweest die miji in mijn werk gedreven heeft. Juist de man der liefde, en, wat meer zegt, de a p o s t 61 der liefde is het die zoo spreken durft als in dit hoofdstuk; hij zegt deze woorden na woorden van scherpe afstraffing. Bij woorden als „zalving v. d. Heilige" denken wij gewoonlijk: nu gaan de dogma's de deur uit en nu is het de tijd van het contact van ziel tot ziel, van de liefde, en de rest blijft liggen vandaag. Maar Johannes zegt onze tekstwoorden nadat hij zijn aandacht eerst gegeven heeft aan hen „die van ons zijn uitgegaan". Hij zegt van bén dat zij Antichristen zijn, die de zalving van den Heilige niét hebben. Er is bier felle toorn over en scherpe afstraffing van hen die het Zoonschap Gods van Christus loochenen. Hier is de scherpste antithese en dan daarin pas de saambinding van hen die werkelijk de zalving van den Heilige bezitten. Hoe zou de kerk van vandaag groeien als ze den moed had zoo te spreken. Dit beteekent niet het wegdoen van scheldwoorden, maar het h e i 1 i g e n van het schelden. Als er maar is de zalving van den Heilige, die eenerzijds steenen roept tot het geloof en anderzijds de Antichristen naar buiten slaat. Bidt God dat de oogen voor deze saambinding weer opengaan. Weer zijn nu de Antichristen er die Jezus niet erkennen als het vleeschgeworden Woord Gods. De term „vleeschwording des Woords" wordt door hen wel gebruikt, zeer dikwijls zelfs, als aanduiding van elke openbaring Gods in den zin waarin zij dien verstaan., maar van zijin eigenlijken inhoud hebben ze hem eerst beroofd. Ze hebben veel van het Woord Gods gezegd, maar niets gezegd naar de Schriften, b.v. naar Job. 1, van het Woord dat Vleesch en Schrift werd.

In deze dagen schenke 'God ons weer de zalving van den Heilige te verstaan^ zooals Hij ze verstaat. DS, n kunnen we weer zeggen: gij hebt niet van noode dat iemand u leere. Dit is een geweldige ironie vooral voor een beginnend predikant.

Het is dezelfde iro'nde die er was 'biji Jezus als Hiji bij hot huis van 'den farizeër, waar Hij zooeven aan den disch had aangezeten, zegt: 'die gezond zijb hebben den medicijnmeester niet van moode, maar die ziek zijn. Deze ironie kwam na den maaltijd, aan 'het einid, die van mijn tekst voor miji aan het begin.

Deze ironie is er ook biji de ambtsbediening. Niemand beeft men ook nu noodig om door Hem geleerd te worden, want het Woord is ons gegeven en wij hebben de zalving van den Heilige. .AJs wij deze ironie hebben verstaan, dat de bediening van het bizondere ambt, als het er op aankomt, gemist kan worden, dan geeft Christus iherders en leeraars. Eb, als straks de Antichrist komt, misschien reeds spoedig, en heerscht in onze kerkgebouwen, en de doopvonten tegen den grond stampt, en de avondimaalstafeils versplintert, dan blijft 1 Joh. 2 : 27 toch waar: gij' allen weet, weet door het Woord, omdal het Woord krachtiger is dan die het bedient. Wie weet,

diè ontvangt herders en leeraars, want wie 'heeft, dien zal gegeven worden. Maar als de Antichrist gekomen is, is er weer de ironie: de leeraars zijn weggejaagd •—i en hun zonden, o.a. van nalatigheid in het heilig schelden, maakten dit mogelijk en hebben dit wegjagen mede verhaast •— dan no; g bluft het Woord krachtig: gelooft ge dat? Eli daarop zeg ik volmoaidig: ja. Ik weet in wien ik geloofd heb'.

God geve ons, weer te leven in den geest van Johannes en één te maken de zalving èn de tucht, het isolement dat noodig is aandurvend, maar elk ander isolement afwijzend.

Zóó kunnen wijl 'zingeni Ps 122, den psalm dien ik altijd zoo graag laat zingen ini de kerk. Ook in dien psalm wordt gesproken van liefde en eenheid: „kom ga met ons en doe als wij"; „Jeruzalem, dat ik bemin"; maar in dat Jeruzalem, in den tempel staan dan ook de rechterstoelen; ook in dezen mogen we niet half zijn en scheiden wat God saamvoegde: liefde en tucht. En zoo willen we besluiten met het zingen van Psalm 122 : 2:

De stammen naar Gods naam genoemd Gaan derwaarts op daar elk zich buigt Naar d' ark die van Gods gunst getuigt Daar elk zijn naam belijdt en roemt. Want d'aohtb're zetel van 't gericht Is daar voor Davids huis gesticht; De T e c h t e r s t o e 1 e n staan daar binnen. Bidt met een algemeene stem Om vrede voor Jeruzalem Het ga hun wel die U beminnen.

Na het zingen ging prof. Schilder in dankgebed voor, waarna velen persoonlijk nog den jubilaris geluk wenschten.


1) Dit verslag is opgenomen door één der aanwezigen èn valt buiten verantwoordelijkheid van prof. Schilder. De Uitg.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juli 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

VERSLAG van de Herdenkingssamenkomst ter gelegenheid van het Zilveren Ambtsjubileum van Prof. Dr K. SCHILDER, gehouden te Rotterdam-Delfshaven 22 Juni 1939. (Slot.)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juli 1939

De Reformatie | 8 Pagina's