GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Wij zouden nog wat verder spreken over onze jeugdorganisaties Er gebeuren toch zeer zonderlinge dingen. Zoo ook van synodale zijde het beroep op de verklaring, die indertijd op den Leeuwarder bondsdag inzake de Geelkerkenkwestie werd aangenomen en ook later door den Meisjesbond werd aanvaard. Dat was in '27.

Ik was bij het gebeuren daar- nogal nauw betrokken en weet dus precies wat met die verklaring werd bedoeld. Maar ik zie nu ook weer hoe voorzichtig men met formuleeringen moet zyn, want men staat versteld over hetgeen daar thans van synodalistische zijde in gelegd wordt.

Zulke verklaring is alleeui te verstaan, als men haar goed dateert, dat spreekt van zelf. Zij had alleen betrekking op het geval, dat toen aan de orde was. En toen de aanhangers van Geelkerken trachtten den gang van zaken in den bond en ook opi dien bondsdag in dè war te brengen, werd het noodig te zeggen, dat de gereformeerde jeugdorganisaties er' haar blijdschap en dankbaarheid over uitspraken, dat de Synode van Assen de gehoorzaamheid aan Schrift en belijdenis had gehandhaafd. :

Er werd in die verklaring échter gesproken' over de ollicieele gereformeerde kerken, en zie, nu wordt tot de jeugd gezegd: dat ollicieel beteekent, dat de gereformeerde kerken, die nu in Synode bijeenkwamen, de wettige, immers door de overheid erkende gereformeerde kerken zijn; voorts dat gij u voor altijd aan die Synode gebonden' hebt en dus moet erkennen, wat zij uitspreekt. Alleen dan zijt gij de wettige gereformeerde organisatie.

Hoever gleed men nu reeds af.

Vooreerst wordt het gezag eener Synode gezien als een soort overheidsgezag, waarvoor wij altijd moeten buigen. Men mag bezwaren inbrengen, maar als die synode zegt; gij bewijst niet, dat wij afwijken van het Woord Gods, dan moet gij zwijgen tot er weer eens een gelegenheid komt, dat gij opnieuw uw bezwaren indient. En als dan weer uw bezwaar wordt afgewezen — dan weer zwijgen en gehoorzamen —• consequent zelfs, al zou zulke Synode heel de belijdenis weerspreken. Dan wordt niet meer van een bepaalde synode gesproken, maar van de Synode. Zoo iets als een'permanent bestuur over onze kerken, die er zich — en dat is heel erg — op moeten laten voorstaan, dat de overheid ze heeft erkend.

Hoe zou Napoleon goedkeurend hebben geknikt als hij deze dingen had kunnen vernemen.

Want Napoleon verklaarde eens — men leze er Taine maar op na —• dat hij over de kerkelijke kwestie lang had nagedacht. Ik zou, zeide hij, als Hendrik VIII hebben kunnen doen en zeggen; er zal maar ééne kerk zijn en daarin ben ik baas. Maar zoo kan ik niet doen. Er zijn nu eenmaal verschillende kerken, die oud zijn. Ik kaji ze handhaven, maar wil er geen nieuwe bij hebben. Zij hebben nu eenmaal hun bedding in het volksleven gegraven. Als zij nu maar in die bedding, die ik moet goedkeuren, ' blijven. Want de geestelijken zijn voor mij een goede politie, die vee! kwaad kunnen voorkomen. Bovendien — als ik bepaal, dat een man op het schavot moet, en ik wil eed eind maken aan zijn leven, dan komt de geestelijke en preekt hem den hemel in. Dat is mooi. Alleen maar — het laatste is meer dat de aarde, die van mij is en blijven moet. En daarom moet ik zorgen, dat er wel godsdienst is, maar, dat ik die in mijn hand heb. Geen kerk zonder mijn erkenning. De kerk moet ollicieele kerk zijn.

Gaat niien nu van synodalistische zijde de jeugd leeren, dat deze heerscher het aan het rechte eind had? Dat, de kerk van Christus niet maar zich bekend maakt, als dat noodig is bij de overheid en zegt: hier ben ik, maar haar erkenning als kerk behoeft?

En voorts moet nu de jeugd worden ingeprent, dat zij wat haar organisaties betreft, voor altijd aan deze Synode van door de overheid erkende gereformeerde kerken vastzit. En dat al de leiding die de bonden geven, aan zulke Synode moeten gehoorzamen?

Wie bedacht nu zulke dwaasheid?

Zeker niet de leiding van den Bond van J. V. op G. G. in 1927.

De bedoeling was heusch niet, om nu eens het stempel te zetten op hetgeen de Synode vaii Assen deed; nog veel minder om te zeggen; van nu af aan zullen de vereenigingen zich onder toezicht achten van de kerken die voortaan leven onder Synodaal bestuur en alles slikken wat zulke besturen later zullen goedvinden te besluiten.

Wat nu onze jeugdvereenigïngen betreft, moge men bedenken, dat zij een opvoedingsinstituut zijn. Een opvoeding, als steeds werd gezegd, voor Kerk en Staat en Maatschappij. Vonkenberg placht als aardig grapje te vertellen dat ergens in ons land gezegd werd: dat is een goede bond; een opleiding voor Kerk A en Maatschappij. Echter, vooral in ons gewest waren er velen die zeiden: het is voor kerk B en Maatschappij en die daarom voor den bond, vooral voor en na 1905, wat bang waren.

Men moet deze vereenigingen niet overschatten. Dat kan in onze dagen gebeuren. Er zijn er, die hun vakvereeniging hooger stellen dan hun vak.' Er zijn er ook altijd geweest, die de organisatie hooger stelden dan haar doel.

Van den kant der bondsleiding is steeds gezegd; overschat de vereeniging niet. Eerst het kerkelijk onderwijs, de catechisatie, en dan de vereeniging. Maar Vonkenberg waarschuwde steeds; denk er om; eerst de vereeniging en dan de bond. De bond is hulpmiddel. Meer niet. Hij moet dienen. Dienen met een bepaalde leiding. Hij geeft dus leidraden uit. Hij geeft richting aati het onderwijs, aan de opvoeding der gereformeerde jeugd.

En nu ligt het voor de hand, dat onze kerken groot belang hebben bij deze zaak. Men wilde dan ook toezicht van den kerkeraad, maar beperkte die dan, zeer onschriftuurlijk, alleen tot het Schriftonderzoek en de bestudeering van de belijdenis. Alsof de kerkelijke tucht d.i. de tucht van het Woord, ergens buiten mag worden gesteld.

Nu moeten wij de dingen zien zooals zij werkelijk zijn.

Als het waar is, zooals van synodalistische zijde wordt gezegd, dat de jeugdbondeii zich voor altijd gebonden hebben aan de synodes van de zich nu noemende officieele gereformeerde kerken, dan moet de böndr die dit accepteert, in heel zijn leiding deze Synodes met haar besluiten volgen. Heel het onderwijs, heel de opvoeding moet in dien zin worden geleid. En zeer zeker zal dat ook gebeuren.

Welnu — wie beseft dan niet, dat de jeugd der vrijgemaakte kerken in zulke bonden niet meer kan zijn. Zij moet en wil ook een eigen leiding, en een eigen organisatie hebben. De scheur is door de Synodes van dezen tijd getrokken.

De lieden, die thans het woord eenheid voor in den mond hebben, mogen daarover klagen — de feiten zijn niet anders.

Ik betreur dezen gang van zaken allicht meer dan iemand anders, want ik mag zeggen een goed stuk van mijn leven en werken aan den bond van J. V. te hebben gegeven. Te zien, dat nu alles zoo verkeerd loopt, dat doet waarlijk pijn.

Maar de gehoorzaamheid gaat boven alles. En daarom moet ik zeggen; tracht nu niet, als het bestuur van den meisjesbond het schijnt te willen doen, te lijmen en te krammen; gij kunt toch niet bijeen houden wat niet bij elkander kan blijven.

Men moet de beteekenis van' een uiteengaan ook niet verkeerd zien.

De reformatie der zestiende eeuw is voor de Roomsche kerk in menig opzicht ten zegen geweest.

De reformatie in de negentiende eeuw heeft de Ned. Herv. kerk voor diepen val behoed.

De reformatie van heden kan allicht ook voor de zich nog noemende gereformeerde kerken, maar die gevaar loopen al verder af te glijden, een behoud zijn.

Is het zoo vreeselijk, als in een gemeente twee jongelings- of meisjesvereenigingen zijn? Over het algemeen zijn de vereenigingen gauw te groot.

Er werd in den laatsten tijd een groote verslapping openbaar.

Ik geloof vast, dat de Heere in de reformatie van thans uitkomst wil geven en nieuwe geestdrift en kracht wil schenken in de studie van Zijn Woord en Zijn wegen in de historie voor kerk en staat en maatschappij. In elk geval —• hoe bedroefd wij ook zijn over de synodale afwijkingen, wij kunnen niet anders dan onzen God van harte danken, dat Hij ook bij onze jonge menschen heerlijke trouw geeft aan de goede beginselen; en dat zij als goede Calvinisten alleen maar willen buigen voor den Koning der kerk en voor Zijn Woord; dat zij niets hoogers begeeren dan trouw ook aan onze oude belijdenis. «

Alle reformatie, zeide Burke, is zich afkeeren van wat kwaad is, en zich keeren tot het goede.

En van zulke reformatie gaat altijd weer een rijke zegen uit voor heel het volksleven. Voor de kerk, den ^taat en de maatschappij.

En onze jongelieden mogen steeds bedenken, dat de kracht hunner organisaties niet zit in groote bondsdagen met veel handgeklap en groot enthousiasme — ook dit kan aardig zijn op zijn tijd —r maar in degelijke studie, studie vooral rustig thuis, om klaar te zijn voor een ook degelijken vereenigingsarbeid.

Dan eerst is het met onze jeugdvereenigïngen goed.

Met hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1945

De Reformatie | 12 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1945

De Reformatie | 12 Pagina's