GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KEDKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KEDKELIJKLEVEN

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Pluriformiteit der kerk.

De bekende Amsterdamsche synode van 1936 constateerde, gelijk bekend is, het bestaan van opvattingen, welke het thema der z.g. pluriformiteit van de kerk raken, maar tevens „van de tot nog toe gangbare leeringen afwijken". Wij zullen ons wel niet vergissen als wij dit zóó uitleggen dat de gangbare leeringen, waarvan dan enkele nieuwere opvattingen heeten af te wijken, zelve leeringen zijn aangaande de pluriformiteit der kerk. Er ligt dus in den tekst van genoemd besluit een stellige bewering opgesloten, dat er in dezen_ gangbare leeringen zijn. De vraag komt dus, voor wie zich op de basis van het synodebesluit stelt, vanzelf op: welke zijn dan die gangbare leeringen?

Bij het zoeken van een antwoord op deze vraag komen wij voor niet geringe moeilijkheden te staan. De synode van 1936 heeft natuurlijk geweten, dat reeds gedurende enkele tientallen jaren tegen de pluriformiteitsleer o.a. van Dr A. Kuyper velerlei bedenkingen zijn ingebracht. Het zelfde trouwens was het geval ten aanzien van Dr KuvDer's „Tractaat van de Reformatie der Kerken". We noemen slechts de namen van L. Lindeboom, ' F. M. ten noor, H. Beuker, G. Doekes, allen te rekenen tot de ouderen. Nu kan de synode niet ondersteld, laat staan gesuggereerd hebben, dat de opinies dezer voorgangers uit een vorige generatie in het vergeetboek zouden zijn geraakt, of omnium consensu als niet meetellende terzijde te stellen zouden zijn. Maar dan kan ook onder die beweerde „gangbare meening" in dit geval door de synode niet beaoeia zijn de opinie van een bepaald theoloog. De opinie van dr Kuyper's opponenten niet; de opinie van Dr Kuyper zelf evenmin. Trouwens, onder de thans nog levenden — de reeds genoemden zijn allen reeds gestorven — is om slechts één naam te noemen Prof. dr S. Greijdanus bekend' als een verklaard tegenstander van sommige op Dr Kuyper's naam gestelde opvattingen inzake de pluriformiteit. Men kan niet zeggen, dat Dr Greijdanus' opvatting er één is van den laatsten tijd, want ze is reeds vóórdat Dr Greijdanus het professoraat aanvaardde, door hem gepubliceerd in „Friesch Kerkblad". Er blijft dus, reeds indien wij van het verder noemen van namen afzien, geen andere conclusie over, dan deze, dat met de door de synode bedoelde „gangbare leeringen" moeten bedoeld zijn: óf zulke theologische opvattingen, die in haar positieve formuleering een bepaalde pluriformiteitstheorie huldigen, en voor wat de hooidgedachte betreft, tot vóór kort door vrijwel allen aanvaard werden, al bleven er dSh geschillen ten aanzien van secundaire vragen, óf de meening, welke in de Confessie ligt uitgedrukt.

Nu is het ons niet gelukt in den eersfen zin van het woord een gangbare leering betreffende de pluriformiteit te ontdekken.

Ter adstructie wijzen we op het feit, dat in onderscheiden kwesties welke voor elke mogelijke pluriformiteitstheorie in elk geval kardinale beteekenis hebben, onderscheiaen theologen van gereformeerden huize uit elkander gaan, en meermalen elkander vierkant tegenspreken. Uiteraard beperken we ons tot theologen, wier door ons aan te halen uitspraken niet uit den laatsten tijd dateeren.

a. Ieder zal toegeven dat een uiterst belangrijke vraag deze is: Js de „plurilormiteit der Kerk" door God gewild?

Op deze vraag geven sommigen een bevestigend, anderen een ontkennend antwoord.

BEVESTIGEND wordt ze beantwoord bv. door Dr A. Kuyper die eens aan Dr Gunning niet toegeven wilde, dat de pluriformiteit niet door God gewild zou zijn (Heraut 20 Mei 1900), en die de waarheid Gods te rijk, en den schat des heils in Christus te weelderig achtte, om in één menschelijken vorm tot hun volledige openbaring te komen. Ten^aanzien van dat laatste zal wel niemand onzer tot tegenspraak geneigd zijn, wijl zélfs een Kerk, die over heel de wereld verspreid zou zijn, en alle geloovigen in één verband onder de zuivere belijdenis zou bevatten, daarmede nog niet Gods waarheid en den heilsschat tot volledige openbaring zou doen komen. Wij willen dus op het tweede lid van Dr Kuyper's uitspraak geen bijzonderen nddruk leggen. Het eerste lid der uitspraak is. evenwel sprekend genoeg; het zegt op de gestelde vraag: ja.

ONTKENNEND daarentegen wordt de gestelde vraag beantwoord bv. door Dr G. Ch. Aalders. Toen in 1916 op een predikantenvergadering Prof. Dr A. G. Honig verklaarde, dat de pluriformiteit der Kerk voor een deel het werk is van Hem, die de veelvuldigheid mint, maar voor een ander deel het gevolg der zonde, stelde Dr Aalders, destijds' predikant te Ermelo, daartegenover als zijn ge-

voelen, dat het eerste deel dezer stelling geschrapt moest worden en de pluriformiteit alleen te beschouwen is als een gevolg van de zonde.

Welnu, de these dat God de pluriformiteit wil, was omstreeks 1916 vertolking van een gangbare leering of ze -was het niet. Was het destijds wèl, dan ging Dr Aalders daartegen in, maar zonder dat deswege een nader kerkelijk onderzoek werd gevraagd en ingesteld. Was ze echter in 1916 géén exponent eener gangbare leering — «n in onze inleidende opmerkingen is ons dit reeds volkomen duidelijk geworden —• dan is ze het thans, "waar immers de bestrijding der pluriformiteit sinds 1916 toenam, nog veel minder. In ieder geval is de uitspraak van Dr Aalders genoegzaam om te bewijzen, dat minstens in 1939 op dit punt een gangbare leering ontbreekt, ten ware dan, dat daarmede de inhoud der Confessie zelf zou bedoeld zijn.

b. Niet anders staat het met de tweede kernvraag, welke met de eerste samenhangt. Ze is deze: Hebben zij gelijk, die dè pluriiormiteit betoogen op dezen grond, dat de waarheid Gods te groot en te ruim is voor één Kerkinstituut?

Ook deze vraag vindt bevestigende maar eveneens ontkennende beantwoording.

Dat ze BEVESTIGEND beantwoord wordt is zooeven Teeds ten aanzien van Dr A. Kuyper gebleken. Naast dezen noemen we nog Proi. Dr H. Bouwman (Bazuin 7 Febr. 1913, 16 Juni 1916), Ds J. Jansen (Christelijke Encyclopaedie).

ONTKENNEND evenwel was het antwoord destijds van Dr K. Dijk, die in Heraut Nr 3044 de meening afwees, als zou de pluriformiteit moeten beschouwd worden als een noodzakelijke phase in de ontwikkeling van Gods Kerk, en wel als zulk een ontwikkeling, waarin de volle openbaring van de veelvuldige wijsheid Gods uitkomt. Alle gedachte — aldus Dr Dijk — alsof iedere kerk een stukje van de heerlijkheid Gods heeft ontvangen, moet •worden losgelaten (vgl. Fabius, Kerkelijk Leven, pg. 85 ev.). Anders, aldus Dr Dijk, zou immers elke Reformatie te veroordeelen zijn. „We hebben dan ook ernstig bezwaar tegen de stelling dat Gods waarheid te rijk is om in één belijdenis of in één kerkvorm ten volle te worden uitgedrukt en beleden". Mogen we — het geen wel niemand betwisten zal •— hier de bedoeling van dat schrijven aldus vertolken, dat met , , ten volle" ditmaal iets anders bedoeld is dan „in adaequaten vorm", dan is ook deze uitspraak een duidelijk ontkennend antwoord op de gestelde vraag.

c. Een derde kernvraag is deze: Wordt de Pluriiormiteit in de lormulieren van Eenigheid onzer Kerk gelesrd, dan wel alleen maar toegelaten; houden deze lormulieren er ruimte voor. open, ja dan neen?

Wederom loopen de opinies ten zeerste uiteen. Prof. Honig staat op het standpunt: de pluriformiteit wordt in de Confessie niet geleerd, wel toegelaten. In 1916 immers verdedigde de hoogleeraar de stelling: „de artikelen 28, 29 en 30 van de „Belijdenis des Geloofs" laten de opvatting toe, dat de ware (zichtbare) kerk zich gesplitst heeft in verschillende kerkelijke instituten, die in graad van zuiverheid verschillen (de Pluriformteit der Kerk)". En op de vraag: „wordt in de belijdenis de pluriformiteit geleerd? " luidde toen zijn antwoord: neen; de stelling van daareven „beweert slechts, dat de daargenoemde artikelen der Confessie de pluriformiteit toelaten".

Tegenover dit „NEEN" van Prof. Honig staat nu evenwel een „JA" van Dr K. Dijk. Z.i. is de pluriformiteit „aan onze Confessie niet vreemd". Zakelijk zegt dus Honig: niet vijandig maar wel vreemd; doch Dijk: niet vijandig, en niet eens vreemd. Zoowel tegen Honig als tegen Dijk, die beiden zich zeer voorzichtig uitdrukken in de teekening der verbindbaarheid van de pluriformiteitsgedachte met de Confessie naar historisch-getrouwe .lezing, keert zich evenwel in forsche taal de bewering van Dr A. Kuyper. In zijn „Gemeene Gratie"^ deel III, blz. 23, 0, verklaart deze rondweg, dat er niet minder dan „eene ic7ove" is gaan gapen tusschen de in de Belijdenis uitgedrukte(!) overtuiging, en de overtuiging die zich later onder den drang van het leven gevormd heeft. Met Kuyper's uitspraak is, voor wat de door < |ns gestelde vraag c. betreft, in overeenstemming wat G. Doekes schreef, voor wiens meening zij verwezen naar d., en naar zijn tegen ds Diermanse gerichte opmerking, dat art. 29 der Confessie door dezen tevergeefs als basis voor de pluriformiteitsgedachte genomen was"(G.T.T., XIV, 31).

d. Een vierde kernprobleem raakt zoowel een eventueele theologisch-wetenschappelijke als de werkelijk in de Confessie neergelegde „gangbare leering". Het-dringt tot de vraag: gaat de Confessie blijkens het getuigenis der Reformatoren uit van het begrip der ééne zichtbare Kerk, ja dan neen-, onderstelt de daarin gebruikte terminologie de éénheid der zichtbare Kerk, ja dan neen?

BEVESTIGEND luidt weer het antwoord van Dr A. Kuyper. Deze verklaart (t.a.p.): „De Confessie was nog meest uit de eerste periode, en de feitelijke wijziging, van overtuiging had eerst in de tweede periode plaats, terwijl de theologen in hun dogmatische uiteenzettingen gemeenlijk ganschelijk niet met de werkelijkheid van den toestand rekenden maar de aanvankelijk aanvaarde tegenstelling gedurig opnieuw met de oude bewijsredenen poogden waar te maken. En hierdoor nu is het gekomen, dat in onze „Formulieren van Eenigheid, en zoo ook bij onze oudere dogmatische schrijvers, het denkheeld van de eenheid der zichtbare Kerk nog stand hield, terwijl toch in het werkelijke leven steeds openhartiger met de pluriformiteit der zichtbare kerk gerekend •werd".

•werd". Men lette er wel op, dat volgens Dr A. Kuyper de dogmatische schrijvers uit een niet onbelangrijke periode, vallende na de opstelling en aanvankelijke doorwerking der Confessie, toch in feite tegen haar zijn ingegaan. Van een poging, om de pluriformiteitsleer langs directen weg met letter en zin der Confessie te verbinden, ziet Dr Kuyper hier feitelijk af. Hij erkent, dat de Confessie in haar spreken over de kerk de eenheid der zichtbare kerk

Deze opinie van Kuyper nu wordt gedeeld door G. Doekes, die opmerkte, dat men getracht heeft de dusgenaamde pluriformiteit der Kerk „voor' de aloude belijdenis van de eenheid der zichtbare georganiseerde Kerk, in de plaats te schuiven"; een uitlating, welke niet alleen duidelijk de onverbindbaarheid van den historisch-trouw geëxegetiseerden tekst der Confessie praetendeert, doch ook thetisch bevestigend antwoord geeft op de door ons onder d. gestelde vraag.

AFWIJZEND evenwel tegenover deze meeningen staat dr K. Dijk, die constateert, „dat in de verschillende artikelen, die over de Kerk handelen, onder het woord Kerk niet telkens precies hetzelfde verstaan moet worden". Volgens hem is „in deze beide artikelen (27 en 30) het subject niet gelijk", en is de tijd, waarin de confessie opgesteld is, verklaring voor. dit niet , , duidelijker" spreken der confessie; het eene artikel gaat over de algemeen christelijke kerk, het andere over de geïnstitueerde. De vraag naar de logische bepaaldheid dezer distinctie ligt buiten ons bestek; dat het antwoord verschilt van de hierboven genoemde, is evident. Zie voorts het

vervolg.

(Wordt vervolgd).

Een nieuw verhaal.

In „Kerknieuws” van dhr W. C. F. Scheps (1 Dec. j.l.) blijkt dit bericht te hebben gestaan:

Een aanklacht bij den aardschen rechter. In de „Enschedesche Kerkbode" schrijft ds Joh. Karstens te Oldenzaal een woord van afscheid aan ds B. J. A. Streefkerk, die van Glanerbrug naar Berkel-Rodenrijs vertrok en dies uit de redactie van dit blad trad. We citeeren: „In de kerkbode roerde hij z'n pen om ook zoo, bijv. naar zijn overtuiging uit te komen voor „waarheid en recht" in den drpeven kerkelijken strijd. En ik neem de vrijheid om u hier te verklappen, dat hem dit een aanklacht bezorgd heeft van Prof. Schilder, die hem aanklaagde bij den aardschen rechter! Dit proces is nog niet afgeloopen zoodat hij ook zóó een herinnering meeneemt naar Berkel-Rodenrijs". Tot zoover het bericht.

Van een aanklacht tegen ds Streefkerk is mij niets be­

kend,

K. S.

Diaconale Conferentie.

Het Comité vóór de Provinciale Diaconale Conferentie, binnen het verband der Gereformeerde Kerken (Onderh. Art. 31 K. O.) in Zuid-Holland,

overtuigd van de noodzaak om ook het Contact onzer Diaconiën weder centraal te herstellen, richt zich hiermede tot de diaconiën in de overige Provinciën, met het volgend verzoek:

'Ie. Indien het Contact Provinciaal reeds weer tot stand is gekomen, per Provincie twee Broeders Diakenen aan te wijzen, welke zitting zullen nemen in een voorloopig Comité, ten einde een Centrale Diaconale Conferentie, in 1946 te houden, voor te bereiden;

2e. Indien het contact nog niet Provinciaal tot stand is gekomen, daarvoor zoo spoedig mogelijk zorg te dragen, opdat ook aan het onder 1 genoemde kan worden voldaan;

3e. Namen en adres van Broeders, welke in het voorloopig Comité zitting zullen hebben, op te geven, voor 31 Januari J946 aan het adres van den tweeden ondergeteekende. Voor het Comité Prov. Diac. Conferentie in Zuid-Holland: J. C. DE GEUS, Rotterdam Centr. J. DE GELDER, Berkel en Rodenrijs. Westersingel 31b. 1 December 1945.

Mogen we deze zaak in de hartelijke belangstelling van al onze lezers aanbevelen? We moeten ook in dezen tot herstel komen; het karakter van een conferentie bewarende kunnen we de gevaren vermijden. Redactie.

Naar „dat gat” Kampen.

We willen uw aandacht op Kampen richten en u uitnoodigen, daarheen te komen. Zoo tegen eind Januari a.s. De titel boven de invitatie is niet aanmoedigend, ik geef het toe, maar hij is pikant vanwege de Indische specerijen, die vandaar u tegengeuren. Hij is ni- ontleend aan een brief van 'een niet genoemd „geref. predikant in Indië, wiens letteren werden doorgegeven voor een deel in „Kerknieuws" van den Heer Scheps. De dominee roept uit (hij heeft blijkbaar de eerste zoo-zoo-berichtjes uit Nederland opgevangen, en is meteen al klaar): „In. dat gat Kampen twee Theol. Hoogescholen? Wat een efficiency in deze wereld! Vraagt niemand in Geref. Nederland zich af, wat de Heere Jezus wel zeggen zou, indien Hij Kampen zou bezoeken? Is Zijn visitatie van persoonlijk- en kerkelijk leven dan niet meer reëel? " De vraag ruikt naar het klimaat van het Leger des Heils, en naar Sheldon. Maar we willen haar wel beantwoorden, en daarbij niet vergeten, dat deze auteur daar in Indië toch wat lager van toon moet spreken. Hebben ze daar" geen kwestie ds van Dijk gehad, en geen kwestie Goossens? En voorts, de Heere Jezus bezoekt naar Catechismus Zondag 18 Kampen dagelijks. Hij althans herinnert zich, dat Hij komt uit Nazareth, waarvan de priester-verraders vroegen: kan uit Nazareth, „dat gat", iets goeds komen? En wat Hij vragen zou? Dat staat in artikel 37 der Belijdenis. Hij vraagt — 't is dan ook kerkvisitatie — naar de Boeken, dat men ze openleggs. Naar ~de ongeschreven notulen van Curatoren. En naar de aan de kerk onthouden papieren van Greijdanus en Schilder, die in de Acte moesten staan, maar er niet te vinden zijn. Die vraag naar de boeken stelt hij vandaag al.

Laat de Indische man nu maar weten wat hij verder doet met zijn dankgebeden op Zondag, als hij voor God uitjubelen moet, dat zijn preekstoel is dichtgeworpen, ook in Indië, voor menschen, die niet GODS WOORD eeren in de formule, dat men de kinderen moet houden voor wedergeboren, en die NEEN zeiden op een vraag, die de Indische schrijver ook met neen zou beantwoord hebben, als hij zijn verstand gebruikte, want steeds meerderen zeggen: neen, ook in „zijn" kring, die bij elkaar „gelijmd" wordt tegenwoordig.. En als 't over die BOE­ KEN gaat, welnu, er is een wet, én er is een concrete werkelijkheid, om ze daaraan te toetsen. Gaat de dominee nu informeeren bij de Kamper curatoren, of bij zijn a priori reeds aanvaarde „synode", dan worden daar de boeken van die concrete • werkelijkheid hem niet geopend. En hijzelf doet dezen keer het wetboek óók niet open. Het Leger des Heils Ijeeft dan ook altijd zóó zijn vragen gesteld.

Intusschen wagen wij het, onze lezers uit te noodigen naar het , , gat". Maandag 28 Januari om 4 uur openbare les van den lector D. K. Wielenga. (Drs Mulder heeft vanwege de urgentie zijn lessen reeds geopend). Denzelfden avond om 7 uur inaugureele rede van Prof. Deddens. Dinsdag daarna om 10 uur inaugureele' rede van Prof. Holwerda. En om ^ uur d.a.v. overdracht van het rectoraat door Prof. Greijdanus aan Prof. Schilder. Men ziet, hier ontbreekt nog de inaugureele rede van prof. Veenhof. Misschien kan die op dit tijdstip niet doorgaan vanwege eenige ongesteldheid. We hopen van harte, dat ze spoedig tot het verleden moge behooren. Voorts is er •—• voor de trouwgebleven reünisten van het Studentencorps Fides Quaerit Intellectum, met dames en eventueele gasten — ook nog veel te genieten. Het Corps F.Q.I. heeft namelijk besloten, zijn lustrumviering te doen samenvallen met de inauguratie-plechtigheden. Mijn aanteekeningen heb ik niet bij me, maar ze zijn in ons blad opgenomen. Ook is er pp Dinsdagavond reünistensamenkomst voor diegenen, die nog begrip hebben voor recht en eerlijkheid. En die het toonen. Donderdag en Vrijdag zijn aan het lustrum gewijd.

Of prof. .Greijdanus in zijn rede nog „de boeken zal opendoen", weet ik niet. Het is ook niet meer noodig.- Heel de week zal een antwoord zijn op de vraag van den snel-rekenaar daar ginds, die ónze rekeningen gauwer af kan handelen dan wij de zijne. Hoelang hebben wij niet zitten broeden over de Indische twisten, toen men niet meer met elkaar vergaderen wou? Zeldzame frivoliteit van 't oordeel toch daar in Indië.

K. S.

De meerderheid zegt: komt niet.

Zooals uit een publicatie van uit den kring der synodocratische gemeenschap te Utrecht blijkt, voelt tot nu toe de meerderheid der te dezer zake zich uitsprekende kerken er voor, dat de professoren maar wegblijven van hun volgende „synode". Enkele 'verontwaardigde uitlatingen van typisch synodale figuren (b.v. ds W. W. Meynen) veranderen aan dit feit niets.

Het is zeer opmerkelijk; het is ook voor een deel een gericht.

- Maar het is voor een ander deel allesbehalve een gericht. Integendeel: de motiveering is bij meer dan één erop gericht, de professoren „te dekken". D.w.z. de hoofd-aanstichters, de schrijvers van slechte rapporten, de suggestie-wekkers, blijven gedekt. Hetgeen beteekent: hun slachtoffers blijven ongedekt.

Laat u niet verblinden. Er zijn gevallen, waarin de afwezige professoren meer winst boeken dan de aanwezige. Hun vrienden wisten toch wel wat ze doen moesten.

We hebben nu ook in de kerk een wenkend „klapdeurtje" als van de Tweede Kamer: wie niet voor den dag wil komen met een resolute stem, kan daardoor uit de vergadering wegglippen. Het volk maakt zich vaak vroolijk (met een plus-minus-teeken) over dat klapdeurtje. IT k kan de Gereformeerde Kerken (de synodocratische)

met de aanwinst niet gelukwenschen.

K. S.

De les van Vlaardingen.

Eindelijk is ook dr F, L. Bos van Vlaardingen met een deel der gemeente vrijgemaakt. Reeds lang zagen we naar hem uit, want wat hij schreef, was één doorloopende critiek, en dan nog wel een vernietigende, voor het broddelwerk van dr Nauta met zijn „synode". Alleen maar — in enkele regels schrift liet de auteur ons zien, dat hij „de grens" anders trok dan wij. Dr Bos trok de „grena" daar, waar „de kerk" nog een beetje érger verdorven was dan het geval is; ik trok ze daar, waar ze mij wil 'dwingen tot zonde. Zij zei zelf: kunt u niet ons volgen, welnu, ga dan maar heen. En toen ik dit niet deed, zei ze me dat Christus mij door haar beval in staking te gaan als: ambtsdrager. Waarvan ik geen woord geloofde, gezien haar wetteloosheid in dit spreken. Nu zijn ook dr Bos de feiten te machtig geworden. Hij had een compromis-formule opgesteld, die de onze nooit zou kunnen zijn, maar die toch het uiterste deed zien van zijn te groot „geduld". De classis heeft zelfs dat compromis weer ontzield.

En nu werd dr Bos gevoegd bij de anderen, die gehoorzaam werden.

We zijn blij, dat ook hij niet speculeerde op Januari 1946, doch alleen geloofde. En zeggen tot allen, die zich voor de zooveelste maai laten retardeeren door het onwezenlijk vertoonen van utopische close-ups uit het rijk der mogelijkheden: speculeert niet, maar gelooft al­

leenlijk: het is de les van Vlaardingen.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 december 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

KEDKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 december 1945

De Reformatie | 8 Pagina's