GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

INDIë IN DE BRANDING.

Er heeft in Indië sedert het begin van den oorlog een ingrijpende verandering plaats gehad, Dat blijkt uit particuliere brieven en dagbladberichten, uit mededeelingen van de regeering zoowel als uit het optreden van aanhangers der „Repoeblik Indonesia".

Indonesië.

Daar is allereerst de naam, waarmee het door zeer velen wordt aangeduid. Marnix heeft er op gewezen, dat Indië thans ook in antirevolutionaire bladen reeds Indonesië wordt genoemd. En de minister-president heeft het woord eenige malen gebruikt, o.a. in de vergadering van de Vereenigde Volkeren.

Nu maakt het web verschil, wie er spreekt van „Indonesië" en „Indonesiërs", zooals het ook verschil maakt in welke beteekenis die woorden gebruikt worden. In wetenschappelijken zin werden die woorden reeds voor meer dan zestig jaar gebezigd. Indonesië beteekent ongeveer hetzelfde als Insulinde n.l. de Indische eilanden. Een deel van de bewoners van dat gebied en van de omliggende streken werden Indonesiërs genoemd. Een deel, want niet alle inheemsche bewoners van de Indische archipel zijn Indonesiërs. Kohlbrugge bijv. spreekt van Indonesiërs en Maleiërs en maakt onderscheid tusschen die beide.

Pas sedert de opkomst van het nationalisme heeft het woord „Indonesië" een staatkundige beteekenis gekregen. Zoo iets gebeurt wel meer. Als voorbeeld kan genoemd worden het woord Insulinde, dat van Multatuli afkomstig is, die het in poëtischen zin bezigde. Maar Colijn gebruikt het om er een staatkundig begrip mee weer te geven (Staatk. Hervormingen iiï Nederlandsch Indië) al zegt hij er ook bij: dat voor het oogenblik een , , Volk van Insulinde" nog niet bestaat. In de woorden „nog niet", die Colijn in 1918 neerschreef, wordt ruimte gelaten voor de gedachte, dat zoo'n volk er in de toekomst wel zal zijn. Natuurlijk zal de vraag: wanneer die toekomst bereikt is of bereikt zal worden, verschillend beantwoord worden. Als de nationalisten in Indië en hun aanhangers hier in Nederland van meening zijn, dat een , , Volk van Insulinde" reeds nu bestaat, dan is het logisch, dat zij voor de aanduiding van dat volk een passende naam kiezen. Als zij spreken over het „Indonesische volk" is dat voor hen de consequentie van hun politieke overtuiging, i)

Wie evenwel van meening is, dat de voornaamste band, die het uitgestrekte gebied van den Indischen archipel, met zijn verscheidenheid van rassen, talen, godsdiensten en levensgewoonten, samenhoudt, gevormd wordt door het Nederlandsche gezag, die spreke als eerlijk man van Nederlandsch Indië. Woorden moeten niet dienen om onze gedachten te verbergen, maar om die te openbaren. Hoogst bedenkelijk achten wij het, dat zelfs de minister-president de term Indonesië gebruikt en nog wel in de vergadering van de Vereenigde Volkeren, waar hij het woord voerde als offficieele vertegenwoordiger der Regeering. Zeker in die omgeving moet hij termen vermeden, die voorstellingen kunnen'" wekken, welke niet overeenkomen met de werkelijkheid, ook niet met de werkeiykheid zooals de Regeering haar ziet. De hoorders daar zullen in meerderheid heel weinig van Indië weten, zoodat het woord „Indonesië" uit den mond van minister Schermerhorn bij hen wel den indruk moet wekken alsof er een Indonesië als staatkundige eenheid bestaat en bestaan kan, ook als de band, die het samenhoudt, het Nederlandsche gezag, weg-valt.

^) Wel kan er bij anderen twijfel blijven bestaan, of de nationalisten wel waarlijk overtuigd zijn van het bestaan van een , .Indonesisch volk". Dat het verlangen naar de toekomst, welker mogelijkheid Colijn openliet, hen bezielt, nemen we aan. Uit 'het vervolg zal blijken, dat een der ministers van het „kabinet" Shahrir in 1937 als zijn opinie heeft uitgesproken, dat vóór 1924 van een eenheidsstncven tusschen de diverse bevolkingsgr"bepen nog zoo goed als geen sprake was. Trouwens de oorlogsverklaring aan Ambonnee'zen, Menadoneezen, Timoreezen enz. valt moeilijk te rijmen met et geloof aan het bestaan van één Indonesisch yelk.

„Minister" Dr T. S. G. Moelia.

Hoe ingrijpend de verandering is, die Indië onderging, blijkt ook uit de houding van Dr Moelia. Die heeft in 1937 een artikel geschreven in het Gedenkboek der Christelijke Staatkundige Partij in Indië. De C.S.P. was de eenige Protestantsch Christelijke partij in Indië. In haar werkten Antirevolutionairen en Christelijk Historischen samen om „de inzettingen Gods, zooals die in de H.S., de natuur en de geschiedenis geopenbaard zijn, aan het staatkundig leven in Ned. Indië ten grondslag té doen leggen". Die party heeft bij haar twintigjarig bestaan in 1937 een gedenkboek uitgegeven, waarin Dr Moelia een artikel geschreven heeft over de C.S.P. en de Inlandsche Christenen", Dr Moelia, die wel lid was van de Protestantsch Christelijke fractie in den Volksraad, doch niet zelf tot de C.S.P. behoorde (de groote meerderheid der partij werd trouwens gevormd door Nederlanders), bespreekt in zijn artikel de dingen zeer openhartig. Hij geeft eerst een overzicht van de ontwikkeling van het nationalisme iii het algemeen en bespreekt daarna de positie van de Inheemsche Christenen. In de opkomst van het nationalisme onderscheidt hij twee phasen. In de esÉÉte phase, die van 1917—1924 duurt, ontstaat in v^chillende streken een georganiseerd locaal paitriotisme, zonder dat van samengaan ii^ groot Indisch verband iets gemerkt wordt. Elke groep streefde naar verwezenlijking van' aspiraties, die binnen de eigen groep leefden. De tweede phase begon omstreeks 1924, toen verschillende afgestudeerde academici in de diverse organisaties, de leiding op zich namen en op federatie aanstuurden. Zelfs kwam al spoedig algeheele fusie op het program, terwijl het aanvankelijk wel voorkomende exclusivisme op grond van ras of godsdienst al meer verdween.

Ten aanzien van de Inheemsche Christenen waardeert hij het, dat van de oprichting der C.S.P. steeds een paar Inheemschen lid zijn geweest van het hoofdbestuur. Ook in andere opzichten prijst hij de ' houding en de politiek van dat hoofdbestuur. Votir de leden der C.S.P. heeft hij zoowel critiek als waardeering. Eenerzijds maakt hij met dankbaarheid gewag van predikanten en anderen, die hebben meegewerkt om de Inheemsche Christenen politiek te organiseeren op beginselbasis en hij prijst met name de liberale opvatting, die Dr Flach en Dr Van Andel tegenover het nationalisme der Christenen toonden. Anderzijds/betreurt hij, dat nog zooveel leden der partij, ook vele zendelingen, afwijzend stonden tegenover het opkomend nationalisme.

Over de Indische Regeering geeft Dr M. zijn oordeel in deze woorden: „De Regeeringspolitiek — de ethische politiek van die dagen (bedoeld is 1917) — die de teekenen des tijds volkomen begreep, heeft de doorwerking van den nieuwen geest niet alleen met sympathie gadegeslagen, maat ook doelbewust bevorderd door de uitbreiding van het onderwijs, om tegemoet te komen aan den niet meer te keeren drang naar ontwikkeling bij de hoogere lagen der Inheemsche samenleving".

Het artikel eindigt met dezen zin: „Wie gelooft in de eeuwige kracht van het Evangelie als fundamentï'niet alleen van het persoonlijk leven, maar ook van Staat en Maatschappij, rust niet voof-dat onze mede-Christenen zich in hun denken, strevingen en daden, ook op politiek terrein zullen laten leiden door Hem, die de Weg, de Waarheid en hst Leven is."

Resumeerende kunnen we constateeren, dat in het artikel naast critiek in details groote waardeering wordt uitgesproken zoowel voor het regeeringsbeeid als voor de houding van het hoofdbestuur der

O.S.P., die in haar beginselverklaring immers uitsprak, dat door opvoeding van de Inheemsche volkeren gestreefd moest v/orden naar meerdere zelfstandigheid van Nederlandsch Indië.

Dr Moelia, die zich in 1937 op de hierboven geschetste wijze uitsprak, is thans „minister" in het „kabinet" Shahrir. Welke , , portefeuille" hij beheert, is mij niet bekend. Na de publicatie van de samenstelling van het „kabinet" is zijn naam vrij wel niet meer genoemd. Voor den oorlog was hij bij de inspectie van het onderwijs. Maar wat ook zijn functie moge zijn, hij is mede aansprakelijk voor het algemeen „regeeringsbeleid" en voor de ontzettende gevolgen die dat beleid reeds gehad heeft en nog hebben zal voor de bewoners van Java. Wat die gevolgen zijn, behoef ik hier niet te herhalen. Dagbladen en brieven hebben daarvan genoeg verteld, om maar te zwijgen van den noodkreet der Inlandsche Christenen en den open brief van Mr Mas Slamat aan H. M. de Koningin.

Dr Moelia heeft die gevolgen vermoedelijk niet gewild. Maar daarom blijft hij er even goed voor verantwoordelijk als de geheele „regeering", waarvan hij deel uitmaakt. Stelselmatig hebben zij zich verzet.tegen alle maatregelen, die de verschrikkelijke gevolgen hadden kimnen voorkomen. Zelfs zijn zij oorzaak geiyeest, dat ook anderen, met name de stakendte scheepsbemanningen en havenarbeiders in Australië, uitvoering van de vereischte maatregelen belet«hebben.

Het is ons natuurlijk niet bekend welke motieven Dr Moelia gehad heeft om zijn verleden zoo radicaal te verloochenen. Niet onmogelijk heeft hij geredeneerd op een wijze, die wij ook in den bezettingstijd wel gehoord hebben van personen, die meenden „nog zooveel goed te kunnen doen" als zij maar in functie bleven ook al bracht dit mee, dat men den vijand behulpzaam moest zijn ter bereiking van diens oorlogsdoel. Mocht hij zoo geredeneerd hebben, dan is het resultaat van zijn „goeddoen" blijkbaar wel heel poover.

Het beleid van onze Regeering.

De zwaarste verantwoordelijkheid voor het gebeuren in Indië rust ongetwijfeld op de regeering, die naar Gods Woord behoort te zijn Gods dienares, ons ten goede of zooals het pp een andere plaats heet, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. Als Gods dienaresse draagt zij het zwaard niet tevergeefs. De huidige regeering, zoowel als de voorgaande, hebben haar roeping als dienaresse Gods, der bevolking van Indië ten goede, helaas niet op de juiste wijze gezien, zoodat voor een gerust en stil leven reeds lang alle voorwaarden ontbreken. Om in staat te zijn het zwaard niet tevergeefs te dragen, moet de overheid in de eerste plaats zorgen, dat zij een zwaard heeft.

Wanneer onmiddellijk na de 'bevrijding van het Zuiden des lands bij de regeering de wil had voorgezeten, om een expeditionaire macht te vormen, dan zouden er wel moeilijkheden te overwinnen zijn geweest, maar de overheid had niet met leege handen behoeven te staan, toen zij een zwaard noodig had. Van regeeringswege is destijds meegedeeld, dat zij lang voor de capitulatie van Japan, door de Intelligence Service gewaarschuwd was, dat gerekend moest worden met een krachtige opleving van 't nationalisme in Indië. Onder verwijzing naar die waarschuwing had aan de geallieerden om wapens gevraagd kunnen zijn, maar wij hadden, indien de Indische regeering 't niet tegengehouden had, zelf de troepen kunnen leveren. In plaats daarvan is 't enthousiasme van vele vrijwilligers gedoofd, die negen maanden en langer op een oproep hebben moeten wachten. Vele oud-officieren (geen oude officieren) die zich aanmeldden, kregen te hooren, dat hun aanvraag naar Australië was gezonden, waar luitenant gouverneur generaal Van Mook een beslissing zou nemen. Het resultaat was een afwijzing, die per gestencilde mededeeling ter kennis van betrokkenen werd overgebracht. Per gestencilde mededeeling — het waren dus geen individueele afwijzingen, doch massale.

De handelwijze der regeering is ook daarom zoo onjuist, wijl de geschiedenis, ook die van Indië leert, dat revolutionairen zin het algemeen, doch niet minder nationalisten, die de leuze „los van Nederland" in hun vaandel voeren, niemand en niets ontzien om hun doel te bereiken en niet schromen om gebruik te maken van moord, opruiing en intimidatie, terwijl het hun onverschillig laat of zij de geheele bevolking aan hun streven offeren. De Indische geschiedenis leert ook, dat de groote meerderheid der bevolking van het optreden der nationalisten niet gediend is en zich meestal slechts door vreesaanjagen laat verleiden om mee te doen en wel in het bijzonder als die overheid te slap optreedt.

Hoogstwaarschijnlijk zou onmiddellijk na de capitulatie van Japan een betrekkelijk geringe troepenmacht voldoende zijn geweest om de orde en rust te handhaven. Er was echter totaal niets beschikbaar en dat was de schuld van de regeering' en in het bijzonder van Dr Van Mook.

Dr H. R. M. de Haan, die begin October 1945, dus 6 weken na de capitulatie op Java is aangekomen, heeft met diverse autoriteiten gesproken óver den tijd onmiddellijk na de capitulatie. Hij heeft daarover een uitvoerigen brief geschreven, die gedeeltelijk gepubliceerd is in een te Ede verschijnend nieuwsblad, waar we lezen: „Een feit is dat direct na de capitulatie van Japan de toestand hier rustig en prettig was. De inlanders kwamen spontaan bij de kampen hun hulp aanbieden en zich weer beschikbaar stellen voor hun vroegere meesters, terwfll dl bestuursambtenaren, die het eerste contact in het binneiüand gingen opnemen, overal met eerbied en onthïial werden ontvangen. Als we toen direct met voldoende menschen en troepen hadden kunnen landen en overal het gezag in handen nemen, dan was er niets gebeurd, althans niets van beteekenis. Maar we hadden geen menschen en geen booten en geen wapens. De Engelschen hadden alleen interesse voor hun eigen belangen, Engelsche burgers en krijgsgevangenen werden weggehaald, maar daarbij bleef het". En uit een in Polemics van 19 Jan. 1946 gepubliceerden brief van een oud-Volksraadslid uit Bandoeng blijkt, dat de nationalisten slechts van lieverleede tot him gewelddaden zijn overgegaan, waarbij zij hoe langer hoe brutaler werden, toen zij, kennelijk tot him verbazing merkten, dat zij practisch ongemoeid gelaten werden. Bitter wordt in dien brief ook opgemerkt, dat de intemeeringskampen bewaakt worden» door Br.-Indische troepen en Japanners, terwijl aan de bevrijde Nederlandsche gevangenen geen wapens gegeven worden. Voor het laatste is ongetwijfeld Dr Van Mook verantwoordelijk. Het is n.l. geheel in de Ujn van de schandehjke uitlating van de Nederlandsche Regeeringsvoorlichtingsdienst in Melbourne: „De Nederlandsche Regeering is zich er van bewust, dat de situatie in Nederlandsch Indië buiten de controle van oudere Nederlandsche militairen ligt". Dit werd gezegd met het oog op het ontslag van een paar Indische generaals, die nauwelijks 50 jaar zijn en vermoedelijk dien leeftijd nog niet eens hebben bereikt. De voor deze uitlating verantwoordelijke regeering heeft daarmee een slag in het gezicht gegeven aan het geheele Indische officierscorps", waaronder er tientallen zijn, die jarenlang verdiensteHjk werk gedaan hebben als civiel gezaghebber. Het valt nog te bezien, wie beter op de hoogte is van de Inheemsche maatschappij en dus in staat de situatie in Indië juist te beoordeelen, de schrijftafelman dr Van Mook, of officieren die door hun dageUjksch werk geregeld in aanraking komen met eenvoudige desamenschen, zoowel als met Inlandsche bestuursambtenaren. Uit de krant krijgen we trouwens niet bepaald de indruk dat de commandanten dep Br. Indische troepen — die volgens regeeringsmededeeling oorlogsmoe zijn — toonen, dat de situatie in Nederlandsch Indië binnen de controle dier vreemde bevelhebbers ligt. Getuige de doellooze en averechtsch werkende repressaille tegen Bekassi. Van Mook betreurt die daad, maar is er niettemin aansprakelijk voor.

En terwijl op Java de Christenen vervolgd worden, zitten op Malakka versche Nederlandsche troepen in een aantal, dat grooter is dan er voor den oorlog ooit op Java geweest zijn (let wel grooter dan het aantal Nederlandsche, dus niet grooter dan het aantal Inheemsche troepen). En Van Mook doet niets dan praten, in Indië, in Den Haag, in Londen en nu weer in Indië. Het is alles even onwaardig als onvruchtbaar. Een paar voorbeelden mogen dit verduidelijken.

Harahap, theologisch student aan de V. U. en redacteur van „Indonesia", geeft in het mmimer van 19 Januari 1946 een verslag van de persconferentie, die dr Van Mook voor zijn vertrek naar Indië gehouden heeft. De regeering, zoo zei Van Mook, stond voor de keuze tusschen twee methoden. De eerste: gewapenderhand neerslaan van de nationale beweging. De tweede: dat een vreedzame oplossing van het geschil èn voor nu èn voor de toekomst voor Nederland en „Indonesië" de meeste kansen biedt voor een vruchtbaar samengaan. Ik weet niet of de regeering werkehjk in ernst de eerste methode heeft overwogen n.l. „gewapenderhand neerslaan der nationale beweging". Mocht dit wel zoo zijn, dan heeft de regeering allerminst een heldere voorstelling van haar taak. Het alternatief van de thans gekozen methode was volstrekt niet „neerslaan van de Nationale beweging", - doch slechts het bedwingen van revolutionaire terreur en herstellen van orde en rust. Ja ook eigenlijk dat nog niet eens; wanneer de regeering op tijd voot een zwaard had gezorgd, dan ware zelfs het bedwingen van revolutionaire terreur niet noodig geweest, hoogstens het voorkomen van revolutie en het handhaven van orde en rust. Trouwens de zoogenaamde methode der regeering van de vreedzame oplossing kan pas dan toegepast worden, wanneer het gezag en de orde hersteld zijn. Dat blijkt Van Mook zelf ook in te zien, want uit het verder verloop der conferentie wordt duidelijk dat de regeering bij de door haar gekozen mehode ook bedoelt een einde aan de terreur te maken. En dat an ze toch niet zonder geweld doen? Is dat daa geen „neerslaan van de nationale beweging"? In de gedachtengang van dr Van Mook dan natuurlijk. Of wil hij terreur bedwingen door praten? Dat lukt natuurlijk nooit. Ook is het niet voldoende als slechts een paar havensteden met omgeving bezet worden, terwijl in de rest van Java aan de revolutie de vrije hand wordt gelaten. Een dergeüjke methode is ook in den Atjeh-oorlog onvruchtbaar gebleken, toen men meende Atjeh te kunnen onderwerpen door het bezetten van een geconcentreerde linie rondom Kotaradja.

Een ander voorbeeld van onvruchtbaar gepraat is ook de geliefkoosde uitdrukking: „liquidatie van de koloniale verhouding". Bij overweging, wat hiermee bedoeld kan zijn, bhjft er niets over dan een holle leuze. Wie van nabij op de hoogte is van het Indische bestuursbeleid in de laatste decenniën voor den oorlog, weet dat reeds lang een systeem van geleidehjke ontvoogding toegepast werd. Met ontvoogding wordt bedoeld, dat de voogd (Nederland) zich terugtrekt om plaats te maken voor den pupil (Indië) m.a.w. dat steeds meer functies uit handen van Nederlanders worden genomen eii gelegd in die van Inheemschen. Naarmate de Inheemsche maatschappij de noodige krachten opleverde werden steeds meer, zoowel in de eigenlijke bestuurstaak als in de andere overheidsdiensten, de Nederlanders vervangen door de zonen des lands en dat niet alleen in de laagste betrekkingen, maar ook in de middelbare en den laatsten tijd zelfs tot in de hoogste toe. Niet altijd was dit in het belang van de ontwikkeling der volkswelvaart. Waar het zelfbestuur het verst was doorgevoerd, bleef de ontwikkeling vaak achter bij die in andere gebieden. Niettemin werd de dusgenaamde „Indianiseering" steeds verder voortgezet, den laatsten tijd zelfs in versneld tempo, omdat van de reeds door Snouck Hurgronje geponeerde stelregel werd uitgegaan: „Soort over sport, dat is genade". ^)

Wil derhalve de uitdrukking „liquidatie van de koloniale verhoudingen" geen holle leuze zijn, dan kan daarmee niet bedoeld zijn een geleidelijk voortgaan van het ontvoogdingsproces, want dan zou die liquidatie niet iets nieuws zijn. De met zooveel ophef aangeprezen liquidatie is een fopspeen, tenzij er mee bedoeld werd een overschakelen naar autonomie en zelfbestuur op zeer korten termijn. Maar dat laatste wordt niet bedoeld, want kort geleden heeft Van Mookjjog verklaard, dat er nog wel een generatie overheen zal gaan, voordat de „Indonesiërs" instaat zullen zijn zich zelf te besturen. Minister Schermerhom heeft zich in denzelfden geest uitgelaten door een termijn van 25 jaar te noemen.

Om Indië door de branding heen te brengen, is een stuurman noodig met vaste hand die geen zigagkoers vaart. Zoo'n stuurman was beschikbaar, aar hij is helaas genoodzaakt het schip te veraten. De Atjeh-oorlog heeft jaren aan ons presige geknaagd, omdat een totaal verkeerde politiek evolgd werd. Op Java dreigt hetzelfde te gebeuren, enzij er, naar het woord van Mr. Mas Slamat aan . M. de Koningin, met grooten moed snel gehaneld wordt. Moed in de eerste plaats om onaangeame maatregelen te treffen, die veel critiek en ellicht verontwaardiging zullen opwekken, die ochtans heilzaam zullen blijken.

Uit het bovenstaande zal het wel duideüjk zijn dat wij niet volledig kunnen instemmen met de verklaring die door Prof. Bavinck en twaalf andere „arbeiders in de Gereformeerde Zending" gepubliceerd is. Misschien kan in een volgend artikel iets over die verklaring gezegd worden.


2) Opmerkelijk is evenwel, dat verkeerde toepassing van dit beginsel soms aanleiding gaf tot moeilijkheden, met name wanneer als soortgenooten werd'en beschouwd, die het in wezen niet waren. Herhaaldelijk bleek, dat leden van de eene volksgroep zich slechts noode schikken onder de leiding van iemand van een andere groep, terwijl men geen bezwaar heeft tegen een Nederlander, ja daar wel uitdrukkelijk om gevraagd heeft. De Zending op Soemba heeft ook ondervonden, dat het werk onder de eigenlijke Soembaneiezen weinig vrucht opleverde, zoolang in hoofdzaak van Savoeneesche hulpkrachten gebruik gemaakt werd. Zelfs onder de reöd.s lang gekerstende volken blijft men het verschil tusschen het eene en het andere volk terdege' voelen. Dikwijls heb ik opgemerkt, dat Menadoneezen niet naar de kerk gingen, wanneer een Ambonneesche dominé preekte, wel daarejitegen wanneer de voorganger een blanke of „één van de eigen soort" was.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 februari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 februari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's