GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

ONS VONNIS OVER HET PRAE-ADVIES INZAKE CHAMIERUS GEHANDHAAFD, j

In een vorig artikel werd aangetoond, dat het synodale Praeadvies (dr Ridderbos, dr Grosheide, dr. Polman) zich volkomen vergiste, toen het C h a- m i e r u s aandiende als „Kroongetuige" vóór de meeningen van de „synode" van 1944 en van het Praeadvies. We brachten tevens in herinnering, dat dr A. D. R. Polman daarna geprobeerd had, de ter synodevergadering door eenige synodeleden uitgebrachte critiek van de hand te vnjzen in nog al gedurfde beweringen. Den inhoud daarvan kennen we alleen bij geruchte. Maar we weten er genoeg van, om dr Polman, nu het wenschelijk blijkt, nog eens aan den tand te voelen. Daartoe zullen we omtrent Chamierus nóg een en ander opmerken. Gemakshalve breng ik een nummering aan in de vermelding van Chamierus' stellingen

In deel IV wordt de stelling opgeworpen: „dat het bloote gemis, de bloote berooving, van het element (in den doop, het doopswater dus) niemand afhoudt van de eeuwige zaligheid oftewel het Koninkrijk der hemelen, i) Deze stelling wordt aldus bewezen:

nr. 1: indien niemand zalig zou mogen worden die niet gedoopt is, dan zou zonder doop de genade hetzij heelemaal ontbreken, hetzij niet krachtdadig zijn.

nr. 2. Maar deze consequenties (n.l. dat bij ontstentenis van den doop de genude óf ontbreekt, óf krachteloos is), zijn beide valsch.

nr. 3. Derhalve is ook de opgeworpen stelling zelf valsch.

Maar nu begint dte wagen van het betoogen en tegen-betoogen op gang te komen. De tegenstander is zóó gauw niet uit het veld geslagen. De vraag wordt nu gesteld: Kijk stelling nr. 1 nog eens goed aan, vooral punt 1. Daar staat (we maken daar maar nummer 4 van):

nr. 4: „Zonder doop zou de genade heelemaal ontbreke n".

Chamierus heeft dat wel als een onzinnige bewering afgewezen. Maar — zoo werpt de tegenstander op — maar is het nu wel zoo dwaas als hij zegt?

Welaan, dan wordt in een aparte bewijsvoering door Chamierus de dwaasheid óók van stelling nr. 4 aangetoond. Het bevidjs luidt als volgt:

nr. 5: het is onweersprekelijk, dat al diegenen, van dewelke het Koninkrijk der hemelen is, de genade hebben.

nr. 6: maar yan sommige niet-gedoopten staat toch vast, dat hunner het koninkrijk der hemelen is.

nr. 7: maar dan staat ook vast, dat sommige n i e t-gedoopten de genade hebben.

Met andere woorden: het is en bUjft toch heusch een dwaasheid, te zeggen: als er geen doop is gev/eest, dan ontbreekt de genade heelemaal.

.Maar nu zijn we er nog niet. Nu moet óók weer van, deze nieuwe bewijsvoering elk onderdeeltje secuur onder handen genomen. , ;

Eerst nr. 5. Maar daarover behoeven we niet lang te praten; gereformeerd en roomsch zijn het daarover wel eens.

Dan nr. 6. Nr. 6 luidde:

, „sommige niet-gedoopten hebben toch het koninkrijk der heme- 1 6 n".

Let erop, dat in de aller-eerste stelling, die we hierboven afdrukten (dus die, welke aan „nr. 1" voorafgaat) de uitdrukking „het k o n i n k r ij k der hemelen" is gehjk gesteld aan: „d e eeuwige zalighei d". We kunnen dus stelling nr. 6 ook zóó lezen:

„sommige niet-gedoopten hebben toch de eeuwige zalighei d".

Welnu, deze stelling nr. 6 wordt door Chamierus aldus bewezen: toen de kinderen tot Christus werden gebracht, sprak Hij: laat de kinderen tot mij komen en verhindert ze niet, want dezulken is het koninkrijk der hemelen. Ook ongedoopten kunnen dus dat koninkrijk „hebben". Want die kinderen uit het verhaal waren ongedoopt.

Hier moeten we even stilstaan. Bij dat bewijs van stelling nr. 6. Verder gaat op het oogenblik het gezichtsveld niet.

Als stelling nr. 6 door Chamierus op boven aangegeven wijze is bewezen, dan komt een roomsche in het geweer. Hij heet Gregorius de Valentia. Chamierus zelf roept hem ten tooneele, en laat hem aan het woord. Alles goed en wel zegt Gregorius de Valentia, ik wil de stelling wel toegeven, maar er moet iets bij gezegd worden; er moet een conditie aan verbonden wonden, n.l. deze conditie: „als ze in Christus worden wedergebore n".

Weineen, repliceert nu Chamierus: die conditie van eerst-nog-wedergeborenmoeten-worden accepteer ik niet, ze z iJ n al wedergeboren

Ze zij n 't al

Het schiint, dat de praelectuur van dit laatste zinnetje bij velen als een bom heeft gewerkt. Dus — Chamierus toch synodaal? En het Praeadvies dan tóch in zijn lijn?

We antwoorden: laat u toch niet van de wijs brengen door heeren, die óf niet weten, hoe ze die latijnsche schrijvers moeten lezen óf geen tijd er voor nemen. Het was toch een kapitale vergissing, die hier het woord nam. Want de synodale adviseur dacht, dat het in die passage van daareven liep over de kinderen, bedoeld in den tekst, waarmee stelling 6 door Chamierus uit de Schrift werd bewezen. „Ze worden niet wedergeboren, doch ze z ij n het", die bijzin werd dan maar rustig en triomfantelijk op „de kinderen" toegepast. Klaar is Kees. Klaar ook de synode.

Maar wie nog iets begrijpt van dat piepen en knarsen van den syllogisme-wagen in het ellenlange betoog van Chamierus, die heeft natuurlijk onmiddellijk begrepen, dat de zin: „ze worden niet wedergeboren doch ze z ij n het", slaat NIET op „de kinderen" der geloovigen, DOCH op het onderwerp van den zin, die hierboven stelling 6 vormden. Namelijk op die „sommige" (!) niet-gedoopten, die toch de eeuwige zaligheidhebbe n

De heele zaak is toch zoo doodeenvoudig. De Roomsche Gregorius de Valentia wil natuurlijk vasthouden aan zijn roomsche opvatting, dat de doop de wedergeboorte WERKT; dat men dus vóór den doop niet wedergeboren k a n z ij n; en dat derhalve die niet-gedoopten, om werkelijk zalig te worden, toch eerst NOG moeten wedergeboren worden. Maar Chamierus haalt nu onder dien roomschen optrek het fundament weg. Die niet-gedoopten behoeven, om zalig te worden, niet eerst nog eens naar het roomsfehe doopsvont toe, om daar wedergeboren te worden. Als God hen tot de zaligheid roept, wel, dan z ij n ze al wedergeboren. Het is niet zoo, dat dat wonder pas door den doop tot stand komen kan.

Hetgeen we opmerkten wordt trouwens bevestigd door hetgeen dan verder gezegd wordt. Bij die niet-gedoopten constateert Chamierus tweeërlei mogehjkheid:

Ie) er zijn er, die n i e t in Christus wedergeboren zijn; tot hen komt de eeuwige zaligheid dan ook niet;

2e) anderen zijn door genade wedergeboren.

Derhalve: ook ongedoopten kunnen wel degel^k zalig worden, als ze n.l. wedergeboren z ij n.

Dat is wel heel wat anders dan het Praeadvies Chamierus laat zeggen. En om allen wind uit de zeilen van dit Praeadvies te nemen, mogen we nog even den vinger leggen b\j een passage, even verderop; daar vertelt Chamierus met het leukste gezicht ter wereld, dat hij, als hg Gregorius de Valentia een plezier ermee kan doen, ook wel dien onvoltooid-tegenwoordigen-tijd („als ze wedergeboren WORDEN") gebruiken wil in stelling 6; aan woordenzifterij heeft hij geen behoefte. Daar gaat dus het perfectum (de voltooi d-tegenwoordige-tijd) van synode en Praeadvies heelemaal over boord. Aan dat perfectum worden tegenwoordig candidaten en professoren „opgehangen", door een synode, wier voorlichters Charmierus niet goed konden lezen. En als ze dan een keer een perfectum bij hem tegenkomen, dan zijn ze - zoo blij, dat ze van pure bHjdschap vergeten:

Ie dat het gebezigde perfectum met „de kinderen des verbonds" vóór hun doop niets te maken heeft, doch met degenen die ongedoopt zalig w or d e n vóór hun intrede in de zaligheid;

2e dat het perfectum: „ze ZIJN wedergeboren" later óók nog cadeau gedaan wordt door Chamierus.

Als dus Chamierus zegt, dat de wedergeboorte inderdaad moet ondersteld worden, dan is dat niet een onderstelling voor de bediening van den doop, doch voor de verzekering, dat de bedoelde personen de zaligheid verkrijgen.

Wie denkt er onder ons anders over? Chamierus concludeert, bewezen te hebben dat dus toch inderdaad sommigen (aliquorum) zijn, die het koninkrijk des hemels hebben, en toch niet gedoopt zijn. Wij herhalen: wie denkt er onder ons'anders over?

Voor dit maal genoeg •—om ons te bedroeven over de voorlichting van het Praeadvies.

Omdat evenwel, naar ons gebleken is uit brieven van belangstellende lezers, dr Polman nóg een pijl op zijn boog zegt te hebben, willen we hierna nóg een keer op Chamierus terugkomen. Het is ons niet om dr Polman c.s. te doen, maar om de kerken, die door zijn en anderer onrijpe conclusies uit slecht gelezen latijnsche schrijvers op een dwaalspoor geleid worden, en maar niet ertoe te bewegen zijn, te erkennen, dat ze zich vergrepen hebben aan recht en waarheid.


1) Met andere woorden: het enkele feit, dat iemand niet met \vater gedoopt is, dat is op zichzelf nog geen oorzaak van zijn verloren gaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 februari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 februari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's