GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZAAK Ds S. J. ï». GOOSSENS.

Zwolle, 17 Juni 1946.

De raad der Gereformeerde Kerk van Zwolle; gelezen hebbende de uitspraak van de Generale Synode van de Geref. Kerken in Nederland, Anno Domini 1946 te Groningen vergaderd, en haar beslissing inzake het tot de voorloopige Synode van Enschede 1945 gerichte verzoek van br. S. J. P. Goossens, om zijn zaak, bekend onder den nstam „zaak S. J. P. Goossens", opnieuw ter hand te nemen,

kennis genomen hebbende van de verschillende stukken op deze aangelegenheid betrekking hebbende en gehoord hebbende de uitvoerige toelichting van zijn praeses ds D. Vreugdenhil, lid van de bovengenoemde synode;

BESLUIT:

Ie. br. S. J. P. Goossens, tot 23 Maart 1939 missionair predikant van de Gereformeerde Kerk van Appingedam en de samenwerkende Kerken in Nederland ca., die overeenkomstig het „Accoord van Samenwerking" arbeiden voor de zending op Soemba, als zoodanig wederom te ontvangen;

2e. een deputatie te benoemen, die op lÈ Juni 1946 aan ds S. J. P. Goossens mondeling het besluit van den kerkeraad zal mededeelen;

3e. ds Goossens uit te noodigen zoo spoedig hem dit mogelijk is, op een Zondag in den dienst des Woords in het midden der Zwolsche Gemeente voor te gaan;

4e. aan zijn commissie van beheer op te dragen regelingen te treffen betreffende de financieele gevolgen van dit besluit overeenkomstig het advies van meergenoemde synode;

5e. afschrift van dit besluit te zenden, aan:

a. ds S. J. P. Goossens te Amersfoort; b. den goeroe Indjil K. Tanahomba; c. den raad der Gereformeerde Kerk van Amersfoort, met mededeeling, dat, nu gebleken is, dat de toegepaste tuchtmaatregelen van schorsing en Afzetting onwettig zijn, de censuur, op ds Goossens toegepast, kan worden opgeheven;

6e. van dit besluit openbare afkondiging te doen in het midden der gemeente en het af te drukken in de Kerkbode der Gereformeerde Kerken in de Classis Zwolle;

7e. alle Gereformeerde Kerken in Nederland met het bovenstaande in kennis te stellen.

De raad der Geref. Kerk van Zwolle.

D. VREUGDENHIL, h.t. praeses. J. WIJNBEEK, scriba.

Het bovenstaande besluit is toegezonden aan alle in het „Handboek" vermelde kerken. Sindsdien vrijgemaakte kerken kunnen op aanvraag bij ondergeteekende echter alsnog een ex. ontvangen.

J. WIJNBEEK, Sassenstraat 37a, Zwolle.

OPENBARE SCHRIFTELIJKE WAARHEIDSVERKONDIGING.

Van den heer P. M. J. Mekkes te Delft ontvingen we volgenden brief:

In het synode-verslag, voorkomende in „De Eeformatie" vf), n 1 Juni ].!., las ik op blz. 277 het volgende:

„Ds F. de Vries van Den Haag wil nog graag uiting geven aan het gevoel van dankbaarheid en bewondering dat hem vervulde toen hij Prof. Schilder hoorde pleiten voor het openen van een gedaehtenwisseling met de broeders van de overzijde. Ongetwijfeld heeft Prof. Schilder veel moeten overwinnen voor hij spreken kon zooals hij nu gedaan heeft en spreker is bijzonder dankbaar voor het woord, dat Prof. Schilder in de commissie heeft gezegd, n.l. dat wij bij een eventueele gedaehtenwisseling heel weinig willen zeggen over de schoTsingen en de geschorsten, maar heel veel over de kerkreo'htelijke theorieën, die daarachter liggen."'

Daar blijkens het Kerknieuws van den heer Scheps van 27 April j.l. de praeses der synode aan de journalisten heeft medegedeeld (klaarblijkelijk namens de synode), „dat hun toelating tot de zittingen mogelijk is onder voorwaarde, dat het moderamen hun verslagen controleeren zal", meen ik mij aanvankelijk er van ontslagen te mogen achten, bij Ds de Vries te informeeren, of het luerboven aangehaalde een juiste weergave is van het door hem gesprokene. Ik neem aan, dat, zij het niet woordelijk dan toch zakelijk, Ds de Vries zich aldus heeft uitgelaten.

Dan echter is deze uitlating voor mij niet geheel begrijpelijk, terwijl zij 'naar m^n meening ook niet zonder bedenking is, vooral wat haar effect naar buiten betreft. "Wat het eerste betreft: , ik begrijp/liet goed, dat „Prof. Schilder veel (heeft) moeten overwinnen voor hij spreken kon zooals hij nu gedaan heeft". Wat is de inhoud van dit „veel"? Even te voren lees ik in het synode-verslag, dat U gezegd heeft: „Wy moeten ook oppassen voor de stem van ons eigen vleesch, dat smartelijk gewond is door de - daden van hen, die ons uitwierpen". Voor zoover mij bekend is dit a 11 ij d uw standpunt geweest, z e 1 f s jin de dagen van uw uitwerping. Ook in d i e dagen had ik een „gevoel van dankbaarheid en bewondering" voor uw reacties op hetgeen ü werd aangedaan. In den brief van broeder Van der Wiel en mij aan den kerkeraad van 's-Gravenliage-Oost in zake de „Toelichting" op het besluit tot uw schorsing sprak ik (om niet m'eer te noemen) van een „zuivere reactie" van U, waarin „als een roe'pstem Gods" tot de „synode" kwam (brief van 19 Juni 1944, blz. 4). Dat was niet de stem van uw „gewonde vleesch", maar zij ontsprong aan uw geheiligden geest, dank zij des Heeren genade over U. Ik heb nimmer bemerkt, dat er in dezen iets bij ü was veranderd, laat staan, dat er „veel" (tegenstand) bij U was opgekomen, die U eerst had te „overwinnen" voor U kon pleiten voor het openen van- een gedaehtenwisseling met de ütrechtsche deputaten. Ik heb altijd gedacht, dat het bij U in één doorlo o^p e n d e 1 ij n ging om „het recht en de waarheid Gods", waarvoor U hebt getuigd zoowel in de dagen van uw uitwerping als thans ter synode van Groningen (zie het verslag). Ik laat hier natuurlijk buiten beschouwing den strijd, door • U in eigen hart gevoerd tegen „vleesch en wereld", waarin het ons niet past in te dringen. Maar uw houding naar buiten, verschilt m.i. nu niet van die van toen. Voorzoover er een strijd was te voeren om „veel" te „overwinnen", was dat dan ook een strijd om trouw te blijven aan het recht en de waarheid Gods, trouw zooals te vo'ren.

Voorts is het me niet duidelijk, iJfaarom „wij bij een eventueele gedaehtenwisseling heel weinig willen zeggen over d'e schorsingen en de gesehorsten, maar heel veel over de kerkrechtelijke theorieën, die daarachter liggen".' Uit bedoelde theorieën is toch een afschuwelijke daad voortgekomen, die „der kerk schandelijk" was en den Heere tot toom heeft verwekt (in welken toorn Hij' de synodocratisehe kerken veelszins heeft geslagen met verblindheid) 1 Het ergerlijke van die' daad hebt ü steeds in het volle licht

D. VREUGDENHIL

geplaatst, en ook thans nog werpt U daar geen „mantel der (pseudo-) liefde" overheen. In „De Reformatie" van 8 dezer, blz. 285, schrijft TJ (met mijn hartelijke instemmüig) contra Ds H. W. Engelkes: „Zoolang de DAAD daar zoo hard en bitter en onchristelijk blijft, begeeren wij de verceniging niet". En in de „Bijlagen" bij het Kerkelijk Handboek spreekt TJ op blz. 7 van „de infame schorsing van ondergeteekende" (ook die kwalificatie heeft mijn volle instemming). Maar 'wat beteekent het dan, dat TJ bij een eventueele gedachtenwisseling daarover „heel weinig" wilt zeggen! Het kan niet beteekenen, dat TJ ook liierin „veel" (ongeestelijks) had te overwinnen, want naar mijn overtuiging ging het, wanneer TJ vroeger over de schorsingen en de geschorsten sprak, evenals nu om een getuigenis voor het recht en de waarheid Gods (zie ook wat TJ in „De Reformatie" van 4 Mei j.l. schreef aan het adres van Dr Hommes over uw „geraaktheid").

Thans het tweede: het niet zonder bedenking zijn van de uitlating van Ds de Vries. Men hoort reeds bij de synodocraten vertellen, dat Prof. Schilder is „veranderd", zijn houding heeft gewijzigd, zijn verleden verloochend, enz. En bij sommige vrijgemaakte broeders komt de twijfel zich aandienen, of het' met uw houding wel steeds in orde is geweest, of TJ (om het maar wat populair te zeggen) eerst niet Vat te hard van stapel is geloopen en nu tot beter inzicht is gekomen, n.l. dat het „wat kalmer aan" moet. Ik wil daarover niet te veel zeggen, om niet den indruk te wekken, dat ik me over Ds de Vries zou willen beklagen bij II; zoo noodig zal ik er zelf wel met hem over spreken.

• Maar ik gevoel mijzelf bij deze dingen ten nauwste betrokken. Ik zal nimmer de dagen vergeten van 1944, toen ik geroepen • werd tot getuigen tegen het onrecht, dat dreigde en dat ook werd gedaan. TJ spreekt op blz. 7 van de genoemde „Bijlagen" over „enkele publicaties van het bekende comité in Voorburg"; misschien hebt 'TJ daarbij ook de geschriften van broeder Van der 'Wiel en, mij op het oog. Welnu, ik ben sindsdien niet veranderd: wat ik in die geschriften heb gezegd, neem ik nog ten volle voor mijn rekening. Als er van „verandering" bij mij sprake zou zijn, dan zou het zijn een bevestigd worden in de daarin uitgesproken overtuigingen. Ik kan daarop nog isteeds teruggrijpen, ook bij de beoordeeling van de daden der „revisiesynode" en by de bepaling van mijn standpunt daar tegenover. Ik heb geen andere begeerte, dan met de hulp van den Heiligen Geest deze lijnen door te trekken ter voortgaande reformatie voorzoover de Heere mij daartoe gebruiken - wil. Naar mijn meening ligt het samenspreken met de Utrechtsche deputaten conform uw rapport en de door de synode aangenomen conclusies in dezelfde 1 ij n, de lijn van het getuigen niet voor onszelf maar voor het recht en de waarheid Gods. Maar bij niemand worde daarom de indruk gewekt, dat TJ (of de synode) van die Ign zou zijn afgeweken. Ik zou het daarom ten zeerste op prijs stellen, indien TJ, liefst in „Do Reformatie", hierover van uw meening deed blijken. „Gij zijt mij onvergetelijk"; inderdaad! Dat geldt ook de profetische gestalte, waarin TJ me verscheen in 1944 en me daarna voor oogen zijt blijvSa staan.

Tot zoover de heer Mekkas, dien we gaarne beantwoorden.

•We merken daartoe op:

1. Controle der persverslagen houdt niet in, meen ik, dat elk woord nu wordt goedgekeurd (dan zouden de leden van het moderamen wel heelemaal niet meer kunnen slapen in synodedagen), doch dat al te rare bokkesprongen worden voorkomen.

2. Ds de 'Vries heeft dan ook m.i. iets anders gezegd. Naar mijn herinnering kwam het hierop neer: K. S. had, indien hij"gewild had, dien dag waarop hij het rapport der commissie verdedigde, gelegenheid volop gehad, zijn vleesch te laten spreken, zijn persoon te maken tot een thema der besprekingen en daarin te laten aan het woord komen, „z ij n" zaak te behandelen. Hij heeft dat evenwel niet gedaan; van ressentiment heeft de vergadering niets gemerkt. Typeerend was in dat verbsmd de uitdrukking .van het heel weinig zeggen over de personen van de geschorsten; het weinig zeggen van de schorsingen (de in een punt des tijds geschiede handelingen), doch des te meer over de kerkrechtelijke theorieën, die daarin aan het woord kwamen. Gaan de synodocraten (nu spreekt niet meer ds de 'Vries, maar K. S.) op wat hun aangeboden wordt in, dan zullen ze b.v. einde- 1 ij k eens gedwongen zijn de weerleggingen van de dwaze beweringen van de heeren Nauta en Dijk, c.q. het moderamen-Berkouwer, in hun beschuldigingen jieergelegd, op te nemen in de kerkelijke archieven. Ze hebben destijds den ondergedokene de kans tot geargumenteerde afwijzing van hun beschuldiging niet gegund; durven ze een schriftelijke openbare ontmoeting aan op de onzerzijds gestelde conditie, dan zullen ze tenslotte toch zulke weerlegging moeten in ontvangst nemen en aan hun kerken voorleggen. Dat is precies, wat K. S. in 19 4 4 hun plicht genoemd heeft.

3. Het geen br. Mekkes bedenkeUjk scheen in de uitlating van ds de "Vries, is, zie ik wel, daarmee verdwenen.

4. Immers: Schilder heeft niets moeten overwinnen om te spreken zóóals hij dien dag deed. Die dag heeft hem enkel vreugde bereid. "Vreugde om de kerken, die schandelijk onwetend zijn gehouden, en die ook maar al te gretig hebben gecapituleerd voor hun over hun hoofd heen redekavelende synode. Ds de Vries zei niet: K. S. heeft zich overwonnen, doch': hij heeft zijn vleesch niet laten spreken. Br. Mekkes heeft volkomen geUjk: wat ik dien dag zeide, was alleen maar wat ik altijd zei. Ds de Vries is het daarmee volkomen eens, meen ik.

5. DuldeUjk zal nu ook zijn, dat ik met br. Mekkes instein inzake den samenhang van de afschuwelijke DADEN der uitwerp-synode, en haar theorieën. Maar het ging en het gaat mij niet om de acte (den aoristus) der schorsING, doch om de lange 1 ij n der theorieën, .die daarachter liggen. Zouden we over de schorsINGEN (meervoud) moeten gaan beginnen, dan kregen we duizend en één gevallen, elk met een eigen persoonlflken inslag. Geval-Schilder, geval-Greijdanus, geval-Van Dijk, geval-Lindeboom, enzoovoort, enzoovoort. Een rechter, die met processen te maken heeft, MOET daarop ingaan; een, „bodemproces", dat de plaatselijke verschillen zou verdoezelen, zou wel de grootste onrechtvaardigheid zijn, al acht ik ze niet, onmogelijk, gezien den ook bij de rechtbank cpnstateerbaren invloed van V. U. ss^nodalisten. Maar in de kerk blfft het MOMENT in de zonde altijd van minder belang, dan de volharding in de zonde. Dat geldt bij alle tucht, dat geldt ook in ónze tucht over de schismatieke synode-Berkouwer, geschandvlekt voor God en menschen. Handhaaft men ginds de afvallige theorieën, zooals tot nu toe het geval gebleken is, dan is DAARIN de • verharding in de zonde' openbaar. En dan zal het mij een vreugde zijn, dat aan het licht te brengen in een openbare schriftelijke waarheidsverkondiging aan de uitwerjiers van Gods knechten, die het recht des Heeren hebben bediend aan deze gruwelsjmode.

6. "Wat de sjmodocraten over mijn persoon zeggen, laat mij koud. Zou ik hun lasterpraat ontgaan kunnen ? Immers neen ? Ze zijn in dezen tot een oordeel overgegeven en als God hen daaruit onttrekken -wil, zal het mij een vreugde zijn, daarin, door hen te dwingen, hun kerken e i n d e 1 ij k de stukken van ons te doen toekomen, zijn instrument te wezen. Hun persoonliike aanvallen, b.v. in de pers van ds Toomvliet, of het blad van dr Ridderbos, laat ik meestal loopen. Ik lees hun bladen niet, krijg ze ook niet toegezonden, en heb beter werk te doen. Ik herinner me de uitlating van een ^ynodocratisch boekhandelaar, dat hun geschriften worden gekocht met name door de vrijgemaakten. Inderdaad, die betalen al dien toevoer van kwade stoffen. De ssoiodocraten praten zoo druk over dien , , veranderden'' Schilder. Is 't wonder? Ze moeten immers maskeeren, dat ZIJ veranderd zijn? Een synode, die eerst zei: voor wedergeboren houden, en anders eruit, en later: ge moogt ook wèl zeggen: tewederbaren (wat Schilder hun als hun EIGEN consequentie aanwees in zijn nauwelijks gelezen brief van 3 Dec. 1943), en die dan toch de schorsingen handhaaft, doet, zie het Rapport, goddeloos, tot haar „stijl" behoort het, al maar over personen te praten, niet over de t h e o r i e ë n. En Ja a r willen wij nu een eind aan maken dóór schriftelijke, openlijke waarheidsverkondiging, be-iderzijds tepublic eer en, als zij daarop ingaan. Ze kunnen het moeilijk laten, als ze zich niet willen blameeren boven hetgeen reeds aan blamage hun overkomen is.

7. Dat K. S. zou meenen, eerst te hard van stapel te zijn geloopen, is natuurlijk een dwaasheid. Want men heeft kunnen lezen, dat de Groningsche synode, op voorstel van de commissie, waarvan K. S. rapporteur was, besloten heeft, de gedachtenwisseling in te zetten met een openbaar getuigenis, dat precies en duidelijk zegt, dat v r ij m a- king, nu evenzeer als te voren, de eenige van God geboden weg is. Ondergeteekende dankt nog steeds uit den grond van zijn hart God voor de Haagsche vergadering, en is overtuigd, dat zonder die gezegende vergadering de toestand in Nederland anders zou zijn. En de afval grooter.

8. Inderdaad had ik het oog ook op de met^ groeten dank door mij destijds gelezen bijdragen van br. Mekkes. Met wat hij schreef, ben ik het nog steeds geheel eens. Ook met wat hij^in dezen brief zegt over zijn huidige zienswijze.

9. In den brief van br. Mekkes komen enkele passages voor, die ik liefst had weggelaten uit een door mijzelf geredigeerd orgaan. Maar nu hij het zelf aan het slot wensctit, en ik zelf bovendien meen, dat het nu nuttig kan zijn, verkeerde indrukken weg te nemen, besloot ik toch tot onverkorte publicatie van zijn brief, met dit mijn antwoord.

10. Want toen Tazelaar tot de Joden zei, het oude bondsvolk: gij zijt mij onvergeteUjk, toen bleef zijn critiek op het Jodendom van kracht. Juist omdat het oude bondsvolk het nieuwe dhvergetelijk is, juist daarom moest er getuigd worden tegen de zonde der verachting van Gods genadewerk. Precies zoo dwingt het onvergetelijk-zijn van» wat eens bij ons was, en nu het in uitwerping schismatieke pad opgegaan is, tot bediening van Gods recht aan een kerkgemeenschap, die zienderoogen achteruit holt, adat zij heeft uitgeworpen, wie zij nietmiss e n kon tegen den groeienden afval, die den stroom van haar eens zoo krachtige leven dreigt

e doen verzanden.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 juli 1946

De Reformatie | 13 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 juli 1946

De Reformatie | 13 Pagina's