GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

WAT ZIJN TOCH „TERREINEN" EN „KRINGEN”? (II.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT ZIJN TOCH „TERREINEN" EN „KRINGEN”? (II.)

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ons vorig artikel trachtte aannemelijk te maken voor wie het nog niet mocht opgemerkt hebben, dat Kuyper's eigen gebruik van de woorden „terrein" en „kring" meermalen vragen opriep, die of slechts verspreide, en tegenstrijdige, of in het geheel geen antwoord kregen, 't Gevaar voor dilettantistisch gebruik van Kuypers slagwoorden was daarme» reeds aanstonds gegeven. Dilettantistisch gebruik: men denke daarbij zich niets hatelijks. Een serieus werker, die van wal steekt, zal in zijn eerste periode de zwakheden van den dilettant op bepaalde kennisgebieden niet kunnen vermijden: ieder begint, althans na den zondeval, te vroeg anderen op te voeden. Bovendien is de „leuze" altijd en overal bij uitstek geschikt voor de „Kleinkunstbühne" van den geest: de denker tobt erover, wat hij er bij theoretiseeren moet; de man daarentegen die zijn antwoorden mèt zijn vragen zich laat dicteeren door de radio-rubriek „vragen-aan-voorbijgangers" denkt er het zijne bij. D.w.z. hij dénkt nu niet bepaald er iets bij, maar knoopt eraan vast, wat hij graag hoort zeggen, en dat hij zelf van hoorenzeggen heeft.

Dit nu overkomt hem meermalen als hg, liit gereformeerde kringen opgekomen, tegenwoordig de leuzen „elk terrein veroveren" en „souvereiniteit in eigen kring" hoort gebruiken of zelf hanteert. Want wat heet tegenwoordig al niet een „terrein" of „kring”?

In ernst kan men tegenwoordig hoören zeggen: de film is een „terrein", dat we voor Christus moeten veroveren. Christelijke fihn alzoo. De dans dito. Het tooneel niet minder. De sport. De padvinderij. Onlangs kreeg zelfs de kermis bij iemand een beurt.

En als men dan eenmaal al deze dingen heeft gepromoveerd tot een „kring" of „terrein", dan is de conclusie: sta er niet passief of alleen negatief tegenover, maar doordring dat „terrein", „verover" het voor Christus. En wijs de critiek van anderen, ook van kerkeraden en kerkelijke personen of kringen af, omdat we in eiken kring een souverein hebben.

Nu helpt het ons weinig, of we al betoogen, dat we het tot nutoe niet ver gebracht hebben met onze „Verchristelijk-ing" van film, tooneel, enzoovoort. De christelijke film b.v. komt meestal hierop neer: a) we nemen een paar films, die niet-onchristelijk zijn (natuur-films b.v., of zuivere reportagefilms), en b) we halen uit den (meestal verouderden) inboedel van het film-museum der HoUywoodsche lieden een paar afgedankte films, die niet bepaald onzedelijk of slecht zijn; c) we maken of leenen een film over een onderwerp, dat uit den bijbel, de kerk-historie, de vaderlandsche geschiedenis aan „onze menschen" bekend is. Den verloren zoon beelden we uit in een pakje van de 20e eeuw, we laten hem spelen op een Drentsche boerderij of zoo. Ben Hur Interesseert de menschen vanwege de christenvervolgingen. Luther voor den Rijksdag is ook al een dankbaar motief. Laat men nu maar zeggen, dat het allemaal een beetje aftandsch is; dat zien we, zoo antwoordt men, zelf ook wel in. Maar — we hebben weinig geld en weinig goede spelers, en dus doen we het maar zoo goed en zoo kwaad als 't gaat. Niet negatief zijn: begrip toonen. En „veroveren". Het ingebrachte Tjezwaar heeft niet veel indruk gemaakt.

Ernstiger is dan ook onze bedenking, dat in zulke organisatie van een „christelijk filmwezen" men ten onrechte spreekt van „terreinen" of „kringen". En ten onrechte de „souvereiniteit in eigen kring" erbij sleept.

Hebben we — wat dit laatste betreft — Kujrper goed begrepen, dan moet voor wie de fihn als een kwestie van „schoonheid" ziet de „schoonheids(wet)" daar souverein zijn. Wie daar niet aan voldoet, neemt dus een loopje met de souvereiniteit in den eigen „kring". Wie de film meer als een kwestie van volksopvoeding ziet, dient, wil hij de kuyperiaansche redeneering volgen, de normen der opvoeding in acht te nemen, als hij „dit terrein" betreedt. Maar indien wij den afgedankten rommel van de heidenen (Ben Hur-spelers) overnemen, of bij het „verfilmen van „den verloren zoon" het milieu, waarin hij leefde, zóómaar negeeren (wie betaalt een film met w e z e n 1 ij k oostersch „coloriet'^? ), of de bedoeling der gelijkenis (farizeïsme contra vrije genade en omgekeerd) niet eens tot uitdrukking brengen kunnen, dan kunnen we wel op onze paédagogenteenen gaan staan en pochen over de christelijke opvoeding van het christelijk volksdeel door de christelijke film, maar we hebben toch het abc veronachtzaamd van de opvoedingsleer, die naar de Schriften is. We zijn quasi-opvoeders geworden, meer niet. M.a.w.: we hebben weer gezondigd tegen den „souverein in den (paedagogischen) kring.

Zoo ware veel meer te noemen, inzake die beweerde souvereiniteit in eigen kring. Het merkwaardigste is, dat Kuyper althans — zie vorig artikel — nog sprak van een souvereiniteit in den kring van het ger. efoc^ieecd-züUt maar dat zg» < ^s zgu leuze uitdragen naar alle souverein geheeten „kringen", die hèn speciaal interesseeren, juist dezen „kring" zoo goed als niet noemen. Maar zij vergeten dan juist waar het op aankomt. Dat n.l. bij het indenken van het opvoedingsmiddel „film-vertooning" het gereformeerde moet uitkomen. Zoodat b.v. een film, die wil „opvoeden" in afwijking^ van wat Gods Woord zegt in de gelgkenis van den verloren zoon, of welk ander bijbelsph gegeven dan ook, of zelfs maar met veronachtzaming daarvan, niet opvoedt, doch verleidt. Niet „vormt", doch mis-vormt. Niet leidt, doch mis-leidt. Voor ditmaal echter spitst ons bezwaar zich toe op het fijne puntje: wat is een k r i n g of een terrein? Waarom zou de sport een „terrein" zijn en b.v. het „d e b a 11 e e r e n" niet? Men zegt: sport is o e f e - n i n g van het lichaam. Zeker. Maar de sofisten kenden de debatteerkunst als oefening van den geest. Waarom zou het voetbalspelen een „terrein" zijn en het debatteeren öiet? Waarom moetl-— te beginnen met De Telegraaf en te eindigen met een christelijk dagblad — een aantal kolommen beschikbaar zgn voor een wedstrijd tusschen een paar van die malle clubs met engelsche namen, en niet eens een regel laat ons zeggen pver den worstelstrijd tusschen b.v. dr H. H. Kuyper en dr S. Greijdanus over de kwestie van de bevoegdheid der meerdere vergaderingen? Als het ééne een „terrein" ig, dan het andere zeker ook. Laat ons maar eerlijk opbiechten, dat onze belangstellingsgraad hier is bepaald door „de wereld". Z ij heeft haar tijd verstaan; zij maakt 'n „c u 11 u u r" van 't een, met negatie van het ander. Zij verwrong alles: zij rukt den menschelijken geest uiteen; zij laat zich prikkelen en. opjagen in haar nervositeit door wat onmiddelUjk reacties wekt en laat tegelijkertijd verkommeren wat van den mensch, dien ambtsdrager Gods, allereerst de aandacht opeischen mag. En het is een zielig gezicht, een christelijke samenleving hier achter de wereld te zien aankomen, al hinkende en krijgsmuziek aanheffende, als ware men aan het „veroveren"! Veroveraars? Geen sprake van. Reeds in de verdeeling van hun belangstellingssferen z ij n ze veroverd. Door den „kring" der viianden. Volgende week enkele slotopmerkingen.

K. S.

EEN MERKWAARDIGE UITSPRAAK IN DE DISSERTATIE VAN DRS G. KRAMER, 1897.

Eén van de dingen, die in den kerkelijken strijd telkens weer naar voren worden gebracht, is het, feit, dat alle de kinderen der geloovigen hoofd voor hoofd in het genadeverbond zijn opgenomen. De troost van den Doop zou, naar onze gedachte, verloren gaan, wanneer wij niet aan elk der kinderen persoonlijk mochten verzékeren, dat him toekomt de belofte van de vergeving der zonde en het eeuwige leven. Wanneer men het „in Christus geheiligd" laat slaan op de kinderen in het algemeen, zooals Prof. Bavinck het in zijn bekende artikelen in de Bazuin 1900 heeft opgevat, gaat de concrete beteekenis van den Doop verloren; wordt, hetgeen in het djmkgebed na den Doop wordt gebeden, „opdat het Uw vaderlijke goedheid en barmhartigheid, die Gij hem en ons allen bewezen hebt", ' zinloos.

Nu is het merkwaardig, dat deze gedachte een steun ontvangt van een zijde, vanwaar wij dit allerminst zouden verwachten.

In de dissertatie van Drs G. Kramer, Het verband van Doop en Wedergeboorte, vinden we het volgende. Hij bespreekt van pag. 308-313 het Doopsformulier. Op pag. 311 zegt hij aangaande het „in Christus geheiligd" het volgende: „Men zou kunnen meenen, dat zulk eene belijdenis: „onze (d.i. der gemeente) kinderen zijn in Christus geheiligd", in het algemeen mag worden verstaan, zonder ze telkens op die bepaalde kinderen, die ten doop gepresenteerd worden, toe te passen. Doch, behalve dat zulk eene gedachte alle kracht en troost uit dat „geheiligd zijn" weder wegneemt, de practijk der Gereformeerden gelijk in de Londensche vluchtelingengemeente onder a Lasco en Micron, stoot haar geheel omver, wijl daar den doopheffers gevraagd werd: Ik begeer, dat gij mij verklaart, „of deze kinderen, die gij mij aanbiedt, het zaad van deze onze kerk zijn”.

Op het door mij gespatieerde komt het aan. Drs G. Kramer, volbloed leerling van Dr A. Kuyper erkent, dat alle kracht en troost uit het „in Christus geheiligd" weggaat wanneer het niet mag worden toegepast op die bepaalde kinderen, die ten doop worden gepresenteerd.

Drs Kramer concludeert uit dit feit: „Er blijft dus niets anders over, dan van de eerste doopvraag te verklaren: de kinderen zijn in Christus geheiligd uit hoofde van Gods verbond door de kracht des Geestes, mitsdien behooren ze, als lidmaten van Christus en alzoo wedergeboren, gedoopt te worden. De geestelijke genade gaat ook in hen aan den doop vooraf, vormt er den grond van", pag. 311.

Deze conclusie wordt door ons afgewezen. De vastigheid ligt niet in de inwendige genade, maar in de belofte Gods.

Het is merkwaardig, dat een dergeUjke uiting voorkomt in een werk, dat uit de historie heeft pogen duidelijk te maken, dat de Gereformeerde vaderen een aan den Doop voorafgaande wedergeboorte leeren. Enumatil,

K.MEIMA

BATAVIA HOORT DE STEM GODS NIET IN DE VIJF VRAGcN DIE DE SCHORSING HEBBEN INGELEID.

We hebben in ons „Kerknieuws" melding gemaakt van een missive, die van Nederland naar Indië gekomen leden onzer kerken hebben toegezonden aan den synodocratisch (niet zoozeer gebonden als wel) geknechten kerkeraad van Batavia. In die missive , werd van dien kerkeraad gevraagd, zich vrij te maken yan die beslissingen.

Een kind weet, dat Batavia zich er niets van aantrekt, dan alleen, dat het niet kras en duidelijk er tegen profeteeren wil. Geen wonder ook: Batavia is machteloos geworden, zooals ieder, die zich niet wil verzetten tegen de tyrannie van de ondeskundige leiding der professoren van de V.U. (annex die van voormalig „Kampen")^. Bovendien is Batavia bezig zich te associeeren met menschen van allerlei gading; en dat is nu juist wat Bavinck wil, dezelfde Bavinck, die in Indië den kernel zwelgt, maar in Nederland geen mond opendoet, als men daar pour besóin de la cause de mug uitzift.

In deze verwarde situatie is begrijpelijk het antwoord, dat bovenbedoelde broeders hebben ontvangen. Hier volgt het:

Batavia, 29 Januari 1947.

Zeer geachte broeders en zusters, .

In antwoord op Uw brief van 30-12-'46 hebben wij de eer U het volgende mede te deelen.

Het moge U duidelijk zijn, dat de Geref. Kerk van Batavia, haar leedwezen uitsprekend over het droevig confUct van de Geref. Kerken in Nederland, toch niet haar houding ten aanzien daarvan wil bepalen, zonder eamenspreking met de zusterkerken in Indië, aangezien zij overtuigd is, dat deze belangrijke zaak de Indische Geref. Kerken in het gemeen aangaat.

Op de a.S. classisvergadering, die binnen eenige maanden zal warden gehouden, zal deze zaak dan ook een punt van bespreking uitmaken, na voorbereiding in de plaatselijke kerken.

Intusschen meent zij te Uwer voorlichting en met het oog op het belang der zaak reeds thans haar voorloopig standpunt bekend te moeten maken. Vooruitloopende op de beslissingen van de a.s. classisvergadering deelt zij U daarom mede, dat naar haar overtuiging de Geref. Kerken in Indië zich van een uitspraak ten aanzien van het kerkelijk conflict in Nederland hebben te onthouden.

Zij is na ernstig beraad en biddend overleg tot deze overtuiging gekomen, die mede op de volgende overwegingen is gebaseerd:

Het is haar de facto onmogelijk een juist inzicht te Verkrijgen in het complex van oorzaken, die tot de jammerlijke scheuring geleid hebben, aangezien dit proces zich geleidelijk heeft voltrokken in de langdurige periode, waarin het contact tusschen Nederland en Indië was verbroken.

De indruk van verwardheid, die de berichten over den kerkelijken strijd in Nederland gedurende den oorlog op ons maakten, wordt bovendien nog versterkt door de veelszins onzuivere wijze, waarop deze broederstrijd o.i. thans nog wordt voortgezet en waartegen wij in grooten ernst en in den geest van waarachtige liefde meenen te moeten stelling nemen.

Daarbij komt, dat de vragen, waarover getwist wordt onder de Gereformeerden in Indië' nagenoeg niet leven en o.i. van secundair belang zyn. Indien de Geref. Kerken in dit land zich dan ook m dit conflict zouden mengen en door een openlijke uitspraak deze vragen hier zouden binnenleiden, dan zou zij onder de eenvoudige geloovigen groote verwarring stichten, en tevens haar aandacht aftrekken Van haar voornaamste roeping naar het Evangelie.

Het zou daarom naar onze meening onrechtvaardig en liefdeloos zijn, indien één of beide synoden van de in dit conflict betrokken kerken ons tot een partijkeuze zouden willen dwingen.

Instede van partij te kiezen (hetgeen ons om de bovengenoemde redenen onmogelijk is) en de scheuring daarmede als een voldongen feit te aanvaarden, blijven wij gelooven in de werkeliikheid en eisch van eenheid van hen, die naar onze diepe overtuiging bij elkaar hooren.

Wij aghten het daarom een roeping van Godswege, dat de Geref. Kerken in Indië zich van een uitspraak over de geschillen onthouden en door ernstige pogingen tot vereeniging van alle belijders der Gereformeerde waarheid een krachtig getuigenis tot de gescheurde kerken in het moederland doen uitgaan.

Hierom wenscht de Geref. Kerk van Batavia gaarne alle degenen, die de 3 Formulieren van eenigheid als hun belijdenis aanvaarden in haar kerkelijke. gemeenschap op te nemen.

Hieraan moge nog worden toegevoegd, dat haars inziens de zelfstandigheid der Indische Geref. Kerken, waarover thans besprekingen gaande zijn, in de toekomst deze eenheid zal bevorderen. Het is na vele andere belangrijke redenen mede om deze reden, dat de Kerk van Batavia met grooten iJver naar een spoedige verwezenlijking van deze* zelfstandigheid streeft.

De Kerkeraad,

(w.g.) J. ORANJE, h.t. praeses.

(w.g)J.D THIJS, h t streeft. De Kerkeraad,

We behoeven hier niets aan toe te voegen. Het stuk .veroordeelt zichzelf.

Waren de synodocratische kerken nog een oogenblik ernstig, dan zouden ze de synode. samenroepen, om de onderteekenaars van dit stuk, met heel den kerkeraad te schorsen en af te-zetten. Ze doen immers honderd maal meer dan ondergeteekende, toen hij aan Kampen schreef en aan de kerkeraden kennis gaf vanwat hij aan de synode had geschreven inzake de zestien uitspraken.

Maar de synodocratische chaos, dien Ridderbos-Nauta-Grosheide achter zich lieten, laat zich niet m.eer regeeren: het is gedaan met de tyrannie: de bekeering blijft uit, en nu komt de anarchie. Het is nog nooit anders geweest, waar door tyrannen de bekeering geweigerd werd. Zoo laat men Batavia waarschynlök gaan; het valt den ongereformeerden in de armen, en doet op 't laatste moment nog een hulpbehoevend gebaar naar de eenigen, die hun kerk nog leven hadden kunnen inblazen, maar hier door de Dijken en Ridderbossen zijn weggewerkt in hun verblinding.

Dat het „de facto" onmogelijk is voor Batavia te beslissen, is natuurlijk dwaasheid. Men kan daar natuurlijk zeer wèl nagaan, of de v ij f vragen, die men ons gesteld heeft, v/aarop we vijfmaal „ja" hadden moeten zeggen (of tenminste een paar keer, zooals men ons destigds influisterde, om de heeren tot clementie te bewegen), en waarop we vijf keer „neen" hebben gezegd en vandaag nog zeggen, naar Gods Woord zijn, ja dan - neen. Men weet ook zeer goed, dat men z e 1 f op die vijf vragen geen vijfvoudig „ja" zou spreken. Maar inplaats van op die concrete en besli'ssende vijf vragen af te gaan, praat men een beetje over de „voorhistorie". Dat is even ongehoorzaam, als zich losmaken van den rijksdag van Worms, en zich wanhopig toonen over de geschiedenis van vóór de Reformatie.

En deze onmondige getuigen zouden ons spreken over de Vvfijze van bestrijding? De niet-concreten zullen tot de parousie de concreten beschuldigen. Maar geloof zal steeds concreet spreken: de vlucht uit het concrete is teeken van ongeloof. De band met de synode-Ridderbos c.s. is doorge sneden.

Maar die met onze kerken eveneens.

Laat onze menschen zelf zich organiseeren in het kerkverband met ons.

K. S.

GEMAKKELIJKE THEOLOGIE.

Onder dit opschrift waarschuwt Dr Berkouwer in „Geref. Weekblad" tegen een theologie, die zonder al te veel studie tot „vaststaande" resultaten komt. Hij signaleert die in den kerkstrijd van thans, en noemt als voorbeeld het feit, dat enkele jaren geleden iemand ter synode zoo maar meende te kunnen spreken over het Maccoviaansche wedergeboortebegrip, alleen op grond van wat daarover geschreven was door Ds Vonk.

Verder lezen we: „ik zou meerdere voorbeelden van zulke 'gemakkelijke theologie' kunnen noemen". Maar dan stapt hij van onzen kerkstrijd af, en vervolgt: „Ben frappant voorbeeld acht ik ook gelegen in de • artikelen, waarin Ds Nieuwpoort (In de Waagschaal) , de kritiek van Barth op den kinderdoop aanvaardt en onderstreept.”

We zijn het met Dr Berkouwer roerend eens. Vooral wanneer hij schrijft: „De acht deze methode verwerpelijk en vooral wanneer ze in een Kerkstrijd gebruikt wordt, verderfelijk. Men komt zoo wel 'gemakkelijk' tot resultaten op korten termijn, maar het licht wordt verduisterd, het licht van rustig en geduldig onderzoek.”

Wtjze woorden. Wie ze ergens in het buitenland leest, krijgt er allicht diepen eerbied voor. Maar ik kan het niet helpen: er gaat een steek door mij heen, wanneer ik ze onderteekend zie door dézen naam.

Heeft Dr Berkouwer niet een actief aandeel gehad in de verdediging van de leerbeslissingen van 1942? Draagt het Prae-advies niet ook zijn naam? En was het niet onder zijn praesidium, dat een synode den eisch van confoi-meering aan de leerbesluiten vasthield tot in een kerkscheuring toe?

O, die historie, waarover Dr Berkouwer zulke juiste opmerkingen maakt! Waarom gelden die vingerwijzingen alleen voor vrijgemaakten en Barthianen? Waarom eerst een serie leerbesluiten met behulp van een er door gejaagd Prae-advies gemaakt tot toetssteen der waarheid, om ze dan later weer (voor den vorm althans) te vervangen door een nieuwe formule ^ Waren die oude besluiten dan géén vrucht van rustig en geduldig onderzoek? Maar dan is het misdadig, die schuld niet openlijk te erkennen en goed te maken! Medicijnmeester, genees uzelf, moeten wij hier wel zeggen.

Wij beweren allerminst, dat bij ons de theologie allemaal in kannen en kruiken is. Prof. Greijdanus bleek b.v. van Ds Vonk te verschillen inzake de opvatting van de wedergeboorte. Maar dat verhindert ons heelemaal niet in ons kerkelijk, broederlijk samenleven, zooals ook vóór 1942.

We vinden het wèl erg, dat men ons met geweld heeft willen binden aan de 'gemakkelijke' theologie van Dr Ridderbos Sr, ondersteund ook door Dr Berkouwer. Die gemakkelijke theologie is volop te vinden in hetzelfde nummer van „Geref. Weekblad", waarin Dr Berkouwer zijn bovengenoemd artikel schreef. Dr J. Ridderbos verdedigt daar weer uitvoerig zijn theorie van het onderscheid tusschen heilsaanbieding en hsilsverzekering. Was het zonde, toen wij weigerden, ons aan die theorie te houden? Is het zonde, ais wfl weigeren, diezelfde theorie te aanvaarden, zooais die nu weer verwerkt is in de nieuwe formule, de z.g. „eenvoudige uitspraak des geloofs”?

Ket zijn maar enkele vragen. Doch ze zijn beslissend voor de schuld van de kerkscheuring tot op dezen dag. En ze zijn vernietigend voor Dr Berkouwer, met zijn wijze waarschuwing tegen „gemakkelijke theologie”.

Dit stukje zal wel weer hatelijk klinken in sommige ooren. Welnu, dat risico is niet te vermijden. De klacht over de kerkbreuk mag niet anders dan concreet zijn.

L. DOEKES.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

WAT ZIJN TOCH „TERREINEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1947

De Reformatie | 8 Pagina's