GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZELFSTANDIG OPTREDEN IN DE POLITIEK ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZELFSTANDIG OPTREDEN IN DE POLITIEK ?

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

In ons vorig nummer schreven we iets over de kwestie van het „c o m p r o m i s". We wilden juist onze bespreking vervolgen, toen we van drs H. M. Mulder, leider van de Theol. Hoogeschool, onderstaand artikel ontvingen:

HETGEEN GIJ HEBT, HOUDT DAT.

De wijze waarop het dagblad „Trouw" eenige maanden geleden •') in een artikel „School en Doorbraak" de kwestie van de Chr scholen en de Partij van den Arbeid a^n de orde stelde, trok terecht zeer de aandacht. Spoedig bleek, dat het door „Trouw" ingenomen standpunt bij velen instemming vond, omdat men het in overeenstemming achtte men den grondslag, waarop onze Chr. scholen zijn gesteld, n.l. onze belijdenis.

Daarom moest het wel verwondering wekken, dat ongeveer een maand later ^) in een hoofdartikel een ingezonden schrijven werd opgenomen van Prof. Okma, waarin betoogd werd „dat wij niet kunnen zeggen, dat zij (de leeraren) door toetreding tot de P. v. d. A. voor het bijzonder onderwijs automatisch onbruikbaar zouden zijn geworden", en dat in het , , Naschrift" van de redactie deze uitspraak niet ten volle werd afgewezen.

We geven enkele citaten:

„Uit het vorenstaande blijkt", — aldus de redactie — „dat wij de meening van Prof. Okma deelen, dat niet het lidmaatschap van de P. v. d. A. zonder meer — in den formeelen zin des woords dus — maatstaf voor de al dan niet toelaatbaarheid moet zijn, maar de GEBLEKEN principieele overtuiging, gelijk boven aangeduid. Dit houdt uiteraard in, individueele beoordeeling der gevallen".

En verder:

„Het lidmaatschap van de P. v. d. A. (is) toch op zichzelf reeds — zacht gezegd — een sterke aanwijzing van een algemeen principieel verkeerd inzicht, die men ook in de schoolwereld, bij de beoordeeling behoort te doen meetellen".

U ziet, de redactie doet haar best aan de woorden van Prof. Okma de verderfelijke werking te ontnemen, maar gaat formeel met zijn opvatting accoord. Gevolg hiervan was, dat de redactie nogmaals op de kwestie moest terugkomen^), om nu duidelijk uit te spreken:

„Het lidmaatschap van de Partij van den Arbeid is naar ons gevoelen het merkteeken van een gezindheid, die in strijd is met de grondslagen waarop een christelijke opvoeding en een christelijk onderwijs moeten berusten".

Waarom dit alles vermeld? Omdat reeds hier openbaar wordt het streven van de redactie een onderscheid te aanvaarden tusschen een formeel lidmaatschap en den zakelijken inhoud daarvan.

Tijdens de afwezigheid van den hoofdredacteur gaat de redactie in een artikel^), geteekend met „a.i.", verder op dezen weg, waardoor straks alle mogelijkheid van verweer tegen de gevaren van het Barthianisme, zooals dat zich o.a. openbaart in de P. v. d. A., bij voorbaat is afgesneden.

Men leze slechts:

„De belijdenisschriften zijn bedoeld noch geschikt, om er wetenschap mee te bedrijven, om er juridische, medische of chemische conclusies uit te trekken.

Het is dan ook een abuis wanneer Mr Schmal zegt, dat de Drie Formulieren van Eenigheid (de belijdenisschriften) een bindende grondslag zijn voor de Vrije Universiteit. Dit is alleen juist voor de theologie, niet voor de andere faculteiten".

Even eerder werd in hetzelfde artikel gezegd:

„Wat hier wordt gezegd van de wetenschap, van het Hooger Onderwijs, geldt evengoed van de opvoeding, van het Lager Onderwijs".

Daarom moet de redactie van „Trouw" worden vermaand met het apostolische woord Openb. 2 : 25):

„Maar hetgeen gij hebt, houdt dat, totdat Ik zal komen", d.i. „zij moeten vasthouden, wat zij hebben, d.i. het zuivere en volle Evangelie, met zijn eischen van waarheid en heiligheid, en het geloof daarin, en het leven daarnaar". (Prof. Greijdanus in de K.V.).

Hier ondermijnt immers de redactie zelf de basis, van welke uit alleen de strijd tegen de ontkerstening van de Chr. scholen kan worden gevoerd, n.l. de belijdenis.

Aanstonds bracht ik mijn bezwaren tegen dit standpunt ter kennis van de redactie, met het verzoek deze publiek te willen bespreken. Omdat ik een particulier antwoord ontving en tot heden, 4 Juni, niet voldaan werd Eian mijn verzoek van 27 Mei om dan mijn schrijven als een ingezonden te willen plaatsen, moge het hier met een kleine correctie volgen.

Kampen, 14 Mei 1947.

Geachte Redactie,

In verband met Uw artikel „Geloof of beginsel" in het nummer van Zaterdag 10 Mei j.l. zou ik het zeer op prijs stellen een nadere bespreking en beantwoording van de volgende vragen in Uw blad gepubliceerd te zien:

a. Moet uit Uw betoog niet worden afgeleid, dat het onmogelijk is, althans onjuist, een school te stellen op de grondslag der Drie Formulieren van Eenigheid?

b. Zoo ja, hoe zal het dan ooit mogelijk zijn onze scholen te vrijwaren voor dwaalleeringen, als die van het Barthianisme ?

c. Is Uw interpretatie van den grondslag der Vrije Universiteit wel juist, gezien de formuleering: „staat op den grondslag der Geref. beginselen en erkent mitsdien als grondslag voor het Onderwijs in de Godgeleerdheid de drie Formulieren van eenigheid", en gezien de heldere uiteenzetting hiervan gegeven door Prof. Rutgers in 1S99?

d. Is het dool-U gestelde dilemma „tusschen die beide uitersten: binding aan de Kerk óf binding alleen aan het persoonlijk geloof" als dilemma wel aanvaardbaar? Aanvaardt U, dat men iemand zou kunnen binden aan het persoonlijk geloof, zonder dat hij daarbij gebonden is aan hetgeen hij — als waar geloovige — belijdt in gemeenschap met de Kerk van Christus van alle eeuwen, nader omschreven in de Drie Formulieren van Eenigheid? Of wordt misschien onder „persoonlijk" geloof verstaan individualistisch geloof, dat indruischt tegen het kerkvergaderend werk van Christus ?

e. Is binding aan de belijdenis inderdaad binding aan de Kerk in dien zin, dat de Kerk zeggenschap krijgt over de wetenschap? Is het niet de dwaling van de Gen. Synode der Ned. Herv. Kerk, dat zij haar machtsapparaat in dienst stelt van haar wenschen ten aanzien van de practijk, in plaats van haar leden te leeren op alle terreinen te leven in gehoorzaamheid aan het Woord van God en dus in overeenstemming met de belijdenis? Spreekt het niet vanzelf, dat de geloovige altijd, en dus ook in wetenschapsbeoefening, begeert te leven naar de belijdenis, die hij als lid van de Kerk van Christus aanvaardt als in overeenstemming met het Woord van God?

f. Is het derhalve niet onmogelijk een „binding aan de beginselen, gegrond op Gods woord" te aanvaarden (gelijk U wilt in onderscheiding van een binding aan de Kerk) zonder dat men door deze aanvaarding zelf zich gebonden zou weten aan de belijdenis? Wat is dat: „wèl luisteren naar' de Kerk, niet gebonden door de Kerk"? Zal ik niet als belijdend lid der Kerk overal en altijd haar belijdenis als de mijne doen gelden, en dus niet slechts luisteren, maar mee-spreken

en mee-betoonen in daden hetgeen de Kerk verkondigt en betracht? Natuurlijk niet gebonden in dien zin, dat wetenschappelijke stellingen als (door U genoemd) : „de zon draait om de aarde" nu ook voor mij belijdenis zouden worden.

Zoodra de Kerk haar leden aan dergelijke of andere theologoumena, als waren deze belijdenis, bindt, is het mijn plicht haar te wijzen op de overschrijding der haar gestelde grenzen, en aanvaarding van zulk een belijdenis te weigeren.

Uw publieke beantwoording gaarne tegemoet ziende.

Hoogachtend,

H. M. MULDER.

Inmiddels werd mij in een schrijven van 4 Juni door de redactie van „Trouw" als antwoord op mijn brief van 27 Mei enkel een van stijlfouten gezuiverde copie gezonden van haar schrijven van 22 Mei, zonder dat werd ingegaan op de door mij in den tweeden brief tot haar gerichte voorstellen. Daarom moge een afschrift van dezen brief ook hier worden gepubliceerd.

Kampen, 27 Mei 1947.

Geachte redactie,

Uw schrijven d.d. 22 dezer heeft mij in tweeërlei opzicht teleurgesteld:

a. Ik had U verzocht mijn vragen publiek te willen bespreken, aangezien deze zeer concreet ingingen op de door U aan de orde gestelde problemen Uw schrijven is echter nóch concreet, nóch publiek.

b. Tenslotte merkt U op, „dat een dagblad zich voor een discussie over de grondslag-kwestie minder goed leent". Hierbij wilt U dus de concrete vraag ontwijken, althans in de publiciteit van het door U geredigeerde dagblad. In dit verband moge ik U er op wijzen, dat deze kwestie niet door mij, doch door U aan de orde is gesteld, waarbij een bepaalde zienswijze, m.i. een geheel onjuiste, is verdedigd. Daarom acht ik het noodzakelijk, dat in Uw dagblad deze zienswijze nader wordt bewezen óf gecorrigeerd.

Om aan Uw bezwaren tegemoet te komen en toch een rectificatie te verkrijgen, stel ik U voor, dat U óf alsnog mijn vragen publiek bespreekt, óf mijn schrijven van 14 dezer als een „Ingezonden" publiceert met Uw antwoord daaraan toegevoegd, óf mij het recht verleent de door mij aan de orde gestelde vragen en Uw antwoord daarop en heel den gang van zaken publiek te behandelen.

In de verwachting, dat U de lezers van Uw dagblad omtrent deze bij den huldigen stand van zaken belangrijke kwesties niet in het onzekere zult laten, teeken ik.

Hoogachtend,

H. M. MULDER.

Tenslotte deelde de redactie van , , Trouw" mij in een schrijven van 11 Juni mede, dat de correspondentie tusschen redactie en abonné's „uiteraard niet voor publicatie bestemd" was.

Het antwoord der redactie moet ik U dus onthouden. De feiten spreken echter duidelijke taal. Daaruit willen we onze conclusies trekken. , , Trouw" is van oordeel, dat leden van de Partij van den Arbeid geen onderricht behooren te geven in Chi'istelijke scholen. Het recht om dergelijke leeraren en onderwijzers uit deze scholen te weren kan alleen ontleend worden aan de statuten, die bij de aanstelling in vas-ten dienst worden onderteekend. Niet met een algemeene opmerking, dat dergelijke leeraren heel onze Christelijke cultuur ondermijnen, maar alleen met de concrete aanwijzing, dat hun leer en levenspraktijk in strijd is met den grondslag der scholen zal men hen mogen afwijzen. Juist daaruit blijkt zonneklaar de noodzakelijkheid van een welomlijnden schriftuurlijken grondslag. En daar de belijdenisschriften in den strijd om het behoud van het zuivere Woord Grods zijn ontstaan, zou het een negeeren en een miskennen zijn van de historie, wanneer' men meende, dat een binding aan den Bijbel als Gods Woord of een „binding aan de begpinselen, gegrond op Gods Woord" meer „ruimte" zou laten dan de belijdenisschriften. Een ieder die om deze reden binding aan de Drie Formulieren van Eenigheid afwijst, verloochent daarmede tevens hetgeen hij met de belijdenis over dat Woord belijdt. Immers gehoorzame aanvaarding van de H. Schrift als het Woord Gods heeft geleid tot de opstelling der Drie F. v. E. en zal ook steeds, totdat het den Heere belieft ons rijker inzicht in Zijn openbaring te schenken, tot deze belijdenis leiden.

We mogen „Trouw" er dan ook wel op wijzen, dat het een voorrecht is, wanneer onze scholen staan op den grondslag der belijdenis. Dat leert ons juist deze tijd van velerlei dwaling.

Maar dan dient ook de lijn doorgetrokken!

Volgens , , Trouw" betreft het hier een kwestie o.a. van alle onderwijs. Dus, zeggen wij, wanneer „Trouw" er zoo nadrukkelijk op wijst, dat de Drie Formulieren van Eenigheid niet een bindenden grondslag vormen voor alle faculteiten der Vrije Universiteit, dan zal de redactie de consequenties moeten aanvaarden.

Of de basis van alle christelijke scholen verzwakken in den strijd tegen de zich alom verheffende dwalingen — óf (en dit is de eenige weg, wanneer het de redactie van „Trouw" ernst is met de handhaving van het zuiver karakter van het onderwijs) ook voor de Vrije Universiteit den eisch stellen van een ten volle aan de H. Schrift gebonden grondslag voor alle faculteiten.

In elk geval: waarom aarzelt de redactie deze vragen in haar dagblad te bespreken?

Is het vraagstuk van het Hooger Onderwijs niet even belangrijk als dat van het Voorbereidend Hooger, Middelbaar en Lager?

Vreest de redactie, dat hier problemen aan de orde worden gesteld, die het „interkerkelijk" karakter van haar dagblad afbreuk doen?

Dan onthoude zij zich ervan een bepaalde visie als de eenig juiste voor te dragen, te meer wanneer deze visie haar eigen strijd voor de zuiverheid van het Christelijk onderwijs schaadt.

Beter echter handelt zij en vruchtbaarder is haar voorlichting, wanneer zij op alle terrein zoekt te bevorderen een volledige onderwerping aan het Woord Gods.

Tot zoover drs Mulder.

We meenen, dat wat hij aanvoert, een duidelijke afglijding aanwijst, die, alweer beginnende bij de V.U., vandaar doorwerkt naar de politieke leiding.

Wij zien snel en overal het Barthianisme opkomen; den laatsten theologischen katheder, dien het nog kón bezetten, heeft het in deze maand genomen; de Herv. Kerk is er thans aan overgeleverd, en de tragische bizonderheid, dat het juist een confessioneel hoogleeraar (Haitjema) was, die in Nederland het Barthia-nisme heeft gepousseerd. Wie herinnert het zich nog? En neemt de les, die daarin ligt, ter harte?

Dat bij de jongste benoeming tot hoogleeraar vanwege de Herv. Kerk (ds V. Ruler, barthiaan) werden voorbijgegaan twee oudere theologen van erkende bekwaamheid, doch niet barthiaan, bewijst dat de weldadige invloed, dien de gereformeerde hoogleeraar Eekhof te Leiden een tijdlang geoefend heeft, reeds zóó kort na zijn sterven opzettelijk wordt gebroken. Zooals het langzamerhand een eer wordt, geschorst te zijn door de synodocratische, zoo wordt het ook een eer gepasseerd te worden bij een benoeming vanwege de hervormde kerkgemeenschap. Het barthianisme is bezig, het Nederlandsche Christendom onder den voet te loopen. De P. v. d. A. wordt er eveneens door gesterkt.

En in zulk een tijd nu, die den band aan de naar de letter gelezen confessie meer dan ooit noodig maakt, krijgen we in „Trouw" dergelijke „leiding" als hierboven gesignaleerd. De jongere groep aan de V.U. is even volhardend in haar omzwachtelingspoging ais de direct barthiaansche hetj elders bleek.

Hier moet worden gesproken.

K. S.

THEOLOGISCHE HOOGESCHOOL.

Verleden week is door een comité van broeders en zusters uit de Geref. Kerk van Groningen, namens deze aan de Theologische Hoogeschool overgedragen, een compleet ameublement voor de groote professorenkamer. We meldden reeds, dat Enschedé het tapijt had geschonken. Nu kwam Groningen met gordijnen voor deur en ramen, een prachtige, groote, zware eikenhouten tafel, die belegd was met een perzisch kleed, negen fauteuils, onder welke die voor den rector het wapen van Groningen draagt, een keurige ronde kleinere tafel met twee stoelen; alle stoelen met leer bekleed, en een mooie ets van Derksen Staats (Martinitoren + omgeving uit 1929). De dames hadden voor bloemen gezorgd en in een prettige bijeenkomst werd het mooie geschenk van de grootste gereformeerde kerk van heel ons land en daarmee dus van heel de wereld, door den Rector aanvaard.

We mogen üaans wel melden, dat de onlangs hier vermelde gebrandschilderde ramen zijn betaald (bijna geheel) door een spontane gave van de Kerk van Apeldoorn. We zullen ze maar als Apeldoornsche ramen gedenken.

K. S.

ONZE MEISJES EN DE SYNODOCRATISCHE.

De vrijmaking is een zaak van dominees, schreef onlangs dr H. N. Ridderbos. Maar als dat waar geweest zou zijn, dan zouden niet zoo groote percentages juist in vele leidinggevende kringen zich hebben vrijgemaakt.

Een van die hooge percentages (een .wonder, als men aan de invloedssferen en haar mechanismen denkt) is in het bestuur van den Meisjesbond destijds te aanschouwen geweest.

Helaas heeft ook in dezen de synodocratische adviezendienst (vooral door zijn keuze van tactiek) een eind gemaakt aan den aanvankelijk in dien kring nog aanwezigen wil om elkaar fatsoenlijk te behandelen. De adviseurs hebben te dicht bij andere vuren gezeten.

Een verhaal daarvan vindt men binnenkort in onze rubriek Kerknieuws.

K. S.

DE ZWARTE LIJST. III.

We gaan verder met ons droevig relaas: het verbieden van de sacramenten aan trouwe geloovigen in den kerkstrijd na 1942.

Te Garijp zonden de hnlpprediker B. Jongeling €n zr A. T. Jongeling-v. d. Kaaden in Sept. 1944 een bezwaarschrift aan den kerkeraad, waarin werd opgewekt tot vrijmaking. Het slot bevatte o.m. het volgende: „Te meer dringen wij daarop aan waar binnenkort het H. Avondmaal zal worden gevierd. Daar kunt gij, indien gij U niet vrijmaakt van de bovenbedoelde binding, niet toelaten hen, die zich niet verplicht achten het er voor te houden dat alle kinderen der geloovigen wedergeboren zijn waartoe wij onszelven rekenen".

Op dit schrijven volgde voor beide onderteekenaars afhouding van het H. Avondmaal wegens aanwezigheid van de begeerte tot scheurmaking. Een deputatie van den kerkeraad liet weten, dat z.i. het doen van dezen oproep tot vrijmaking en het uitspreken van den wensch daartoe reeds als scheurmakerij moest worden aangemerkt.

Ook te Nieuw-Lekkerland ontzag men z'ich niet, de tafel des Heeren te verbieden aan trouwe kerkleden. In April 1945 werd aan ouderling C. Verhoek en diaken G. A. Versluis meegedeeld, dat het gewenscht was, dat zij zich van het H. Avondmaal onthielden.

In Oenkerk werd br B. D. Elzinga eveneens van bet Avondmaal geweerd, omdat hij weigerde te beloven, „voortaan geen propaganda meer te zullen voeren" (d.w.z. geen bezwaarschriften meer te verspreiden), en tevens weigerde, een brief met bezwaren, aan den, kerkeraad gericht, in te trekken. Dit gebeurde in Juni 1945.

Een dergelijk geval deed zich voor te H o o g e - veen. Daar werden vijf gemeenteleden van het Avondmaal afgehouden, omdat zij bezwaarschriften bleven verspreiden. Dit werd hun als volgt meegedeeld:

„De Kerkeraad ziet zich tot zijn leedwezen genoodzaakt U den toegang tot het H.A. te ontzeggen, omdat U niet wilt ophouden met het voeren van actie die op kerkscheuring moet uitloopen".

Zoo luidt althans het bericht van 19 April 1945 aan br E. Bork. Aan de anderen (S. de Jong, M. Westerveen, zr J. Meijer, zr E. Hofsteege) is vermoedelijk een gelijkluidende mededeeling gezonden.

Te Hillegersberg-Straatweg werd een vergadering gehouden, waarin een aantal gemeenteleden gemeenschappelijk een schrijven van vrijmaking onderteekenden. Na afloop daarvan deelden de ouderlingen aan br P. Rooze mee, dat hij van het H. Avondmaal werd geweerd (Maart 1945).

In Almelo is diaken J. Hagens door den kerkeraad voorloopig geschorst op 3 Maart 1945. Het vonnis vermeldt, „dat de kerkeraad zich tot zijn leedwezen genoodzaakt ziet U VOORLOOPIG-te schorsen in het ambt van diaken en U het gebruik van het Heilig Avondmaal op Zondag 4 Maart te ontzeggen op grond van art. 79 en 80 van de K.O. en het formulier van het H.A." (let op dat laatste!). Grond: het feit, dat br Hagens „de actie tegen de synode" voortzette.

Ook te Drachten heeft afhouding van het H. Avondmaal plaats gehad. Ongeveer eind Mei 1945 verzochten een aantal gemeenteleden schriftelijk aan den kerkeraad, om scheuring in de gemeente te voorkomen, dat zij zich 'vrijmaakten van de onjuiste synodebesluiten. Aanvankelijk stonden er een tachtig handteekeningen onder dit schrijven. Een twintigtal wist men daarna te bewegen, hun handteekening terug te nemen. De overigen werden voor het meerendeel van het Avondmaal geweerd, op een geheel willekeurige manier (sommigen wèl, anderen niet).

In Sappemeer kwam de Avondmaalskwestie eveneens aan de orde, doordat enkele gemeenteleden de acte van vrijmaking indienden, kort vóór den Avondmaalszondag. De kerkeraad zond hun een gelijkluidend schrijven, waarin o.m. het volgende: „Nu u, als onderteekenaar van deze acte, naar ons door één Uwer werd meegedeeld, twee avonden van deze week door een onderlinge bijeenkomst verhinderd bent, ons te ontvangen, ziet de Kerkeraad zich tot een samenspreking vóór a.s. Zondag, waarop D.V. de Avondmaalsviering in het midden der gemeente zal plaats hebben, de mogelijkheid toegesloten In de door U onderteekende en ingediende acte leest de Kerkeraad, dat U in beginsel breken wilt met de Gereformeerde Kerk De Kerkeraad hoopt dat dit Uw bedoeling niet is, en wenscht alnog een samenspreking met U daarover te kunnen houden. Nu dat deze week niet meer mogelijk is, ziet de Kerkeraad tot zijn droefheid zich genoodzaakt U in deze omstandigheden den toegang tot het H. Avondmaal te ontzeggen".

„In deze omstandigheden" — dat wil dus zeggen: nu u een oproep tot vrijmaking aan den kerkeraad gericht hebt, moogt u met ons voorshands geen Avondmaal te vieren! Maar dit gebeurde nog in October 1944. De gecensureerden waren: D. Vegter en echtg., J. A. Mulder en echtg. en A. Elzinga en echtg.

Niet minder droevig was de houding van den kerkeraad te N a a 1 d w ij k. Daar diende br S. J. de Vries eveneens de acte van vrijmaking in, en woonde een kerkdienst bij in de vrijgemaakte kerk te Monster. Na een samenspreking, door den kerkeraad daarover met hem gehouden, en na gezamenlijk gebed deelde deze hem mee, dat de kerkeraad zich genoodzaakt zag hem , , bij dezen stand van zaken" voorloopog van het H. Avondmaal af te houden; tevens werd hem de leiding van den Bijbelstudiekring verboden, totdat hij „tot inkeer zou komen". Op zijn vraag, of dit van kerkeraadszijde het laatste woord was, werd geantwoord, dat de kerkeraad meende, niet anders te kunnen handelen. Nadat daarop door den gecensureerde een acte van afscheid was overhandigd, volgde later nog een schrijven van den ontrouwen kerkeraad, met o.a. deze passage:

„De in Uw schrijven opgesomde beschuldigingen kan de Kerkeraad niet aanvaarden, aangezien hij van een ander gevoelen is. Hij spreekt den wensch uit, dat gij van deze z.i. verkeerden weg moog^ terugkeeren" (4 Jan. 1945).

We vervolgen de lijst met Z a a n d ij k, waar drie broeders van de tafel des Heeren werden afgehouden: R. Bakker, D. N. Beudeker, A, van de Wetering. Dit gebeurde in September 1945.

Voordien was reeds in Hilversum hetzelfde gebeurd. Daar werden de brs K. Breedijk, J. Kok, C.

P. Plooy en J. H. Veldman van het Avondmaal geweerd in April 1945. Grond? Zij hadden gewaagd, een door hen tot den kerkeraad gericht bezwaarschrift tevens te verspreiden in de gemeente. Het is de moeite waard, iets te citeeren van wat de ontrouwe kerkeraad daarover aan hen schreef:

„ inplaats van naar deze erkenning Uw bezwaar te richten tot den kerkeraad, richt U het blijkens het postcriptum van Uw schrijven aanstonds mede aan alle gemeenteleden. Dit kan niet anders beschouwd worden dan als een blijk van volstrekt wantrouwen in denzelfden kerkeraad en als een poging om het hem door Christus in de gemeente gegeven gezag af te breken. U wacht het antwoord van den kerkeraad niet af en bewandelt niet de geordenden en noodzakelijken kerkdijken weg. Dus moet de kerkeraad wel oordeelen, dat U daardoor bent getreden op den weg van het aanrichten van tweedracht in Jezus' kerk. In Jezus' kerk, die wel niet uitsluitend in zijn Gereformeerde kerken in Nederland, maar die toch ook daarin zich openbaart; en wel wat haar belijdenis en kerkinrichting aangaat zich zuiver openbaart.

Waarde broeder, wat smart dit Uw broeders, die de kerkeraad uitmaken. Maar meer: wat zondigt ge daarmee tegen Jezus Christus. U legt daarmee een aanstoot in den weg van Jezus' volk.

Het is ons innig begeeren, dat des Heeren Geest U daarvoor het oog opene en U van dezen weg terug doe keeren. Zoolang U dit laatste niet doet, hebt U een breuk met Jezus' kerk — in het openbaar. Daarom moet de kerkeraad U afhouden van Jezus' Avondmaal, tot welke afhouding hij dan ook besloot, hetgeen hij U bij dezen mededeelt.

De kerkeraad bidt den Heere om Zijn zegen over deze censuur. Dit bidt hij in het geloof, dat de Heere U los kan maken van gedachten, die U wellicht reeds lang bezig houden, en van verbanden van medebezwaarden, waarin ge misschien reeds lang leeft, maar welke gedachten en verbanden U niet op dezen weg zullen kunnen houden, wanneer de Heere zelf U terugbrengt tot den weg van Zijn Woord en kerk".

Dit is toch wel een zeldzaam typeerend staaltje van den ongereformeerden gedachtengang, die onze kerken was gaan overheerschen! Rondweg maar spreken over den weg van het Woord en de kerk, rondweg beschuldigen van kerkbreuk, rondweg de pluriformiteitstheorie naar voren brengen en op grond daarvan (o wonder!) de Avondmaalstafel sluiten voor broeders, die ernst maken met het Woord en de belijdenis van Jezus Christus omdat zij zoogenaamd den kerkelijken weg niet bewandelden. Alsof dat publicatieverbod niet alleen gold bij bezwaren tegen de drie Formulieren van Eenigheid, maar bij elk bezwaar over elk willekeurig synodebesluit — zelfs al zou dat in strijd komen met de drie Formulieren! Waar haalt men die menschelijke wijsheid toch vandaan? En hoe durft men dat voor te stellen als ^den geopenbaarden wil van den dierbaren Heiland?

L. DOEKES.

CANDIDAATS-EXAMEN.

Geslaagd voor het Candidaats-examen de heeren:

J. Kok, Fabritiuslaan 45, Hilversum.

P. Plaatsman, Spoorlaan 31, Nunspeet.


1) 22 Januari 1947. 3) 17 Maart 1947. 2) 20 Februari 1947. 4) 10 Mei 1947.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juni 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

ZELFSTANDIG OPTREDEN IN DE POLITIEK ?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juni 1947

De Reformatie | 8 Pagina's