GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZELFSTANDIG OPTREDEN IN DE POLITIEK?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZELFSTANDIG OPTREDEN IN DE POLITIEK?

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

Het kan niet worden ontkend, dat in de huidige constellatie ook de kwestie van „artikel 36" (der belijdenis) weer de aandacht vraagt. Dit artikel raakt de kwestie kerk-staat, en de taak der overheid inzake kerk en anti-christelijk rijk, positief en negatief.

Het Program van Actie voor de verkiezingen van 1946 nu is ons niet in alles helder. Artikel 1 verklaart: „De Overheid heeft zich steeds voor oogen te stellen, dat zij is dienaresse Gods, het volk ten goede. Daarom is het haar roeping en plicht, het gezag, dat haar is toevertrouwd, te handhaven en te herstellen, waar het niet wordt geëerbiedigd". En artikel 3 luidt: „De niet-neutrale, de Christelijke Staat heeft de geestelijke vrijheid te handhaven en te bevorderen; de geestelijke verscheidenheid te eerbiedigen".

We zullen ons dezen keer niet bezig houden met de vraag, hoe het komt, dat hier van den , , n i e t - neutrale n", den „c h r i s t e 1 ij k e n" staat gesproken wordt. Noch met de andere vraag, of die „Christelijke Staat" binnen het gedachtenschema van dit Program er nog komen moet dan wel of hij er al is, en of nu, binnen dien bestaanden nederlandschen staat de A. R. Partij zal gaan pleiten voor handhaving en bevordering van de „geestelijke vrijheid" en van eerbiediging der geestelijke verscheidenheid. Zulke vragen zouden wel loonend zijn, want terecht zegt het orgaan Nederl. Gedachten, II, 7, bl. 129, dat in zoo'n program van actie voor de eerstvolgende periode de positie van de A.R. Partij wordt vastgelegd; dat met dit stuk de eventueele kamerleden zich (maar dan nog maar) „grosso modo" zullen moeten conformeeren; en dat in dit alles de beantwoording van de vraag, of dit stuk „anti-revolutionair" is, een levenskwestie is. Dat geloof ik ook.

„Handhaven" alzoo. En „bevorderen". Namelijk: de geestelijke vrijheid.

Nu kent ieder onzer deze werkwoorden ook uit een ander verband.

Namelijk uit artikel 36 der Ned. Geloofsbelijdenis.

Daar staat: dat het ambt van „koningen, prinsen en overheden" is:

„de hand te houden aan den heiligen kerkedienst" („handhaven", tueri, beschermen); en voorts:

„het koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen" („bevorderen", promovere, promoveeren).

Daar staat dus ook „handhaven en bevorderen".

Maar hier is niet de „g e e s t e 1 ij k e v r ijh e i d" het voorwerp van gezegde handelingen, doch „de heilige kerkedienst, en het k o n i n k-r ij k van Jezus Christus".

De vraag is nu maar, wat de A.R. Party verstaat onder „geestelijke vrijheid".

Deze kwestie is te meer urgent, omdat de Nederl. Geloofsbelijdenis, die we zooeven aanhaalden, tusschen de beide werkwoorden „handhaven" en „bevorderen" er eerst nog enkele andere had staan. En wel de harde werkwoorden: „were n", „u i t-r o e i e n", „te gronde werpe n". De oudere uitgaven der belijdenis, d.w.z. tot aan 1905 toe, bevatten n.l. óók de woorden, dat het de taak der overheid was, haar ambt: weren en uitroeien alle afgoderij en valschen godsdienst, en te gronde werpen het rijk van den antichrist. In 1905 heeft de synode van De Gereformeerde Kerken die woorden geschrapt. Ze oordeelde, dat ze niet metGods Woord in overeenstemming waren.

We staan dus voor het feit, dat de „bevordering" en de „handhaving" der oude belijdenis gepaard ging met wering, uitroeiing, ter-neder-werping: dat de

nieuwere redactie der belijdenis alleen spreekt van „bevorderen" en „handhaven"; en dat nu het program van actie voor 1946 van de A.R. Partij zich, althans wat de werkwoorden in de omschrijving van de overheidstaak of van die van het staatsgezag betreft, aansluit bij de nieuwere redactie van de belijdenis.

En verder dan in de werkwoorden geen parallel. is er

Over die schrapping van enkele woorden uit artikel 36 der belijdenis is begrijpelijkerwijze wel een en ander te doen geweest. Niet alleen buiten de Gereformeerde Kerken (denk aan de Hervormde Kerk, aan de groepen Hoedemaker, Lingbeek, Kersten, etc.) doch ook binnen de Gereformeerde Kerken zelf. Het rapport der synodale commissie, die in 1905 had te adviseeren over het een jaar vóór 1905 ingediende Rapport der deputaten die tot schrapping adviseerden (Bavinck, T. Bos, De Jonge, H. H. Kuyper, Littooy, De Savornin Lohman, Tromp), meldt dan ook het bestaan van uiteenloopende gevoelens in den boezem der commissie en der Kerken zelf. Gemakkelijk ging het niet. In dien goeden ouden tijd, toen men van te voren nog kon nadenken over wat er ter synode komen zou (later ging men elkaar overrompelen, en de belangrijke stukken geheim houden, toen men een groep „eronder krijgen" wilde) hadden de particuliere synodes eerst zich met de zaak bezig gehouden. Alleen Groningen en Zuid-iHolland hadden schrapping tevoren aanvaard. Niet minder dan vijf provincies, Friesland, Gelderland, Utrecht, Zeeland, Noord Brabant hadden bezwaar gehad tegen schrapping. Brabant wilde de confessie niet gewijzigd hebben, doch een nadere verklaring laten geven. Ieder voelde, dat er iets gebeuren moest, maar over de vraag, wat wèl, en wat niet, liepen de meeningen ver uiteen. Toen de zaak in de synode kwam, ging ze toch tot schrapping over. Eind van de zaak was, dat ze met de stem van twee praeadviseurs tégen, en met een verhouding van 24 tegen 16 stemmen der andere leden, besloot de woorden „om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst en het rijk van den Antichrist te gronde te werpen" te schrappen uit de belijdenis. Nadat dit besluit gevallen was, legde prof. Honig de volgende verklaring af: „Ondergeteekende acht zich t e n z e e r-ste bezwaard over deze beslissing der synode, aangezien met schrapping dezer woorden een gewichtig beginsel uit onze Belijdenis is weggenomen, dat wel tot dusver niet schriftuurlijk was geformuleerd, maar toch in onze Confessie dient gehandhaafd te blijven, zoolang althans deze zich niet xdtspreekt over de roeping van de overheid ten opzichte van de eerste tafel van de wet des des Heeren". Dit alles geschiedde 'op 6 September 1905. Blijkens „De Wachter" van 6 October 1905 had inmiddels de bekende ds J. C. Sikkel in „Hollandia" geschreven: „W ij wenschen een andere behandeling van Art. 36 en van heel het gewichtig stuk der waarheid Gods, waarover het hier gaat. Moge die behandeling door de genade des Heeren op Gods tijd in het geestelijk ontwaken zijner gemeente volgen, en aan het geloofsbewustzijn van Gods volk in Nederland voldoen. TOT ZOOLANG ZULLEN WIJ DOOR DE BANDEN VAN ONS HART ONZE AL­ OUDE BELIJDENIS BEWAREN, gelijk wij haar ontvingen, EN NIET GELIJK DB SYNODE VAN UTRECHT BLAAR MAAKTE. Voor ons is de h i s t o-r i s c h e Nederlandsche Belijdenis nog dezelfde gebleven omdat haar geen recht gedaan is, gelijk aan de Belijdenis der gemeente van onzen Heere Jezus Christus toekomt. Dit recht doen komt pas, indien de gemeente der Heeren welbewust de roeping der Overheid als Gods dienaresse tegenover het Rijk van den Antichrist weet te belijden". En Sikkel voegde daaraan de vraag toe: „Hoe het dan nu kerkelijk moet? " Alsmede: „Of de Kerken, die NU IN DE WAR GEWERKT ZIJN, moeten of zullen u i t s t o o-ten degenen, die de beslissing der Synode NIET MEDE VOOR HUN REKENING KUNNEN EN WILLEN NEMEN? " Hij meende blijkbaar (dr Berkouwer en dr Dijk deed nog niet mee) dat de kerken ratificatierecht hadden. Sikkel, naief als men toen nog wezen kon, gaf zelf het antwoord: „Wij gelooven dit niet. Maar we moeten afwachten. Éte Heere regeert".

De historie vermeldt niet, dat op influistering van ^ H. H. Kuyper zijn toenmalige bondgenooten de synode ertoe verleid hebben, ds Sikkel een ultimatum te stellen, dat hij binnen zooveel dagen berichten moest, dat hij zich de facto aan de besluiten zou onderwerpen en aan de uitvoering ervan loyaal zou meewerken. Zulke influisteringen met succes bleven bewaard tot de dagen van Greijdanus en Schilder. Toen ging het — inschijn — om een professoraat van een zoon van een praeadviseur: ik herzeg: in schijn. Evenmin meldt de historie, dat Sikkel geschorst IS, of zoo. Het interesseert ons niet meer: we zijn verlost van die eigenwilligheden en willekeurigheden en partijdigheden. Maar onze lezers bemerken, dat de schrapping niet zoo maar voetstoots aanvaard is. En tevens, dat de Antirevolutionaire Partij, die in dr A. Kuyper een der ergste bestrijders van de confessie (publiek reeds vóór de schrapping, want Kuyper was niemand minder dan Kuyper, en mocht dus tienmaal meer dan degenen (Jie de zoon van Kuyper later bleek te willen wegwerken) had gekend, grosso modo zich had wel bevonden bij die schrapping. Het feit, dat ze hoofdzakelijk uit de Gereformeerde Kerken gevoed werd, gaf aan een en ander te dieper relief.

Vergelijkt men nu het hierboven aangehaalde artikel uit het Program van Actie der A.R. Partij, dan ontwaart men spoedig, dat het met het „bevorderen" en „handhaven" wel een beetje anders ervoor staat, dan in de dagen toen het onverkorte artikel 36 nog in eere was.

Dat geeft te grooter diepte aan de vraag: wat is „g e e s t e 1 ij k e v r ij h e i d" ? Is dat ook de „vrijheid" voor het volksdeel, dat het Rijk van den Antichrist zakelijk als het juiste erkent, om voorts voor zijn inzichten op te komen en die te realiseeren? Zoo ja, dan is de klacht van Honig, dat men wel schrapte, maar niets ervoor in de plaats s te 1 d e, door de feiten wel bevestigd niet alleen, doch ook als te meer actueel aangewezen.

Dit zijn vragen, die sedert dr C. B. Hylkema zijn „Oude en Nieuw Calvinisme" schreef, haar urgentie geen oogenblik hebben verloren. Vooral niet, nu er sprake is (in het Program van Actie) van eerbiediging der geestelijke verscheidenheid. Staat die parallel met de „vrijheid". Wij zullen dus van die vragen nota hebben te nemen, en hopen op de zaak terug te komen. K. S.

DE ZWARTE LIJST. VI.

We hebben nu zoo langzamerhand kunnen zien, wat er overblijft van de bewering, als zou op niemand in het kerkconflict de „persoonlijke censuur" zijn toegepast. Goed geteld bevatten onze vorige artikelen vijf-en-zeventig namen van broeders en zusters, die men wegens hun verzet tegen de bekende synode-besluiten heeft durven afstooten van de tafel des Heeren. Maar daarmee zijn we nog niet aan het juiste getal gekomen. Want wie het vorige nauwkeurig heeft gevolgd, zal opmerken, dat wij van Drachten slechts een algemeene aanduiding konden geven (het meerendeel van de mogelijk 60 gemeenteleden, die een schrijven aan den kerkeraad hadden gezonden en hun handteekeningen daaronder handhaafden). Laten wij het getal veiligheidshalve eens op 20 stellen (is dit te hoog gesteld, dan zullen wij dat later publiceeren), dan komen we al op een eindcijfer van 95 gecensureerden. Een dergelijke onzekerheid constateerden we ook in de opgave uit Emmer-Erfscheidenveen; daar zijn misschien de namen van vier zusters (de vrouwen der gecensureerde) bij te voegen. En dat zou ons al vlak bij de honderd namen brengen. En er zijn nog méér gevallen voorgekomen; dat weet ik positief uit verschillende aanduidingen en mededeelingen van meerdere zijden. Na ontvangst van wei-omschreven bizonderheden, kunnen wij tot publicatie overgaan. Het zou mij niet verwonderen, wanneer nog een aanvullende lijst zou moeten volgen.

In ieder geval meen ik veilig te kunnen vaststellen (men kan het narekenen), dat de Avondmaalstafel in de gebonden kerken minstens honderm a a 1 verontreinigd is door de afstooting van trouwe gemeenteleden.

Wat dat zeggen wil, zal ieder begrijpen, die weet, wat de afhouding van de tafel des Heeren beteekent voor een gereformeerd christen. De tekst van de door ons weergegeven vonnissen spreekt luide taal. Maar ook al zouden wij niet beschikken over ook maar één van deze vonnissen, dan hebben wij toch nog genoeg houvast aan de officiëele woorden van het Avondmaalsformulier. Hoor, hoe schriftuurlijk het daarin wordt verkondigd: „allen, die zich met deze navolgende ergerlijke zonden besmet weten, vermanen, van de tafel des Heeren zich te onthouden, en him verkondigen dat zij geen deel in het r^jk van Christus hebben: alle degenen die een ergerlijk leven leiden"! Dat is de maatstaf voor de zware straf der afhouding van de gemeenschap met het lichaam en bloed van Christus. Een andere is er niet. Of wil men van den kant onzer tegenstanders soms ook al tweeërlei Avondmaalsafhouding toepassen, een zware en een minder zware of preventieve ? ? De Catechismus spreekt ook ondubbelzinnig: „degenen, die onder den christelijken naam onchristelijke leer of leven voeren, nadat zij, ettelijke malen broederlijk (!) vermaand zijnde, van hun dwalingen of hun schandelijk leven niet willen aflaten, der gemeente, of die van de gemeente daartoe verordineerd zijn, aangebracht worden, en, zoo zij aan de vermaning zich niet storen, van henlieden door het verbieden der Sacramenten uit de Christelijke gemeente, en v a n G o d zelven uit het Rijk van Christus gesloten worde n".

Hier zwijgen we alleen maar. Deze belijdenistaal is welsprekend genoeg. Ze is een vernietigend vonnis over de kerkscheurders van de laatste jaren, die het bestaan hebben, het zwaard van Christus te zwaaien tegen degenen, die heilig willen leven naar Zijn Woord.

En als iemand van die zgde benauwd of onverschillig zegt: kunnen wij het helpen, dat zooiets gebeurd is in Munnekezijl en Vianen en Den Haag? bij ons is zooiets gelukkig niet voorgevallen — dan is die opmerking een nieuw bewijs van bederf der kerk. Want: hoe is het ook weer in een kerkverband? Als die broeder uit Munnekezijl (of waar ook) nu eens komt verhuizen naar uw woonplaats, wat voor attestatie krijgt hij dan mee? Toch zeker met de aanteekening, dat hij wegens ernstige zonde van de tafel des Heeren is afgehouden? En wat doet dan uw kerkeraad, die deze attestatie in ontvangst neemt? Hij mag zoo'n gecensureerde niet eerder toelaten, dan wanneer ondubbelzinnig blijkt, dat de gestrafte ernstig berouw toont over zijn zonde. Trouwens, er behoeft nog niet eens een verhuizing aan te pas te komen. Als zoo'n gecensureerde tijdelijk verblijf bij u hield, dan zou hij zich voor eventueele deelname aan het Avondmaal vooraf moeten vervoegen bij den kerkeraad, en dan ongeveinsd verklaren, of hij in zijn eigen woonplaats gerechtigd is, tot de tafel van Christus te gaan. Uw kerkeraad mag dan krachtens het kerkverband zoo'n getuchtigde niet toelaten. Gij zijt aan alle kerken in het kerkverband gebonden; gij leeft onder de vigueur van de daar aangenomen bepalingen. Het is de vloek van de synodaal gebonden kerken geworden, dat zij onwelgevallige bepalingen liever ontduiken dan zich openlijk er tegen

te verzetten. Maar daarmee is de geschonden Avondmaalstafel nog niet hersteld! De vonnissen zijn geveld — God weet het, en heeft ze alle gelezen, nauwkeuriger dan wij het ooit nog hebben kunnen doen.

Trouwens, waarom zal men verwonderd en verschrikt opzien bij het vernemen van al deze tuchthandelingen? In synodalen kring is men blijkbaar erg vergeetachtig — de brief van de „Zwolsche synode" bewijst dat al. Maar laten wij dan hun geheugen opfrisschen door te herinneren aan het officiëele „decreet", dat in Sept. 1944 door het moderamen der generale synode aan de kerken werd rondgezonden, en „gedragslijnen inzake de behandeling van ageerende gemeenteleden" bevatte. Punt I luidde aldus:

„Indien leden van de gemeente aan de schismatieke actie meedoen en voor haar propaganda voeren, zonder nog zelf de Acte van Vrijmaking of Wederkeer in te dienen, moeten dezen door den kerkeraad ernstig worden vermaand om deze actie terstond na te laten, en zoo zij aan dit vermaan geen gehoor geven, van het Heilige Avondmaal worden afgehouden".

Wij spatiëerden hier de woorden, waar het thans op aan komt. Want nu kan niemand zich dekken met de bewering, dat er geen „persoonlijke tucht" in dit geding aan te pas gekomen is. Het bevel daartoe is officieel bij oekase van hoogerhand aan de kerken gegeven! Is het wonder, dat kerkeraden in blinde razernij dit bevel hebben opgevolgd? Zij, die deze verordening vaststelden, hebben de eerste schuld — al gaan de uitvoerders er van daarmee allerminst vrij uit!

*, * De Avondmaalstafel is minstens honderdmaal verontreinigd, zeiden we zoostraks. Maar wie bij dat getal blijft staan, heeft deze zaak nog niet zuiver gezien. Want de tafel des Heeren is niet minder ontheiligd door een reeks van gevallen, waarin men wèl een ambtsdrager smadelijk behandelde en het ambt onwaardig verklaarde, maar tegelijk durfde verkondigen, dat afhouding van het Avondmaal in dit geval nog niet noodig was

Wie zou niet beven van verontwaardiging over zulke goddeloosheid? Toch lang niet iedereen! De gesignaleerde praktijk wordt publiek verdedigd; niet alleen door „De Strijdende Kerk", niet alleen door dr J. Ridderbos in het „Geref. Weekblad", maar in het officiëele schrijven, dat namens de synode der gebonden kerken ons werd toegezonden!

Een nieuw teeken van verregaand bederf: eerst iemand „besmet" verklaren met een ergerlijke zonde, en hem of haar dan toch „broederlijk" toelaten tot Christus' tafel, dwars tegen antw. 82 van den Catechismus in (dat zegt immers, hoe in zoo'n geval de toom Grods over de gansche gemeente wordt verwekt!). Maar voor dien toorn vreest men blijkbaar weinig meer.

Wie herinnert zich niet het geval met prof. Schilder, toen hij wegens „muiterij in de kerken" (vgl. synode-schrijven van 25 Febr. 1944) geschorst was, en de kerkeraad te Kampen op 20 April 1944 uitsprak, die hij den geschorste niet excommuniceeren kon? De synode antwoordde toen, dat de toezending van het schorsingsbesluit aan den kerkeraad niet bedoelde, dat deze prof. Schilder moest eKcommuniceeren, maar dat hij gelegenheid kreeg de vraag te overwegen, hoe hij nader zou hebben te handelen! (31 Mei 1944). Terecht protesteerde ds B. A. Bos daartegen op de synode-vergadering: als de synode prof. Schilder schorst met een beroep op het Avondmaalsformulier, dan hebbe zij ook den moed om tegen den kerkeraad te zeggen, dat hij prof. Schilder wèl moet afhouden. Ds van Dijk sloot zich daarbij aan. Maar prof. Nauta antwoordde, dat hij maar sober kon zijn in zijn spreken, omdat tuchtzaken niet thuis hooren in een openbare vergadering (!), doch dat men het ten onrechte doet voorkomen, alsof de synode middels de schorsing allerlei dingen over prof. Schilder heeft uitgesproken. Wil de synode een krassere uitspraak, dan kan dat. Maar een goed verstaander heeft maar een half woord noodig, en spr. hoopt, dat Kampen een goed verstaander zal zijn!! (vgl. synodeverslag Scheps, 31 Mei 1947). En toen prof. Nauta op 27 Juli zijn befaamd rapport uitbracht inzake de in een reeks van bezwaarschriften verlangde opheffing der schorsing, werd daarin het volgende fraais ten beste gegeven:

„Uit de omstandigheid, dat de schorsing van prof. Schilder heeft plaats gevonden op grond van artikel 79 en 80 der Kerkenordening en dat er in de rapporten gesproken wordt van de in het Avondmaalsformulier genoemde zonde van het aanrichten van secten en muiterij in kerken, worden door sommigen allerlei gevolgtrekkingen gemaakt, die kant noch wal raken. Zoo wijst men er op, dat prof. Schilder door de synode zou gerangschikt zijn onder de bedrijvers van zonden en grove feiten, die voor de wereld eerloos maken en der afscheiding waardig gerekend worden. Men leest echter op die manier artikel 80 K.O. verkeerd, in welk artikel de aangehaalde clausule een reeks van zonden bedoelt samen te vatten naast en in onderscheiding van de te voren afzonderlijk vermelde zonden, onder welke die van scheurmaking. Het is immers ook niet zoo, dat iedere ambtsdrager die uit zijn ambt ontzet werd, daarom altijd is geëxcommuniceerd. En de zonde van trouwelooze ver­ lating zijns dienstes of indringing in eens anderen dienst kan toch bezwaarlijk genoemd worden een zonde, welke een gemeen lid kan bedrijven. Deputaten achten het niet noodig op alles wat in dezen trant ter sprake gebracht wordt, in te gaan".

Niet noodig — dat is het slot van de deputatenwijsheid der verblinde synode tegenover de fel verontruste geloovigen bij de tafel des Heeren! Het is hetzelfde heen-en-weer gepraat als van dr J. Ridderbos in het „Geref. Weekblad", nog kortgeleden. Zoo wordt de kerk des Heeren van de waarheid afgevoerd door de misleidende redeneering: wèl zwaar schuldig, maar nog geen voorwerp van „persoonlijke censuur"!

Die verderfelijke geest heeft ook verder zijn werk gedaan. We memoreeren slechts het geval van ds L. Doekes te Rotterdam-Feijenoord, over wien de classis het „schuldig" uitsprak op grond van deze overwegingen: „dat hij hiermede Ie. de door Christus gewilde goede kerkelijke orde verstoort, 2e. het door den Koning der Kerk aan meerdere vergaderingen verleende gezag ondermijnt, 3e. zich niet houdt aan de in het onderteekeningsformulier door hem afgelegde belofte". Dus kort gezegd: ordeverstoring, gezagsondermijning, eedbreuk. Maar toen de classiscommissie deze boodschap aan den kerkeraad te Feijenoord kwam 'overbrengen, en een ouderling de eenvoudige vraag stelde: „dan moeten we ds Doekes toch ook afhouden van het Avondmaal ? " gaf ds Meyster als woordvoerder ten antwoord, dat dit nog volstrekt niet noodig was!

Wilt u nóg een ergerlijk voorbeeld van dit soort kerkbederf ? Het heeft zich voorgedaan in de gemeente Middelstum. Daar was br H. van Maar pas in het ambt van ouderling bevestigd, hoewel hij uitdrukkelijk had te kennen gegeven, dat zijn handteekening onder het onderteekeningsformulier alleen instemming beteekende met de drie Formulieren van Eenigheid, niet met de synodebesluiten van 1942 en vervolgens. Toen men hem na de bevestiging meedeelde, dat op grond van het door de sjmode aanvaarde rapport-Duursema zijn handteekening ook instemming met de bedoelde synodebesluiten inhield, weigerde hij te teekenen, maar later werd hem dit toegestaan, toen hij meedeelde zijn bezwaren te zullen indienen. In dien tijd had hij ook het Avondmaal nóg meegevierd, hoewel men hem een plaats in de ouderlingenbank weigerde (n.b. toen hij reeds in het ambt bevestigd was). Later deelde hij aan den kerkeraad mee, het Avondmaal niet meer te kimnen meevieren, op grond van zijn in dezelfde week schriftelijk omschreven bezwaren tegen de synodale leerbesluiten en tuchthandelingen. Dit heeft hij dan ook nagelaten. In de daarop volgende kerkeraadsvergadering van 12 December 1944 werd hem gevraagd, waarom hij het Avondmaal niet had gevierd. Hg antwoordde met een herhaling van zijn bezwaren. Toen de praeses (ds J. F. van Hulsteijn) hem vroeg, of hij ook beloven kon het Avondmaal voortaan mee te vieren, was zijn antwoord: „Zoolang de kerkeraad in synodaal verband is: neen; ik kan niet anders. God helpe mij". Daarop werd hij voorloopig geschorst, waarna op 20 Dec. een gecombineerde kerkeraadsvergadering werd gehouden tezamen met den kerkeraad van Kantens. Weer werd hem de vraag gesteld, waarom hij het Avondmaal niet had gevierd, en of hij beloven kon het voortaan wèl te zullen doen. Voordat hij op die vraag antwoord gaf, bracht br van Maar bezwaar in tegen het feit, dat de kerkeraad van Kantens alleen vertegenwoordigd was door den voorzitter, vice-voorzitter en scriba, dus geheel in strijd met art. 79 K.O.; maar dit bezwaar werd niet aanvaard. Daarop herhaalde br. van Maar zijn verklaring, dat hij wegens zijn bezwaren tegen de synode-besluiten het Avondmaal niet had kunnen vieren en het ook verder niet zou kunnen dien in dit synodaal verband. Toen werd hij eerst voor een maand geschorst, daarna wegens „verharding" voor twee maanden, en tenslotte afgezet — omdat hij geen H. Avondmaal had gevierd en niet beloven kon, het in het vervolg wel te zullen doen! Als dat geen bewijs van kerkbederf is, dan weten wij het niet meer.

Kerkbederf — men heeft getoornd tegen dien zwaren term in de Acte van Vrijmaking en andere publicaties onzerzijds. Maar de stukken wijzen uit, hoe erg het was. Het openbaarde zich bij de Avondmaalstafel, maar ook bij het doopvont. Vroeger meldden we al, dat in Leiden de doop was geweigerd. Dat is ook het geval geweest in Boskoop, toen daar een echtpaar van tevoren een schriftelijke verklaring vroeg van den kerkeraad, dat hun antwoord op de doopvragen niet inhield een instemmen met de besluiten der synode. De kerkeraad weigerde, en zoo kon de doop geen voortgang hebben. Ook bij ds W. G. Visser te Treebeek is diezelfde kwestie aan de orde geweest. En in Rotterdam-Zuid kreeg br F. Nabers, die voor zijn kind den doop aanvroeg en daarbij schriftelijk aan den kerkeraad liet weten, dat zijn jawoord op de doopvragen in geen enkel opzicht instemming beteekende met de synodale sacramentsleer, na enkele weken het volgende antwoord:

„dat de leer, die in onze Geref. Kerk verkondigd wordt, nog steeds dezelfde is als voor 1942;

dat u ook na 1942 Avondmaal gevierd hebt en de kerkeraad niet begrijpt, waarom u toen niet dezelfde bezwaren gehad hebt als nu bij het aanvragen van den doop voor Uw kind; dat er niet aan gedacht kan worden een mededeeling aan de gemeente te doen, zooals U in Uw schrijven verlangt" (n.l. een bekendmaking van zijn standpunt aan de gemeente in het Mededeelingenblad, L. D.).

„De Kerkeraad bidt U de leiding van Gods Geest toe bij de overwegingen in verband met de Doopsbediening van Uw kind".

Br Nabers beschouwde dit antwoord als een afwijzing. En nadat zoo zijn kind door deze zaak vijf weken lang ongedoopt was gebleven, heeft het op 3 Sept. 1944 eindelijk den H. Doop ontvangen in een weer gereformeerde kerkbijeenkomst, waar men de sacramenten recht bedient naar de instelling van Christus, zonder gewetenbedervend geknoei.

L. DOEKES.

MILLIOENPLAN.

Met een enkel woord wezen wij reeds er op, dat degenen, die het millioenplan op de kiesvereenigingen lieten komen, grootendeels onder hen te vinden zijn, die ons gezamenlijk, hetzij direct, hetzij door hun ongoddelijk stilzwijgen en toezien, hebben geworpen buiten ambt en bediening en alzoo alle oorzaak geworden zijn van de kerkscheuring, aansprakelijk voor de poging om ons van alle goederen te berooven. Ter aanvulling moge ik hier een brief opnemen dien één onzer kerkleden richtte tot het millioenplan-comité te zijner plaatse:

„Hiermede bevestig ik de ontvangst van Uw circulaire met inteekenbiljet voor het Tweede Millioenplan der A.R.-Partij.

Tot mijn spijt moet ik U mededeelen, dat nader te noemen omstandigheden het mij onmogelijk maken, voor ditmaal aan deze actie deel te nemen.

Zooals ik bij U als bekend mag veronderstellen, heeft zich in de achter ons liggende jaren in de Geref. Kerken een zeer te betreuren kerkscheuring voorgedaan.

Tengevolge daarvan zien de kerken, waartoe ik behoor, zich in de toekomst voor zeer hooge finajicieele lasten geplaatst. In onze gemeente b.v. is het niet mogelijk gebleken tot een minnelijk overleg te geraken ter verdeeling van de kerkelijke goederen. Hierdoor zien onze kerken zich voor de noodzakelijkheid geplaatst, tot bouw van eigen kerken over te gaan, hetgeen in deze tijden, nu de bouwkosten het drie-a viervoudige bedragen van voor den oorlog, enorme bedragen zal vragen. De offers, die hiervoor zullen dienen te worden gebracht zijn zóó groot, dat aan een actie als de onderhavige door mij thans geen deel kan worden genomen".

Tot zoover de brief, die voor zichzelf spreekt.

K. S.

BIBLIOTHEEK THEOL. HOOGESCHOOL.

De verantwoording van giften, ontvangen voor de Bibliotheek, straks gevolgd door die van voor andere doeleinden geschonken bijdragen, zullen we naar belofte thans doen geschieden. Hier volgen bijdragen, waarvan de eerste binnenkwam 10 September 1945; de reeks loopt tot Juli 1947:

B. H. te B. 10; H. H. te S. P. 10; L. A. v. d. D. te R. 10; P. L. te Z. 10; J. A. v. 't V. te A. 10; L. R. te L. 10; P. V. d. S. te D. 10; R. B. te Z. 100; S. A. te H. 40; M. d. B. te C. 5; C. d. K. Gzn. te H. 25; N. N. te Breda 12.50; N. N. te Enumatil 200; J. M. te A. 10; K. W. te S. 10; N. G. te R. 10; L. D. te R. 10; A. S. te R. 10; W. A. v. d. B. te V. 10; W. P. M. te V. 2.50; N. N. te Sneek 10; Mej. G. O. te R. 2ö; J. K. te Z. 100; W. B. te W. 25; J. K. te G. 10; H. R. te K. 10; E. J. v. d. L. te G. 25; S. U. te B. 5; J. P. te N. 25; G. H. te U. 5; T. J. te R. 50; T. H. M. te U. 10; M. W. F. te R. 5; B. J. B. te G. 100; Mej. IJ. D. te H. 20; P. M. te V. 10; Mej. T. H. H. te B. 40; S. K. V. d. W. te D. 10; A. B. te 2e E. 3.50; J. J. de J. te L. 22.50; W. F. C. te E. 10; P. S. Gzn. te E. 65; W. P. R. te A 100; K. C. te T. 100; C. P. te V. 25; Mej. W. A. M. te E. 100; N. J. E. S. te G. 10; .L F. V. te 'sG. 2.50; C. v. d. S. Azn. te Z. 10; G. V. te M. 25; P. A. te A. 25; Mej. C. H. v. L. te Z. 10; E. J. H. V. te D. 50; Gebr. B. te A. 30 D. G. H. te R. 5; P. B. te G. 2; J. J. te A. 2.50; Mej. G. J. B. te D. 10; S. E. V. L. B. te H. 10; Mej. C. v. L. te K. a. Z. 7.50; Ds M. J. te S. 41.85; P. de V. te O. (T.) 10; A. V. te M. 100; J. J. E. V.-d. H. te A. 4; M. v. d. S. te E. 10; Geref. Kerk, Hasselt 171.47; Ds J. P. te D. 2.50; Geref. Kerk te Zuidhorn 196.05; Geref. Kerk te Gouda 52.30; W. B. te B. 10; A. J. v. d. V. te A. 5; Geref. Kerk te Langeslag 10; Geref. Kerk te Buitenpost (deels) 46.25; J. J. de R. te A. 25; Geref. Kerk te Twijzel 46.76; penningm. Geref. Kerk, Cadoelen 7; Geref. Kerk te Rouveen 110; Kerkeraad Geref. Kerk te Rouveen 15; Mej. J. A. D. te D. 10; Geref. Kerk te Hilversum 61; N. N. te Grootegast 10.25; N. N. te Ede 3; Geref. Kerk te Hoogeveen (deels) 58; Geref. Kerk te Houwerzijl 425; (3eref. Kerk te Kampen 326; Jeugdmeeting te Hattem 41.25; Geref. jeugdver. te Roodeschool 27.32; Geref. Kerk te Rijnsburg 511.53; tijdens bruiloft te G. (onderdeel van gift) 200; gevonden in collecte te Kampen 10; R. B. te E. 5; P. C. te G. 50; spreekbeurt te Meppel 50; N. N. te P. 25; Geref. Kerk te Rouveen 130.81; „eenvoudige zuster" te Schiedam 2.50; Mevr. Koenekoop

namens damescomité aangeboden op den Theologischen Hoogeschooldag 4000; collecten op den Theologischen Hoogeschooldag 3012; N. N. te Groningen 10; P. te K. 5; Waihterbond 500; 2 leden van de J. V. te Leeuwarden 25; „van een weduwe" te Kampen 5; R. B. te E. 6; uit collecte Geref. Kerk te Kampen 10; P. B. te W. 2; N. N. te Ureterp 50; Mevr. Veltman te 's Hertogenbosch van damescomité 5000; idem 900; R. B. te E. 6.50; Geref. Kerk te Hasselt 152.91; uit collecte te Rouveen 10; mevr. Veltman te 's Hertogenbosch (damescomité) 100; van enkele N. N.'s te Hardenberg 50; dames V. te W-O. 50; Stichting Opleiding D. d. W. te G. 25; giften 50 en 25 bij ingebruikneming Bethelkerk te Assen; Mevr. Veltman te 's Hertogenbosch (damescomité) 3000; idem 1000 en 2000; dames v. d. W. te A. 50.

Enkele posten, waarvan de bestemming niet aangegeven was, volgen afzonderlijk. Andere bijdragen, ontvangen tusschen laatste verantwoording in Gron. Kb. en deze nieuwe reeks, volgen later afzonderlijk.

K. SCHILDER.

RECHTERLIJKE UITSPRAAK.

Nadat door de Arrondissements-Rechtbank te Utrecht op 24 October 1945 der kerkelijke goederen van de Geref. Kerk te Vleuten de Meem toegewezen waren aan de kerk in synodocratisch verband, was de Geref. Kerk (onderh. art. 31 K.O.) bij het hof te Amsterdam in hooger beroep gegaan. Het hof vernietigde 17 April 1947 dit vonnis en wees alle kerkelijke goederen weer toe aan de van ouds Geref. Kerk.

Wij nemen uit de uitspraak van het hof enkele frappante conclusies over, daar opname van de geheele uitspraak te veel plaatsruimte zou vergen.

Het hof constateert dan eerst, dat „voor de beslissing in dit geding moet vaststaan, dat appellante (de Geref. Kerk die in hooger beroep ging) de voortzetting is van de voor September 1944 in Vleuten de Meem bestaande in 1894 tot openbaring gekomen Gereformeerde Kerk ; dat de beslissing daarover afhangt van de vraag of een plaatselijke gereformeerde Kerk met instandhouding van haar wezen om redenen van geloof en consciëntie zich kan losmaken uit het synodaal verband;

Dat het Hof deze vraag bevestigend beantwoordt, hoezeer het Hof doordrongen is van de kardinale beteekenis voor de Gereformeerde Kerken om samen te leven in Generaal Synodaal Verband, zoodanig, dat gesproken kan worden van een geestelijke plicht om het groot kerkelijk verband niet te verlaten;

dat immers allesoverheerschend is het groote beginsel, dat elke plaatselijk Gereformeerde Kerk is een zelfstandige, complete Kerk, welk beginsel de grondslag is der Gereformeerde Kerkenordening en welk beginsel noodwendig medebrengt, dat een plaatselijke kerk, wanneer zij zich daartoe uit geloofsovei^ tuiging verplicht acht kan treden uit en blijven bestaan los van het Sjoiodaal verband; waartoe zij tevoren behoorde".

De synodocratisch gebonden kerk had daartegen nog enkele artikelen uit de D.K.O. aangehaald. Het Hof overweegt dienaangaande het volgende:

„dat voorts uit de aangehaalde artikelen wel blijkt, dat de eenheid en het verband der kerken voor de afzonderlijke gemeente van uitermate groot gewicht zijn en dat een verband moeilijk kan worden gemist, doch niet, dat een kerk zonder dat verband niet zou kunnen bestaan en uittredende uit dat verband, zou verdwijnen als zelfstandige kerk;

dat anderzijds andere artikelen van de Kerkenordening medebrengen dat een afscheiding uit het verband mogelijk is";

„dat, als men dit erkent, men ook moet aannemen, dat de Kerk, wier Kerkeraad die beslissing neemt, ook als zoodanig blijft voortbestaan, daar anders het slot van art. 31 der kerkenordening en de inhoud van den geloofs-en credentiebrief bij de afvaardiging van gedeputeerden eener plaatselijke kerk naar de meerdere vergadering, namelijk dat de kerkeraad zich verbindt om alle besluiten der meerdere vergadering voor vast en bondig te houden, onder 't uitdrukkelijk voorbehoud, dat zij niet strijdig zijn „met den eeuwigen en onfeilbaren regel van Gods heilig Woord naar de Drie Formulieren van Eenigheid der Gereformeerde Kerken", van iedere beteekenis ontbloot zouden zijn".

Ook had de Kerk in synodocratisch verband nog naar voren gebracht, dat de uitspraak der synode slechts een , , problematicum" betrof, „hetwelk reeds gedurende meerdere jaren de meeningen verdeeld had gehouden, zoodat strijdigheid met Gods Woord slechts denkbaar is als subjectieve meeningsvorm", zoodat „een beroep op art. 31 der Kerkenordening niet kan opgaan".

Het Hof overweegt dienaangaande: „dat de Synode met haar uitspraak, dat een der opvattingen omtrent het betrokken vraagstuk overeenkomstig Gods Woord is, en de andere niet, dit vraagstuk niet langer een problematicum heeft doen zijn".

Na nog meerdere ovferwegingen besluit dan het Hof: „Rechtdoende in hooger beroep: (Het Hof) vernietigt het door de Arrondissements-Rechtbank te Utrecht op 24 October 1945 in deze gewezen vonnis"; waarna alle kerkelijke goederen enz. worden toegewezen aan de Geref. Kerk (postale aanduiding „onderhoudende art. 31 K.O.).

DRINGEND VERZOEK AAN AANKOMENDE STUDENTEN.

Omdat de keuze voor de te behandelen stof nog altijd zeer beperkt is, in verband met het geringe aantal beschikbare textedities, verzoek ik de aankomende studenten vriendelijk mij zoo spoedig mogelijk mede te deelen per briefkaart, welke werken of gedeelten zij hebben gelezen van Plato en Cicero. Mijn adres is: Jan van Arkelstraat 15, Kampen.

H. M. MULDER.

DR B. WIELENGA EN KARL BARTH.

Een predikant schrijft me:

Ik vond dezer dagen in de pas verschenen 9e aflevering van „Onze Catechismus" door dr B. Wielenga, onderstaande uitspraken over Karl Barth:

„Karl Barth heeft het noodig geacht een apart geschrift tot bestrijding van den kinderdoop de wereld in te zenden. Ben teeken des tijds! Niemand verdient als hij den titel: Kampvechter voor de souvereiniteit Gods. En juisti deze hervormer ontzegt het kind de verzegeling van de verkiezende liefde Gods. De pleiter voor de waarheid van de volheid Gods maakt de kerk voor God leeg".

Dr B. Wielenga: Onze Catechismus, deel H, blz. 624. (De onderstrepingen zijn niet van den schrijver.)

Tot zoover de correspondent.

Zóó moet men maar over Barth schrijven om ingang te vinden voor hem.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juli 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

ZELFSTANDIG OPTREDEN IN DE POLITIEK?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juli 1947

De Reformatie | 8 Pagina's