GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Promotie Dr Verkuyl.

In ons blad wordt geschreven over de dissertatie van den bekenden dr Verkuyl uit Soekarnesië. Over hem ontspon zich een discussie tusschen ds J. Groen (van ons) en dr P. Prins (synodocraat). In Geref. Kb. Groningen zegt ds Groen:

Ik schreef In verband met het feit, dat in het verslag van de heer Scheps In „Kerknieuws" van de promotie van Dr Verkuyl te lezen stond, dat de eerste, die zijn gelukwensen aanbood, was Mr Jonkman, de Minister van Overzeese Gebiedsdelen: Een feit, dat niemand onzer zal verbazen, maar allicht wel de vraag doet rijzen of liier nu sprake was van de „genade en eer", welke de HEERE heeft toegezegd aan „hen, die onberispelijk wandelen". (Vert. Nederl. Bijbelgen. van Ps. 84 : 12). Moet dat „onberispelijk wandelen" immers in verband worden gebracht met hetgeen in die Psalm daaraan voorafgaat, waarom Prof. Noordtzij in zijn Korte Verklaring dienaangaande opmerkt: Zij, die zo achter Hem (n.l. de HEERE, als hun schutsmuur, J. G.) schuilen, niet om In ledige rust te verzinken, maar om van daar uit de vijand sterke wederstand te doen, vinden „genade" in Zijn ogen en hun schenkt Hij de „ere" der overwinning", p. 56. En dan geeft een gelukwens van een man als Mr Jonkman in deze op zijn minst de kerk te denken. En niet alleen de Kerk, maar ook iedere Anti-Revolutionair."

Dr P. maakt hierbij nu deze veronderstelling: „Dit moet dan zeker dienen om degenen onder oude (bedoeld zal wel zijn: onze. J. G.) vrijgemaakte broeders en zusters, die nog vasthouden aan de Anti-Revolutionaire Partij te laten zien, hoe bedenkelijk zij daarmee doen!"

Blijkbaar heb ik te weinig versfand van veronderstellingen, want eerlijk: ik begrijp daar niets van. Mr Jonkman feliciteerde toch niet de Anti-Revolutionaire Partij? Of is Dr Verkuyl soms met die Partij te vereenzelvigen? Ik dacht juist, dat er nogal enig verschil was tussen beide met betrekking tot „de Overzeese gebiedsdelen", waarvan Mr Jonkman Minister is.

Of moet ik In de veronderstelling van Dr P. lezen de constatering van het feit, dat de Anti-Revolutionaire Partij de „visie" van Dr V. „op het Indische Vraagstuk" (de woorden „visie" en „Vraagstuk" zijn — dat hebt ge wel begrepen —van Dr P.) en zijn optreden dienovereenkomstig niet „bedenkelijk" vindt, maar in een Anti-Revolutionair te dragen? Misschien omdat hij op andere punten „zozeer een anti-revolutionair man is" b.v. „in zijn beschouwingen over het vraagstuk der godsdienstvrijheid" ?

Inderdaad, wanneer die constatering een feit zou ziijn en ook juist, dan zou ik — al was ik in mijn artikel over Dr V. nog niet zover — neen, niet mijn vrijgemaakte broeders en zusters, maar ieder die lid is van een Anti-Revolutionaire kiesvereniging willen oproepen, zich ernstig af te vragen of zijn lidmaatschap nog wel langer verantwoord is.

Inzake den Heer J. Schouten:

Maar hoe dan te denken over hetgeen dhr Schouten volgens het verslag in de „Nieuwe Prov. Gron. Courant" gezegd heeït op de grote verkiezingsvergadering in de Harmonie in Groningen n.l.: „In de eerste plaats is onze oppositie principieel" en „in het algemeen is het zo, dat 'hij, die niet uitgaat van de souvereiniteit des Heeren, ontspoort in de herkenning der dingen. Wie niet leeft volgens zijn principes, doet af aan de gemeenschappelijke zaak. Het doet spreker buitengewoon leed, dit ook op de C.H.U. van toepassing te moeten brengen. Spreker zou wensen, dat Ieder hier principieel zijn keuze deed en met Gods hulp zou gaan strijden voor de handhaving van het Rijksverbahd, omdat daarin ligt de enige mogelijkheid voor zeventig mlUioen zielen".

Dan moet Dr P. dus aannemen, dat dat , , buitengewoon leed"-gevoel bij dhr Schouten wel aanwezig is t.a.v. de C.H.U., maar niet t.a.v. Dr V. Dat deze dat „niet-levenvolgens-zijn-princlpes" wel van toepassing acht op de C.H.U., maar niet op Dr V. Maar ware dit dan niet een meten met twee maten; één voor gebruik binnen eigen partijverband en één voor gebruik daarbuiten? Want dat Dr P. er van zou uitgaan, dat Dr V. leeft volgeus andere principes, is niet wel mogelijk.

Dr Prins heeft een vraag:

Zag ik ook Dr Schilder niet zitten anno 1934 naast Minister Marchasat, op de allergezelllgste wijze, tijdens de herdenking van de Afscheiding? Of heb ik dat niet goed gezien? En was toen deze ook niet bepaald Anti-Revolutionaire, Minister, daar zelfs niet in qualiteit aanwezig, wat we in dit geval van 1948 zelfs niet eens kunnen zeggen.

Ik kan me er niets van herinneren (maar dat zegt niets): ik weet alleen van dr Colijn (voorzitter) en den minister van Justitie, die een lintje of zoo iets kwam brengen. Maar ik kan me niet herinneren, ooit met een geschrift regeeringsman q. q. te zijn gefeliciteerd door een

En nu eindelijk over de door dr Verkuyl bepleite aansluiting bij den „worldcouncil" (wereldraad van kerken), waarin hij inging tegen zijn synode:

Wanneer Dr P. echter tot de zaak komt, wil hij maar weer letterlijk citeren wat Dr V. in zijn brief aan hem schreef: „voorts de Synodale uitspraken spreken zich niet uit tegen aansiuitmg bij de worldcouncil. Ze zeggen alleen welke basis er nodig is voor oecumenisch samengaan. Ik zou juist willen verdedigen, dat die basis er inderdaad is; en poneerde mijn stelling om daarover een discussie wakker te roepen, die, zoals Ds Groen weten kan, bijv. ook 'onlangs door De Hartogh en Zuidema gehouden is. Het bestaan van het Oecumenisch Studieverband in onze kerken is een bewijs, dat deze zaak volop en legitiem in discussie is onder ons".

Dr P. heeft er nog een veelbetekenende noot aan toegevoegd, die in het stuk, zoals hij het ingezonden had aan het „Groningsch Kerkblad", niet voorkwam. Het is achter de woorden: „Voorts de Synodale uitspraken spreken zich niet " dat Dr P. nu aantekent: „althans niet definitief, zo merkt Dr Verkuyl nog op".

Waarom Dr P. deze veelbetekenende woorden in zgn Ingezonden aan het „Gron. Kerkblad" had weggelaten, en ze nu in zijn blad heeft opgenomen, geeft onwillekeurig te denken. Maar ook met deze invoeging is de weergave van de Acta der Synode van Zwolle en Eindhoven in deze door Dr V. niet juist. Zij zeggen niet alleen welke basis er nodig is voor oecumenisch samengaan, maar wel degelijk ook, „dat. zij tot haar leedwezen moet (en) constateren, dat aan deze voorwaarde èn door de oecumenische Wereldraad èn door de oecumenische Raad in Nederland èn blijkens de bestaande bepalingen en blijkens de practijk thans niet wordt voldaan." En op grond van die constatering hebben zij besloten, zonder zich daarbij over het al-of hiet-definitieve van dat besluit uit te spreken „niet toe te treden tot en ook geen vertegenwoordiger zonder stemrecht te zenden naar de oecumenische Raad in Nederland". •

Als Dr P. nu op zijn beurt de overwegingen en constateringen en besluiten van zijn Synodes ook eens letterlijk in zijn blad zou willen opnemen, en — om niet teveel te vergen — b.v. alleen maar dit gedeelte van hetgeen wij aanhaalden uit hetgeen prof. dr K. Dijk dienaangaande schreef In het Pebr.-nummer van „Het Ouderllngenblad": „In die Raad ontvangen zij, die Christus' godheid NIET opvatten in de zin, dat onze Heiland zelf God is. God uit God en Licht uit Licht, en Hem als Verlosser niet belijden als de Zaligmaker, Die ons alleen verzoent door Zijn bloed, een plaats met dezelfde rechten als degenen, die het bovenstaande op grond der H.S. wel belijden, de twee, diametraal tegenover elkaar staande beschouwingen worden naast elkaar geduld, en zo is er geen sprake van eenheid des geloofs, zo wordt de loochening van de Christus als God en Zaligmaker naar de Schriften als gelijkwaardig erkend en daaraan mogen wij, zo besloot de Synode niet meedoen. Dat meedoen zou betekenen, dat ook wij toegeven aan de loslating van de antithese tussen twee „opvattingen", die elkaar geheel uitsluiten en dat wij geloofseenheid kunnen oefenen met hen, die de lichamelijke opstanding en hemelvaart en wederkomst van de Heiland ontkennen. Aan die doorbraak van de antithese, gelijk zij met een zwaarwichtige term wordt betiteld, mogen wij om Gods wil onze medewerking niet verlenen".

Dan zullen de lezers van de „Groninger Kerkbode" (eindredacteur Dr L. v. d. Zanden), niisschien kunnen verstaan, dat het nog niet zo dwaas is, als Dr P. wil doen voorkomen, wanneer Ds Groen de stelling van Dr V.: „Aansluiting der Geref. Kerken aan de Wereldraad van Kerken is practisch zeer wenselijk en principieel te verantwoorden" „in zo flagrante strijd vindt met hetgeen de Geref. Synode van '46 en '48 besloot". Wat verder het al-of niet-legltieme der discussie over deze materie in de synodale „kerk^' betreft, daarover hebben wij ons geen oordeel aangematigd. Wij wagen het zelfs niet aangaande het al-of niet-legitleme van enige zaak daar nog enig peil te trekken. Wij spreken ons niet uit over het al-of niet-legitieme der discussie, maar over het feit, dat er geen discusste kwam. Dat mannen als Prof. Berkouwer, Prof. Nauta, Prof. Grosheide, Prof. Dijk de zaak blauw blauw hebben gelaten.

En wanneer Dr P. mij vraagt: „Moet u nu deze man op grond van deze dingen noemen een man van de doorbraak van de antithese ? " dan zeg ik met Prof. Dijk (zie boven): „Ja". Dr P. kan met deze vraag dus dichter bij huis blijven. Ik denk er dan ook niet aan deze „harde oordeelvelling" terug te nemen op gronden, die Dr P.

daarvoor aanvoert. Al evenmin de tekst: „Wafit zij hadden de eer der mensen lief, meer dan de eer van God", en wel om de eenvoudige reden, dat Ut die niet op Dr V. heb toegepast, gelijk Dr P. abusievelijk beweert. Dr P. moet niet zo oppervlakkig lezen. Ik schreef deze tekst neer in verband met het welsprekend zwijgen van Hooggeleerde adviseurs en Rapporteur der genoemde Synodes.

Het is de oude kwestie: synodebepalingen zijn den éénen keer een stok om' te slaan, den anderen keer een opinie, om eens over te disputeeren; ze is dus disputabel gesteld. Wij kennen dat ook; maar w ij zijn dan ook niet van degenen, die men broederlijk behandelt.

Ds C. Stam contra dr J. Kidderbos c.s.

Het is wel leuk, te zien in welke bochten de synodocratische pers zich wringt na de verschijning van het Bodegravensche blad. Geen wonder: alle heeren moesten geschorst worden (ze doen veel en veel meer dan ik) maar er wordt er geen ééntje geschorst. Daar rekent ook geen mensch op; maar belijden, dat ze samen knoeien, willen ze ook niet: daarom die verlegenheid. En dat argumentlooze gepruttel.

Zoo schrijft de synodocratische ds C. Stam in zijn Zeeuwsch orgaan (medebouwers: di Couvée en Veldkamp), óver het eerste nummer van het orgaan van den nieuwen Gereformeerden Bond in de Neo-Hervormde Kerk:

Nu kan men van een enkel nr. niet alles zeggen. Het toekomstige werkschema wordt niet gegeven, wat toch wel nodig zou zijn geweest in verband met de ernstige aanduidingen, door Dr Schelhaas gebezigd. Hij houdt onze Kerken niet minder dan de noodzaalc van bekering voor, en spreekt van „sanering", wat wil zeggen, dat wij weer gezond moeten worden, dus op dit ogenblik het niet zijn.

Zie, zulke algemene beweringen zijn nu zo weinig zeggend. Begrijpen wij hem goed, dan houdt dit alles verband met de verkeerde gang, die het kerkelijke leven nam door de bekende Synodebesluiten en de later gevolgde schorsingen. Dat moet dan heel ernstig genomen worden.. Dan is de huidige gang van het kerkelijk leven niet te verantwoorden voor God, en moeten wij daarvan terug komen. Hij handelt ook over de kerkrechterlijke gang en zegt, dat wij de hiërarchische richting uitgaan.

Wat echter opvalt, dat is het totaal ontbreken van elk bewijs. Dat komt later, wil iemand opmerken. Ons wederwoord is dan: neen, niet later, maar dadetgk bü de opening. Want, dergelijke beweringen zijn maar al te veel vernomen, terwijl het steekhoudend bewijs tot dus-, ver altoos achterwege bleef. Dr Schelhaas kan dit weten, en had moeten beginnen, met het bewijs aanstonds te geven. Hij had de dingen concreet moeten aanwigzen, die om bekering roepen, en nu een oorzaak zfjn, waarom de zegen niet kan doorwerken. Want, zó Is het toch, wanneer de noodzaak tot bekering en sanering (Iringt? Dan kdn God in de gegeven stand van zaken Zijn zegen niet verbinden aan het leven onzer Kerken.

We citeeren dit niet om ds Stam contra dr Schelhaas (redacteur van het Bodegravensche blad) te doen optreden. Maar wel, omdat we blijmoedig constateeren: ziedaar de éérste synodocraat die dr Ridder bos c. s. afvalt. Wij zeiden: als het u meenens is, met dat samenspreken, best, dan eerst SCHRIJVEN. Blijkbaar vindt ook ds Stam dit de eenig juiste methode: let maar op de (door ons) vetgedrukte woorden.

Iets voor „De Strijdende Kerk"?

K. S.

Een vraag aan ds Stam.

Nu we toch met ds Stam (synodocraat) ons bezig hielden, geven we uit diens artikel nóg een citaat (nog steeds over het Bodegravensche blad).

Ik had wel graag In dit eerste nummer ook de klacht gehoord, waarom men in die benauwde dagen (van den oorlog, K. S.) in ons vaderland niet het standpunt innam: ook al zouden wij ongelijk moeten lijden (wat in deze vorm niet kan worden volgehouden), wr) zullen niet uiteengaan, want wij horen bij elkander.

Wat mij in de loop der jaren zo dl^ getroffen heeft, dat is, dat men juist naar Art. 31 niet heeft gehandeld, en niet de duidelijke afwijking van enig Woord Gods heeft aangetoond.

Over dat laatste zinnetje behoeven we niet meer te twisten. Dr Ridderbos heeft zelf het bewijs geleverd dat van Gods Woord is afgeweken. Gods Woord zegt: ge moogt de kerken alleen binden aan Gods Woord. En dan moogt ge van die materiëele binding niet meer afgaan. Niets leeren, dat niet heelemaal er mee overeenstemt. Later mocht men dat wél. Dus was de eiseh, die ons gesteld is, gelijk achteraf duidelijk blijkt, niet naar Gods Woord.

Maar dat laten we loopen. Zou ds Stam eens j a of neen willen antwoorden op volgende vragen:

a) , , Cand." H. J. Schilder mocht dus niet meer preeken na ingetrokken preekconsent (zie den brief der classis Den Haag in zijn boek)? Ook niet vrij maken? Had hij al dien tijd kippenboer of zoo iets mioeten worden? Ja of neen?

b) Hij mocht dus geen ouderling meer zijn? Doet hij zonde, als hij vandaag preekt? Ja of neen?

c) Zijn kerk is buiten het verband gezet. Doet iemand, die er toch preekt, doopt, avondmaal bedient, zonde voor God? Ja of neen?

d) Ds D. V. Dijk, „ds" C. Veenhof zijn weggestuurd van de synode. Doen ze zonde, door weer ter synode te compareeren? Ja of neen?

Als ds Stam ja of neen antwoordt, zullen we het antwoord hier overnemen.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 augustus 1948

De Reformatie | 8 Pagina's