GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OPEN BRIEF (III) aan Ds B. A. BOS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPEN BRIEF (III) aan Ds B. A. BOS

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice Bos,

Onze correspondentie dijt uit; ik zal daarom thans, om ruimte te besparen. Uw brief — dien ik overigens in zijn geheel opneem — aan stukjes knippen, en telkens mijn antwoord afzonderlijk daaraan verbinden.

U schrijft:

Uw tweede „Open Brief" aan mij, heb ik a& ndachtig; gelezen. Particulier heb Ik U reeds bericht, dat, en waarom Ik mijn antwoord één week heb vertraagd.. Nu zal ik het U geven, maar Ik wil niet beginnen, alvorens U heel hartelijk bedankt te hebben voor het feit, dat U mijn eerste antwoord volledig aan de lezers van „De Reformatie" hebt doorgegeven. Ik zou van harte dezelfde service U willen geven In „De Wachter", maar — helaas — Is de ruimte (nog) te beperkt. Ook wil Ik er mijn dank voor uitspreken, dat de Uitgever mij een afdruk van de cople gezonden heeft. Dat deze mij niet tijdig bereikte lag aan het feit, dat ik niet thuis ben.

Wat nu Uw tweede brief betreft, het volgende:

In mijn eerste brief wees ik er op, dat een meuwe zeer Ingewikkelde problematiek wederom wordt aangegrepen, onder de gedaante van eenvoudigheid, waardoor andermaal Gods kinderen worden vermoeid. U sehriift roti, niet t° weton, waarop ^ uóel, en acht deze zaak in onze briefwisseling „met ter zake". Toch wil Ik hierop graag even Ingaan, omdat naar mijn meenmg juist dit punt de grond der moeilijkheden raakt, in eigen kring. Tevens zal Ik U hierbij dan kunnen antwoorden op Uw opmerking, dat ik „in de laatste maanden" de zaken help „ingewikkeld te maken”.

Als ik deze opmerkingen vaii U lees, broeder, vraag Ik me af, of U een vreemde zijt, in ons kerkelijk „Jeruzalem". De eigenlijke oorzaken, van wat thans broeders van hetzelfde huis — zóó meen Ik de broeders van de overzijde nog te möèten zien — gescheiden heeft en houdt, liggen naar mijn overtuiging, in de door ons als bovensehrlftuurlijk genoemde leerbindingen en de naar onze overtuiging onschriftuurlijke „tucht"-handelingen. Dat zijn toch zeer eenvoudige zaken, die in. haar eenvoudigheid, door Gods kinderen goed zijn verstaan. Naar mijn meentog heb ik me tot deze eenvoudige zaken steeds beperkt; en rusteloos heb Ik gewaarschuwd, niet bij deze eigenlijke oorzaken andere zaken aan te grijpen, die eenerzijds de kloof al meer verdiepen zouden, en anderzijds het hart met zouden raken van de broeders, die we — al dwalen ze — om Chrlstuswll te zoeken hebben. Ik heb de zaken dus eenvoudig gelaten, al stond ik hierin bijkans alleen. Neen, anderen — als U dit wenscht, ben ik bereid namen te noemen — hebben de zaken die ons van .de broeders scheiden, • Ingewikkeld gemaakt, met een problematiek, die kwam m de gedaante van eenvoudigheid, zóó eenvoudig zelfs, dat Ik vaak aan het woord „slmpllelsme" heb gedacht. Men heeft toch eerst ^een schema zich gevormd, aangaande de ware en de valsche Kerk, welke men beide meende « te kunnen adresseeren. Daarna heeft men uit deze constructie weer consequenties getrokken, voor heel het leven in al zijn verbanden. Deze consequenties heeft men als de klare eisch des Heeren anderen trachten op te leggen, niet slechts In de pers, maar ook In de prediking. Het werd aJles zóó eenvoudig voorgesteld, dat alle vragen schijnbaar zijn opgelost. Maar 't hart van duizenden kinderen Gods zegt daar geen „amen" op. Ook ik doe dit nlèt, en heb dit nimmer onder stoelen en banken geschoven. En ik geloof In ernst, broeder, dat de impasse — zie over dit woord elders In dit nummer — van vandaag ten deele hieraan is te wijten.

De schuld voor 't feit, dat wij elkaar aan deze en aan gene zijde van de scheur bijkans met meer kunnen ontmoeten, ligt niet alleen aan de andere zijde. Wat U persoonlijk in dit alles aan moet gaan Is dit, dat U, die naar mijn meening met deze problematiek niet accoord gaat, — ik denk hierbij aan de prachtige „catechisaties", die U destijds In Assen hebt gegeven — U daartegen ook niet hebt verzet, zooals we dat van U verwachten mochten. Welke reden U daarvoor heeft. Is 'mij onbekend. Ik constateer alleen het feit! Onze zaaksgerechtigheid zie ik vertroebeld, omdat men niet bij de eenvoudige zaken gebleven Is. Dat ik dit niet gedaan zou hebben, wijs Ik af, en 't staat aan U, te bewijzen, dat ik anders deed.

Eenigszins verwonderd heb ik erover gestaan, waarde broeder, dat U meent, naijn in Assen in oorlogstijd gegeven „catechisaties" te moeten te hulp roepen in Uw betoog, volgens hetwelk ik me had naoeten verzetten tegen door U niet nader omschreven uitlatingen.

Nu kan ik niet alle uitlatingen kennen, laat staan controleeren; en mijn taak in ons blad is niet die van een oppercensor; al meen ik wel, dat ik niet zwijgen mag, als ik gevaren ziej zooals thans in Uw geval.

Maar ik begrijp uit uw woorden tenminste dit, dat U als kern van wat ik had moeten bestrijden, dit ziet: men beweert, dat de ware en de valsche kerk kunnen geadresseerd worden. U meent blijkbaar, dat DEZE meening zóó erg is, dat ik, als auteur van die „catechisaties" althans daartegen had moeten opkomen.

Laat me U maar dadelijk uit den droom helpen: ik ben het met die meenüig eens. Ik heb dat nog pas in De Reformatie niet onduidelijk uitgesproken. Ik heb erop gewezen, dat er onder de synodooratie (misschien moet ik nu eraan toevoegen: ook elders? ? ) zijn, , die niet meer de facto instemmen m.et de uitspraak der belijdenis, dat „deze twee kerken" (de ware en de valsche) LICHTELIJK TE KENNEN EN VAN MAL-KANDEREN TE ONDERSCHEIDEN ZIJN (art. 29, slot). Ten overvloede herinnerde ik nog pas eraan, dat „ecclesia" (vaak door „kerk" vertaald) in de periode van de opstelling der confessie, meestal beteekent „vergadering" (en volstrekt niet altijd „kerkvan-Christus"; men leest b.v. van de ecclesia van Satan, de ecclesia der hypocrieten, en dit in belijdenisschriften). Dit is uit mijn pen dus „oude kost"; ik krijg haast een kleur, als ik het wéér „oplepel". Ik vertaal dan ook „ware ecclesia" door: ware vergadering (van geloovigen); en „valsche ecclesia" door valsche vergadering (van aanvankelijk^) geloovigen).

Daarmee heb ik gewonnen, dat we de dingen weer „eenvoudig" maken (daar houdt U terecht van, ik ook); daarmee is tevens weer, tot beschaming van veel onverstandig stookgeschrijf, bewezen, dat men kan zeggen: op dat en dat bepa, alde adres is een valsche ecclesia (een valsche vergadering van geloovigen), zoodat met dit zeggen allerminst beweerd is, dat zij, die er zijn, ik weet niet wat voor misdadigers zijn, docïi alleen maar, dat ze worden VERGADERD op een valsche, d.w.z. niet voor de Schrift te legitimeeren manier (wat zich straks in hen en in hun kinderen gaat wreken); en dat dus alle zuchterij over die vreeselijke menschen, die nog durven spreken als de confessie (U doet toch nog mee. ds Bos? ), en dus volhouden, dat de ware en de valsche kerk lichtelijk te onderscheiden zijn, alsof zij daarmee al die leden der andere „ecclesia" (vergadering) den Satan hadden overgegeven, alleen maar misverstand is, en gevolg van een niet meer lezen van de confessie.

Gelijk, en nu wordt het meenens, ds Bos gelijk het ook gevaarlijk is, niet meer te zeggen: daar en daar is de ware ecclesia (de ware vergadering der geloovigen); daar en daar MOET en MAG men zeggen: dézen kant uit, allen die vermoeid (van de valsche bindingen) en beladen (met bovenschriftuurüjke) bepalingen zijt. Vergun me de herinnering, dat ik dit woord citeer uit Christus' eigen mond (Matth. 11, slot, waar de Heiland zegt: de valsche ecclesia van u. Abrahamskinderen, is bij de overzijde, maar de ware bij Mij, dien ge aan de Schrift moogt toetsen); vergun me eveneens de herinnering, dat ik op den eersten Zondag na de vrijmaking in Den Haag 's avonds expres daarover preekte. Dat was een teruggrijpen naar de eenvoudigheid niet van K. S., maar van art. 29 Belijdenis, concreet te maken in een op een bepaalden kalenderdag op een aanwijsbare plaats in een stad bijeengekomen menschenmassa, geleid door een man van wien men zeide: kom niet in zijn samenkomst, ontvangt hem niet als ambtsdrager (weet U het nog? zie artikel prof. Veenhof).

Nu haalt U mijn Asser catechisatie ^) erbij. Fiat justitia: ik heb eens het keurige, met Uw eigen hulp bezorgde gestencilde verslag uit mijn kast opgediept, len 'me afgevraagd, welke volzin, welke uitspraak, toch ook maar zou kunnen wijzen in de door U gewezen richting. Ik vond zoo'n uitspraak nergens. Kunt U het wèl, dan moogt U het me zeggen: ik zal erop ingaan, met genoegen.

Maar wat hebben we - eigenlijk aan zoo'n verslag, als U in mijn Reformatie-artikelen, geschreven kort voor Uw brochure, mijn meening in eigen woorden vinden kunt? Eerlijk gezegd: ik versta U niet meer. Misschien kan , , De Wekker" ons helpen, dacht ik, toen ik daar prof. J. J. v. d. Schuit bezig zag, absolutisten in onzen kring (mij niet bekend, evenmin als extremisten, over wie ik pas schreef) te plaatsen tegenover „gematigden". De absolutisten, aldus prof. V. d. Schuit zijn kerkisten („hun absolutisme is hun kerkisme") en U kunt uit mijn „catechisaties" wel uitspraken aanhalen tegen het kerkisme, dat ik net zoo hard verfoei, als degenen van wie, naar ik vermoed — want elke secure aanduiding ontbreekt — prof. V. d. Schuit zegt, dat ze absolutisten zijn. Toch willen we, wat prof. v. d. Schuit van U aanhaalt, graag hier overnemen:

„Het verschil komt als we verder gaan praten. Ik voor mij meen, dat ons gesprek ook met onze gebonden broeders voorhands tot deze dingen moet worden beperkt en wij van onzen kant ons dubbel In acht moeten nemen om de kloof, die ons van onze broeders scheldt, niet grooter te maken, dan die reeds is en in elk levensverband, waarin we elkaar nog kunnen ontmoeten, waar zulks met vol behoud van ons beginsel, nog mogelijk is, getracht moet worden de broederband te sterken, in de hoop en met de bede, dat de Heere van uit die levensverbanden nog weer de mogelijkheid oproept, dat we elkaar op kerkelijk terrein weer ontmoeten kunnen.

En dan staat tegenover mij mijn broeder, die meent in geen enkel • levensverband meer te kunnen ontmoeten hen, die door kerkzonden getoond hebben geen ernst te maken met het Woord des Heeren.

Op dit punt moet naar mijn gedachte klaarheid komen.

En In de tweede plaats zie ik het verschil, In wat vrij kerk noemen, en het opereeren met de termen van ware en valsche kerk. Al heb ik van heeler harte de plurlformlteltsgedachte, die de kerk relativeert afgewezen, aan den anderen kant meen Ik toch, dat wfl de Kerk met mogen verabsoluteeren, maar het ten diepste een geloofstuk blijft.

En vsreor staat tegenover mij mijn broeder, die meent ware en valsche kerk lichtelijk te kimnen onderscheiden In de concrete situatie van thans, en ook te kunnen adresseeren, daar, waar ik er voor terug huiver.

Ook op dit punt moet m.l. klaarheid komen”.

Tot zoover het citaat van Uw woorden, in „De Wekker". Hoe „De Wekker" daarop reageert, blijve hun ter overweging gelaten, die zich vroegere uitlatingen van dit blad voor oogen willen plaatsen. Ik mis de brug tusschen de vroegere en de tegenwoordige uitlatingen van dit blad op dit punt, en ben de eenige niet. Maar ik laat dit rusten; en beperk m.e tot de kwestie 'der „s a IP e n s p r e k i n g". Als wfl zeggen: schriftelijk, zegt dan soms prof. v. d. Schuit tot de synodocratisehe deputaten heden niet meer: schriftelijk? Als de deputaten der Chr. Geref. Kerken met de onze thans schriftehjk, en niet mondeling handelen, waaraan Izij m.i. volkomen gelijk hebben (gelijk ook ik vroeger hun verlangen ten dezen verdedigde in de synode), zijn zij dan absolutist; en was ik het, toen ik hen hielp? Is het Rapport, ingediend ter synode van de Chr. Geref. Kerken, waarin contact met de toen nog ongedeelde gereformeerde kerken werd afgewezen, absolutistisch?

Ja, maar zegt U, ik heb het hier niet over de samenspreklngskwestie, doch over de verdergaande losweeking.

Accoord.

Maar woudt U kerkelijke saneering verkrijgen uit de „samenleving" op allerlei niet-kerkeMjk terrein, en dat terwijl de scheur niet eens serieus besproken wordt? Ik niet; omdat het bij de kerkzaken beginnen moet; en de anderen willen het in feite ook niet, want die roepen almaar: terreinen scheiden, terreinen scheiden. En dan, wilt U me eens de namen noemen van hen, die zeggen: in geen enkel levensverband kan ik hen ontmoeten, die getoond hebben geen ernst te maken met het Woord des Heeren? Ikken ergeen één; ben ik nu vreemdeling in Jeruzalem? Ik ken er wèl, die zeggen: zoolang ze in zulke zonden BLIJVEN, en alle serieuze gesprek erover'TEGENHOUDEN, en dus TOONEN geen ernst te maken met het Woord des

Heeren, zoolang kunnen we niet samengaan. Ik geloof, dat, als men maar nuchter blijft, de Chr. Geref. leiders net zoo denken, en doen; mekaar eens op de schouders kloppen in Amsterdam, nu ja, dat zet geen zoden aan den dijk.

Ziehier dus „een pogen, om op dit punt tot klaarheid te komen". Die klaarheid was er m.i. al, maar U gaaft de m.eening van Uw broeders niet juist weer; en dat vind ik in dezen tijd dubbel ernstig; ze worden toch al vervolgd.

En dan waarschuwt U voorts tegen het „vera b-soluteeren" van de kerk. Prachtig. Geen een kreatuur moeten wij verabsoluteeren. Maar wat beteekent dit geleerde woord? Ze klagen wel eens over „zware" lectuur; nu, hier is zoo'n erg zwaar woord. Ik voor mij meen, dat we nooit iets mogen ver-absoluteeren; want wat' absoluut is, isjuist daarom absoluut, dat het niet meer te Vèr-absoluteeren is. Bedoelt u, dat „de Kerk" relatief is? Daar valt over te praten, als we maar eerst mekaar vertellen, wat we onder dat nieuwe moeilijke woord verstaan.

Maar het gaat er mij om, d-^t we GODS WOORD AANGAANDE DE KERK absoluut zien, want het IS absoluut.

En dat WOORD komt tot mij, en tot u, en tot prof. v. d. Schuit, en tot dr Ridderbos, met een absoluten eisch, om in een bepaalde plaats en in concrete omstandigheden en op een bepaald moment gehoorzaam te zijn aan Christus' vergaderingsgebod, aan ons als zijn knechten in zijn vergaderlngswerk, gegeven.

Daar staan we dus. Nu aan U de beurt. Hoe dien ik concreet heden Christus in zijn Kerkvergaderend werk? Ik wist, hoe ik het doen moest. Augustus 1944, en ik meen dat ik het nóg zoo moet doen. Dr Ridderbos zegt: eer verdorre mijn rechterhand, eer ik het zóó doe; weet U het nog? Welnu, relativeert dr Ridderbos daarmee de kerk, of verabsoluteert hij ze? Wilt U het me eens vertellen? Zoo geen van beide, waarom dan de met U communiceerende broeders (die thans als absolutisten te kijk staan bij wie geen vocabulaire van hun wetenschappelijke termen vooraf ons ter hand stellen), ook Uwerzijds tentoongesteld als WEL absolutistisch doende ? Eer verdorre mijn rechterhand, eer ik de vrijmakingsacte teeken (Ridderbos). Eer verdorre mijn rechterhand, eer ik die handteekening terug neme (ds B. A. Bos). Waarom is Ridderbos geen absolutist, Bos ook niet, maar N.N. wel ? Broeder Bos, ik zou Uw gevleugeld woord willen overnemen: „ook op dit punt moet m.i. klaarheid komen". Begin dan, met goed citeeren. En laat me niet in „De Wachter" lezen, wat ik al jaren geleden in „De Rotterdammer" moest bestrijden.

Ja, maar, zegt U, het zit 'm in de concrete situatie van thans. Uw broeder, zegt U, Uw broeder, tegen wien U overstaat, meent IN DE CONCRETE SITU­ ATIE VAN THANS ware en valsche kerk lichtelijk te kunnen onderscheiden, en ook te kunnen adresseeren.

En prof. V. d. Schuit zegt: flink gesproken.... daar gaan m.i. zijn vaderen.

Welnu, mag ik U vragen, ds Bos, zijn de woorden uit de confessie gegeven voor een bepaalde situatie, of voor alle situaties? Ik hoor. van sjoiodocratische dominees, die zeggen; nu ja, de belijdenis is drie eeuwen oud. Maar ik voor mij geloof: als de confessie zegt: ware en valsche kerk zijn lichtelijk te onderscheiden, want DE MERKTEEKENEN ZIJN ER, dan is dat „lichtelijk onderscheiden" OVERAL mogelijk, waar die MERKTEEKENEN zijn. Ik z i e zoo'n situatie ds Bos. Ik zie ze zeer d u i d e 1 ij k. En ik geloof er geen woord van, dat in' de dagen van Guido de Brés de CONCRETE SITUATIE zooveel anders was dan vandaag. Ook toen veel geloovigen onder het pausdom (Calvijn). Ook toen kinderen Gods bij de mennonieten, tot op den brandstapel toe. Ook toen schisma bij de Doopsgezinden, en bezwaarde pastoors bij goeie keuterboertjes op de Veluwe, en dogmatische verschillen bij Lutheranen en Calvinisten, en zoo voort, en zoo voort. Maar de belijdenis zegt: lichtelijk te onderscheiden. Lichtelijk te onderscheiden. En ze hielp daarmee de van alle kanten in verwarring gebrachte eenvoudigen op weg: je kunt ze daar en daar aan kennen, jij ouwe arme stakker. Gelooft U, dat Uw niet nader gestaafde redeneering de eenvoudigen helpt? Er is, ds Bos, geen moeilijker werk, dan de arme en eenvoudige menschen WER­ KELIJK helpen: helpen doe je hen alleen maar, als je scherp onderscheidt; want dat is het juist, waar ze zoo weinig aan hebben kunnen doen, in hun levensgang.

En wat dat adresseeren betreft: doetUhetsoms n i e t ? Of doen ze dat bij dr Ridderbos soms niet ? Toen ze van den kansel afkondigden, dat de voormalige leden Greijdanus en Schilder getoond hadden niet meer te willen behooren tot „de" gereformeerde kerk van Kampen (ondanks verbod van zulke valsche proclamatie, de kerk van Kampen had zich een tijdlang zelfs genoemd: bezwaard gedeelte) waar werden toen die beide personen geacht wèl lid te zijn? Was bij hen, d.w.z. bij hun kerkeraad, het adres der ware kerk niet? En bij dr Ridderbos' kerkeraad dat adres wèl? Zegt U 't maar? Of was 't jn Kampen nergens? Waarom dan die doorgedreven afkondiging, als men wil aannemen, dat een kansel geen handigheidjes lanceert, om ? nu ja. Ik wilde nu maar niet praten over Bergschenhoek, maar wèl over Voorburg, U bekend. Als U 't mij vraagt, heeft wijlen broeder H. J. Kouwenhoven den Heere trouw gediend in het vergaderen van de ware kerk, toen ze bitter, bitter, bitter verstrooid was. De predikant Ridderbos schorste hem toen: en dat z.g. wegens zonde, die „der kerk" (welke kerk, ds Bos, „een" niet-ware, en-ook-niet-valsche? ) schandelijk was, zoo sprak hij, mét zijn kerkeraad. U hebt met br. Kouwenhoven mogen werken. Hebt _ U daar nooit geadresseerd, daar in Voorburg?

Nu, ik dan wel. Ik geloof, dat er in Kampen, Burgwal 59, synodocratisch bezet gehouden terrein, erg veel kinderen Gods genoteerd staan, en in de bank zitten. Maar dat hun VERGADERING waar, of zelfs maar half-waar-half-valsch zou wezen, daar geloof ik geen woord van. Ik adresseer die "vergadering als een VAL­ SCHE vergadering, van geloovigen vooralsnog, hoewel ik me voor de kinderen en kindskinderen bang ga maken, gelijk ook voor de onze als wij hun nivelleeringsredeneeringen laten doorsijpelen. En ik adresseer de bijeenkomst Broederweg als het adres der WARE VERGADERING in Kampen. .Ver-g a-d e-r ing. Het komt op de vergadering aan. Burgwal 59 zeggen ze: die candidaat, die door een rebellische handeling, welke dr Ridderbos nalaat, omdat hij liever zijn rechterhand ziet verdorren, thans dominee, heet, die MAG de geloovigen NIET vergaderen. Ik geloof, dat de H. Geest zegt: valsch! En hun het boek van dien man onder de oogen legt, al lezen ze 't niet. Ze zeiden daar: Greijdanus, dien doen we weg, of liever, we zeggen, dat hij het zelf gedaan heeft En zoo voort.

Kom, ik houd op. Het wordt herhaling, herhaling, waarom dwingt U ook mij daartoe? Hebt U wat nieuws, zoo spreek. Maar weerleg dan ook.

Geloof me, ook ik vecht voor de kerk. En het spijt me meer, dan ik zeggen kan, dat ik dezen keer moet opponeeren tegen U. U moet me evenwel niet zeggen: schrijf nu eens „mooie stukjes". Helpt U liever eerst mee, en geef van Uw eigen verleden handelingen scherpe definities. Ik adresseer, net zoo goed als dr Ridderbos en prof. v. d. Schuit, en br. Kouwenhoven, en U, want U komt wel terug, waarde broeder, U komt wel terug, en U bent er de man naar, om straks te zeggen: ik had dat niet moeten doen.

Overigens: hoe wilt U déze beschouwingen van broeders NA de vrijmaking als argument gebruiken om het stadium van schriftelijk contact over te slaan? Onze synode zei toch: U kunt ons met U aan 't handelen krijgen over de oorzaken der breuk? U haalt erbij, wat er buiten staat. En het schijnt U heelemaal te ontgaan, dat men ginds zei: K.S. verdwenen? Wsl, nu kan die pluriformiteitskwestie in den doofpot. Dus: wij zijn zondaren, omdat we IETS zeggen en wij moeten van U hooren: geef de extremisten er van langs, terwijl ze ginds alles van de tafel vegen ?

Maar ik heb geen ruimte meer. Volgende week verder. Tot zoolang besten groet van Uw br.


1) Want waar de „reine predlcatie" en de andere kenmerken ontbreken, daar gaat op den duur het bederf verder.

2) Bij controleering zie Ik, dat er twee verslagen zijn; het eerste van een toelichting van de „Stellingen over de kerk", waar dr Hepp destijds op aftrok-, en die Uc handhaafde; onze lezers kunnen die opdiepen in oude jaargangen; het tweede van een toespraak over de pluriformiteit der kerk. Mocht ds Bos een citaatje uit de eerste toespraak op het oog hebben, hij mag de passage aanwijzen, ik zal ze opnemen en gaarne antwoorden; zelf vind ik niets dat ook maar lijkt op wat hij thans voor den geest zich schijnt te halen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 september 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

OPEN BRIEF (III) aan Ds B. A. BOS

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 september 1948

De Reformatie | 12 Pagina's