GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het goed recht der vrijmaking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het goed recht der vrijmaking

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(II)

We gaan nu het betoog, dat Ds J. A. Schep in zijn brochure „Te eng gebonden, wat nu? " tegen het goed recht der vrijmaking inbrengt nader bezien. En het eerste wat ons opvalt is dan:

HET BETOOG VAN Ds J. A. SCHEP IS OP ME­ NIG PUNT INNERLIJK TEGENSTRIJDIG

a. Ds J. A. Schep meent dat de vrijmaking niet had moeten zijn, omdat er bij de synodes een hartstochteüjk begeeren was om de leer der waarheid naar Schrift en Belijdenis zuiver te bewaren. Dit blijkt uit de stukken, (pag. 70).

Doch laat dit zoo wezen. Verandert dit iets aan het feit, dat zij wat Ds J. A. Schep op pag. 67 zelf zegt: NIET handelden naar Gods Woord? En dat zij door de eenheid der belijdenis te raken, aan de eenheid der kerk raakten? (pag 77). Ds J. A. Schep móge nu vergoelijkend zeggen „In de te enge binding lag ook een element van scheuring" (pag 77). Die te enge binding was scheuring van de catholiciteit der kerk! En dit alles wordt niet goed omdat men „begeerde" de leer zuiver te houden. Dat erkent Ds J. A. Schep ook als hij schrijft: „Men moet hiertegen van onze kant niet inbrengen, voor wat betreft de zonde van de te enge binding, dat 't toch allemaal zo goed bedoeld was en dat het ging om handhaving van de belijdenis, zoals de kerkehjke vergaderingen in oprechtheid meenden dat deze sprak", (pag. 67).

Doch met dit laatste schijnt het ons in tegenspraak als dan toch die goede begeerte der Synodes wordt aangediend om te zeggen, dat de vrijmaking had nagelaten moeten worden.

b. Ds J. A. Schep zegt ook dat men zijn kerk niet valsch mag noemen.

Maar hij schrijft zelf, pag. 79: „Hierin (n.l. in de weigerachtigheid om schuld te erkennen, v. B.) zal verandering moeten komen, willen onze kerken o p den duur niet metterdaad een markant kenmerk van de valse kerk gaan vertonen: het weigeren van zich te bekeren van zonden o.a. door die zonden te belijden".

Dus zal volgens Ds J. A. Schep voortgaan in wat zij heden doet zijn kerk als valsch aan de kaak stellen. Waarom mag meh haar dan thans niet zoo noemen? Want reeds jaren weigert zij te erkennen de schuld die Ds J. A. Schep haar nu wel voor het eerst ook zelf voorhoudt, maar die haar door anderen reeds sinds lang aangewezen werd. De kerk wordt toch niet pas valsch als zij Ds Schep geen gehoor geeft? Maar als zij de waarheid afwijst! Ook hier schijnt het betoog van den schrijver innerlijk tegenstrijdig!

c. Hetzelfde geldt van Ds Schep's zeggen, dat men tijdeUjk de leeruitspraken als zoodanig had moeten 'aanvaarden met openlijke afwijzing van de interpretatie der Synode; als wij naast deze uitspraak van pag. 74 leggen, wat we lezen op pag. 63: „Zo werd het trouwe ambtsdragers op dit punt voor hun' geweten onmogelijk gemaakt om het ambt naar behoren te vervullen".

DS J. A. SCHEP GEEFT GEEN JUISTE TEEKE-NING VAN DE FEITEN.

Hij zegt, dat art. 31 K.O. wel te eenzijdig werd toegepast, maar dat men de K.O. toch niet negeerde. Doch wie herinnert zich niet de betoogen uit dien eersten, tijd, dat de Synode boven de K.O. staat. Zij kan die wijzigen. Zij is als een regeling der werkzaamheden b\j een Kerkeraad. Zij zegt bij art. 79 wel wat een kerkeraad niet mag. Die mag niet alleen schorsen, maar behoort den genabuurden kerkeraad daarin te betrekken. Doch dit beperkt de bevoegdheid der Synode niet! enz. Noem dit dan maar geen negeeren van de K.O.! En is de verkrachting van het recht-vanniet-voor-vast-en-bondig-houden soms een eenzijdig interpreteeren van de omschrijving van dit recht?

DS SCHEP'S BEROEP OP CALVIJN SCHIET TE KORT.

In het eind van zijn betoog verwijst Ds Schep naar Dr A. D. R. Polman's „Zonder krijgsmanseer en vlag". Doch heel de methode van het beroep, dat dit geschrift op de historie doet is gecritiseerd door Drs R. H. Bremmer: „Met onbevlekt blazoen". Wij behoeven hier de critiek van deze laatste brochure niet te herhalen. Maar Ds Schep had daaraan niet voorbij mogen gaan. Hij had die moeten weerleggen, indien hij Polman's afgewezen betoog wilde gebruiken. Misschien kent Ds Schep het geschrift van Drs Bremmer niet. Want het is reeds verschenen in den tijd, toen Ds J. A. Schep npg vanwege felle verontwaardiging naar eigen zeggen niet objectief oordeelde. Doch wij kennen het wel. En zoolang Ds Schep de critiek van deze brochure niet weerlegt, achten wij zijn beroep op Calvijn a la Dr Polman al van de voren geoordeeld.

DS SCHEP TEEKENT DE SITUATIE TEN TIJDE DER VRIJMAKING NIET GOED.

Men kan nu wel gemakkelijk zeggen, dat de vrijmaking nagelaten had moeten worden en dat daardoor de scheuring is gekomen, maar hoe stonden de zaken? Tenzij men, als Ds Schep, toen ter tijde „door felle verontwaardiging" niet objectief oordeelde, kon leder zien, dat de eenheid vau belijdenis geschonden werd.

Wie mocht daartegenover zwijgen? Maar wie niet ^weeg en sprak (dat is: zich vrijmaakte) werd uit het ambt verdreven (dat was de scheuring!). En hoevelen werden niet tot spreken opgejaagd? Als hij wil kan Ds Schep van mij een aantal namen van predikanten krijgen, die van zichzelf niets zeiden, maar die door collegae tot een verklaring van instemming geprest werden en toen zij dat weigerden uit het ambt gestoten werden. Moesten die dat toen maar zoo laten ? Hadden zij niet de roeping door te gaan met het werk waartoe Christus hen geroepen en waaruit Hij hen niet ontslagen had?

Het laat zich wel gemakkelijk zeggen, dat men „den weg van 't menigmaal herhaalde gravamen" (pag. 75) bad moeten gaan. Maar hoe verging het hét voorstel „Amsterdam (Ds S. G. de Graaf)"? Men leze nog eens „Reformatiestemjnen" van 26/10-'44 en 4 en 14 Jan. '45. Over dit sympathieke voorstel heeft de Com-• missie nooit vergaderd! Alleen Prof. Grosheide schreef €r een afwijzend rapportje over, dat ingediend werd alsof het van de Commissie was. Zoo bracht men gravamina om hals reeds voor zij ter Synode waren! En •dit pad hadden we moeten gaan? Maar we ZIJN het gegaan. Tot het einde toe! Den weg van het menigmaal herhaalde gravamen. En we zouden dien weg weer gegaan zijn, was hij niet opgebroken geworden! Hier worde herinnerd aan wat Prof. Dr K. Schilder aan de Synode schreef: als het in een kerk mis is, er is nog wat te redden „stel dan het conflict tusschen Gods Woord en haar aan de orde Breng de kerk tot „Entscheidung", dwing haar tot een principieele beslis*ii}g. En eerst als zoo'n welbewuste afgedwongen beslissing gevallen is, eerst dan is het tafellaken doorgesneden; en als ge dan zóó eruit geworpen zijt, dan loopt de lijn van het fundament van apostelen en profeten dóór, daar waar gij staat" (K. C. van Spronsen: De waarheid luistert nauw, pag 65/66). Er was nu een „Entscheidung". gekomen. Er was uitgeworpen! Toen had ieder maar de lijn van het fundament van Apostelen en Profeten te volgen. Ds Schep moet niet voorbijzien wat er gebeurd was!! Ook worde herinnerd aan wat de Friesche Predikanten in hun aangehaalde boekje schrijven op pag, 26: „Wij begonnen daartoe met op te merken, dat een zonder meer verder gaan met het zenden van bezwaarschriften naar de Gen. Synodes onzer kerken ons voorshands onvruchtbaar lijkt".

DS SCHEP STELT DE VRIJMAKING VERKEERD VOOR.

Het staat nu wel niet met zooveel woorden in zijn brochure, maar heel het betoog heeft tot achtergrond: De vrijinaking was wegloopen! Dat had men niet moeten doen. Men moest den weg van het herhaalde gravamen gaan.

gravamen gaan. Het is dezelfde redeneering, die de orthodoxie in de Hervormde Kerk al jaar en dag tegenover de Afscheiding laat hooren. Daarbij doet dan ook het verkeerd gebruikte beeld van de kinderen, die bij moeder moesten blijven, opgeld. Alsof de kinderen hier niet

Doch niemand is weggeloopen eer door een klare afsluitende handeling aan allen gezegd was: Gij, die onze (verkeerde) leer niet wilt aanvaarden en die voor ons '(vermeend) gezag niet wilt buigen — wordt in ons midden niet geduld. En het is die UITWER­ PING, die uiteengedreven heeft. Zoe moet men niet redeneeren: De vrijgemaakten hadden niet heen moeten gaan. Maar: wij hadden niet weg moeten zenden. Door te redeneeren gelijk hij doet, gaat Ds Schep van een verkeerde voorstelling der vrijmaking uit; en schiet hij telkens naast zijn doel.

In ditzelfde verband moet opgemerkt, dat de „eenheid" niet meer gemaakt behoeft te worden. God heeft haar reeds gegeven. Hij heeft een groot deel der kerken bij de eenigheid der leer bewaard. En al wat nu te doen is, is dat ieder deze eenigheid voorts onderhoude en niet bestrijde.

Maar Ds Schep stelt het a la Oosterbeek, alsof „de Geref. Kerken sinds 1944 in gescheidenheid leven". Dit verwondert ons niet zoo. Want gelijk eertijds naar zijn eigen zeggen „felle verontwaardiging" hem verhinderde juist te zien, zoo verhindert het gaan op een verkeerd pad hem nog het werk Gods in de vrijmaking goed te zien. Doch daardoor vindt veel van zijn critiek op de vrijmaking bij ons geen erkenning. Want Ds Schep kan zijn brochure wel besluiten met het zeggen: „Zo (n.l. door tot „bekering" en eenheid te roepen) maken zij, die de vrijinaking hartgrondig verwerpen, gelijk schrijver dezes, zich vrij. Vrij in hun conscientie voor God. Vrij van de zonden - van hun kerk, die zij liefhebben" maar dit zijn slechts woorden!

Vrij van de zonden van zijn kerk ?

In de Kerkbode voor Drente (zie Persschouw van De Reformatie van 29/l-'49) toonde ik nog pas aan, dat Ds Schep de zonden van zijn Kerk voor den Rechter mee tracht te verdedigen! En hij laat collecteeren voor de Theol. School, die de door hem te eng bevonden leerbinding als schoon en kerkvergaderend prijst. Ook zegt hij in zijn ambt „weest gegroet" tot hen, die naar zijn eigen oordee.l de eenheid der belijdenis schenden. Maar „hartgrondig" houdt hij zich in zijn ambt ver van wie voor de door hem geprezen leer lijden en strijden.

Men kan zich zoo doende wel inbeelden „zich vrij te maken" van de zonden van zijn kerk, maar men blijft er mee verbonden door eigen verkeerde wilsbeslissing en dat verhindert het rechte zien.

Zoo biedt de brochure van Ds J. A. Schep ons een belijdenis zonder bekeering. Een belijdenis, dat hij tevoren verkeerd streed en niet goed leerde. Maar geen bekeering. Want hij blijft in het synodale schuitje. En daar roept hij wel „wat nu, wat nu? ? " maar het schuitje zal doorvaren, en Ds Schep meenemen. tenzij — wat mogelijk is en door ons begeerd wordt komt vrij te maken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Het goed recht der vrijmaking

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's