GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Synode van Orange 529

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Synode van Orange 529

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(III)

Wij gaan verder met 't bespreken van dezen merkwaardigen canon, want bij vergelijking tusschen de 152e sententie van Prosper en den 13en canon van Orange valt het óók op dat Caesarius plotseling een nieuw begrip ihvoert: dat der doopsgenade. De verzwakte wilsvrijheid kan alleen hersteld worden door middel van de doopsgenade. De verklaring van de invoering van dit nieuwe begrip kunnen we verkrijgen, als we even ons in de herinnering terugroepen het overzicht van de semi-pelagiaansche leer dat boven gegeven werd. De semi-pelagianen leerden — dit in tegenstelling met Pelagius — dat zonder den doop niemand tot de zaligheid kwam en dat in den doop de toerekening van de erfzonde kwijtgescholden werd. Dit dan niet in den sQhriftu, ur-1 ij k e n zin dat de kwijtschelding beloofd wordt en dus in het gelóóf aanvaard moet worden, maar in magischen zin: die kwijtschelding vindt a 11 ijd plaats zónder op het geloof te appelleeren. Arnold noemt Casianus en Faustus op dit punt: „hochorthodox" en hij verklaart die qualificatie door het volgende er aan toe te voegent wie den doop wettig ontvangt, is volkomen vrij van de erfzonde. Komt hij tóch om, dan is dat zijn eigen schuld, die met de erfzonde niets meer te doen heeft. ''^) Met deze magische opvatting van den doop hadden Casianus en Faustus een zeer gereeden ingang in Gallië gevonden. Want in het oorspronkelijk christelijk geloof was de doop hoog in waarde. In Rome kwam in dezen tijd hoe langer hoe meer 'n uitwendige doopsopvatting naar voren-. Maar in Gallië heerschte een magische opvatting van den doop^^) onder meer^*) door hun magische doopsleer hadden Casianus en Faustus zich toegang verschaft in Gallië: 'dat „lag" de mensohen wel. Nu wil Caesarius Gallië winnen voor de augustinische gratia praeveniens (: = vóór-komende genade). Daarom bindt hij die genade aan het sacrament, d.w.z.: hij aanvaardt het magische (heidensche!) sacramentsbegrip van Faustus! Als maar de voor-komende genade ingang vindt! Nu doet het, geloof ik, hier niet ter zake of Caesarius zélf aan deze elementen leer geen elementen aanwezig waren. ^^) Ook doet niet ter zake of Caesarius zélf aan deze elementen een ruimere plaats gegeven heeft dan Augustinus, zoodat men zou kunnen concludeeren tot een tendenz in Caesarius' leven en werken, die tenslotte uitliep op Orange, Want d it is zeker: de leer van den XTTTen canon is zóó geformuleerd niet bij Augustinus te vinden. Bij Augustinus is in de eigenlijke vindplaats (de Civ. Dei XIV, n, 1) in dit verband geen sprake van den doop. En wij hebben gezien: ook Prosper's sententie, die vanuit Rome aan Caesarius werd gestuurd, spreekt niet over den doop. Maar Arnold, die overigens de e t h i s c h e fouten van Caesarius' methode niet ziet, wijst er toch terecht op dat Caesarius door hier de doopsgenade in te voegen een trek van zijn tijd volgt. Caesarius kon er zeker van zijn dat zijn genade-leer veel makkelijker ingang vinden zou, wanneer hij den doop hier ter sprake bracht ^^) en den doop hier zóó ter sprake bracht. Maar Arnold voegt er dan ook het beteekenisvolle zinnetje aan toe: Weliswaar konden zijn woorden zeer verschillend opgevat worden^')! Inderdaad: dat is zoo met alle kerkpolitieke formuleeringen. Daarin ligt hun schijnbare kracht, maar tegelijk htm wezenlijke zwakte. Hun s'c h ij n b a r e kracht want kerkpolitieke formuleeringen schijnen te verbinden en schijnen ook ingang te kunnen verschaffen aan de leer der Schriften. Zoo heeft dan ook Caesarius inderdaad door deze formuleering Gallië en zelfs de geheele Westersche Kerk voor de leerstelling van de vóór-komende genade gewonnen. En dat drukt z'n stempel op Rome tot vandaag toe. Maar tegelijk: hier is óók de wezenlijke zwakte, want al is door de kerkpolitieke formuleering ruimte ontstaan voor onderscheiden interpretatie, desemi-pelagiaans c h e • ligt toch wel voor de hand door de ve r b i n^ ding van de leerstelling dat de verzwakte wilsvrijheid herstel behoeft èn de leerstelling van de doopsgenade. Die verbinding is nooit „augustiriisch", maar alleen semi-pelagiaansch te interpreteeren. Door die verbinding zou Orange de Kerk ook overleveren aan den vijand die het bestrijden wil. Hier wordt kerkelijk de weg-ingeslagen die van Rome „sacramentskerk" maken zou ^^), die wel met den mond roemt in de leer der genade, maar Jezus Christus, den Middelaar heeft verdrongen door de Kerk als heils-' middelares: de Kerk met haar sacramenten.

Dit alles kan nog veel sterker tot ons spreken gaan, wanneer we op dit punt gekomen een enkel gedeelte van de geloofsbelijdenis aan het slot^") in de bespreking betrekken. Hier is te lezen dat door de zonde van den eersten mensch de vrije wilsbeslissing zoo verbogen en verzwakt*") is, dat niemand daarna (ïod liefhebben kan tenzij de genade der goddelijke barmhartigheid (hem) voorkomt. Hier is allereerst een teruggrijpen op de leer van de eerste 8 Canones, de leer der vóór-komende genade, die ontvangt hier zelfs nog een accent doordat deze genade verbonden wordt gezien met de goddelijke barmhartigheid. Daarmee wordt dus stilzwijgend positie gekozen tegen de leer dat de genade naar verdienste toebedeeld wordt. Maar dit alles wordt hier verbonden met de stelling dat de vrije wilsbeslissing „gebogen" en „verzwakt" is. Dat klinkt heel anders dan het forsche: , , de zonde is de dood der ziel" van den eersten Canon. Maar tóch staat het naast elkaar in één behjdenis en dus moet het één naar het ander geëxegetiseerd worden. Daar is de ellende van Kerkpolitiek. Door het „v e r-ziwakt" van Canon 13 en het „gebogen" en „verzwakt" van de g e-loofsbelijdenis heeft Orange zélf het „de zonde is dedóódderziel" gestempeld als rhetorische, niet serieus te nemen phralse. De kracht der behjdenis wordt gebroken door de tegenspraak in de belijdenis. „Kop" en „staart" weerspreken elkaar. Dat heeft Orange met méér kerkpolitieke formules gemeen! Maar wanneer Schriftgeloof en ketterij naast elkaar gezet worden, dan heeft DAARDOOR de ketterij al gewonnen spel. Vanwege de gelijkberechtigdheid. Dat komt ervan als men in de Kerk, waar ieder woord de kracht van een eed moet hebben, knoeien gaat. Hóe Caesarius hier KNOEIT kan heel duidelijk zijn voor wie bedenkt, dat hij hier zakelijk citeert uit de besluiten van de SEMI-PELAGIAANSCHE Synode van Arles, 475, waar een zekere Lucidus gedwongen was te verklaren, dat hij geloofde dat de - vrijheid van den menschelijken wil niet uitgedoofd was, maar verzwakt en ontkracht (attenuatum et infirmatum) was*^). Nu kan men zeggen: Orange negeert hier toch het „niet uitgedoofde" van Arles en men kan dat op één lijn zien liggen met het feit dat in canon Xm het augustinische „verloren" (de vrije wilsbeslissing is verloren) toch nog zoo'n beetje bewaard bleef en dan kan men concludeeren, dat Caesarius-Orange toch weigert op semi-pelagiaanschen grondslag te gaan staan. Alleen maar: wat helpt dat? Men zal toch toegeven moeten dat profetéêren tegen de ketterij iets anders is dan de ketterij negeeren. De Kerk was immers in Orange geroepen tot profetie en NIET tot een diplomatiek negééren? En ook zal men toegeven moeten dat het zakelijk gelijk staat of er beleden wordt dat de vrije - wil verzwakt of ontkracht (infirmatum et attenuatum) is óf dat beleden wordt dat deze „niet uitgedoofde" (non ehtinctum) is. Orange, dat zich opmaakt om de erfenis van Augustinus te bewaren en te verdedigen tegen het semi-pelagiaansche Arles, komt niet verder dan het negeeren van een deel van Arles — en: het laat zich het p o s i t.i e v e gedeelte door Arles dicteeren en daarmee is nogmaals het Schriftuurlijke „verloren" van canon Xm verkracht. En mét dat Orange zich door Arles de \semipelagiaansche wet laat voorschrijven in zooverre het van den vrijen - wil leert dat deze „gebogen" en „verzwakt" is, is ook wat in de eerste canones beleden werd aangaande de genade Gods van de schriftuurlijke kracht beroofd. Temeer omdat de o n - overwinnelijkheid der genade niet ] beleden wordt, wordt zóó de weg geopend voor de typischróómsche gedachte over de vóór-komende genade.

Wij moeten deze lijn nog even verder volgen: Orange zet naast elkaar: „verloren" (dat was de augustinische lijn: de ware vrijheid van den wil was verloren) èn „verzwakt" (dat was capitulatie voor het

semi-pelagianisme) en het zet óók naast elkaar: de vrije wilsbeslissing is verzwakt èn: de zonde is de dood der ziel^-)i Nu kan men zich vastklemmen aan de orthodoxe klanken: „verloren" en „dood der ziel", maar de eerlijkheid gebiedt toch toe te stemmen dat het binnen het raam van Orange niet ongeoorloofd is het „de zonde is de dood der ziel" te exegetiseeren vanuit het „verzwakt". Dan krijgt het de beteekenis van: „doodelijk verzwakt". Zoo verdwijnt in feite iedere weerstand tegen het semi-pelagianisme, dat den lof van den krachtmensch zingt. Eenzelfden weg is 't dan ook gegaan met den bekenden XXIIen canon van Orange, waar uitgesproken wordt dat niemand van zichzelf iets anders bezit dan 'leugen en zonde*^). Ongetwijfeld is de spits van deze uitspraak tegen de semi-pelagianen gekeerd, zooals Ernsf*) aanwijst. Maar is deze uitspraak eenmaal gezet in het raam van Orange, dan gebiedt alweer de eerlijkheid te erkennen dat in dit bepaalde raam deze uitspraak óók, zooals veelal in roomsche kringen geschiedt ^^), zóó geëxegetiseerd kan worden dat de spits zich niet keert tegen het semi-peligianisme, maar tegen het echte pelagianisme, dat , deïstisch. gekleiu"d is. En zóó verstaan zegt deze uitspraak niets anders dan dat de mensch van natuur, in tegenstelling tot alle mededeeling Gods en onafhankelijk van alle ook bloot-natuurlijke goddelijke inwerking slechts de mogelijkheid heeft van te vallen. Wanneer die zoo forsch-klinkende uitspraak zóó verstaan wordt, dan knikt iedere semi-pelagiaan instemmend! Wanneer nu de roomsche theologen door zulk een interpretatie den weerstand van den 22en canon tegen het semi-pelagianisme trachten te breken, dan moet men toch niet direct fiolen van toom op hen uitgieten, maar eindeUjk eens de kerkpolitiek en den interpretatie-zwendel met de belijdenis gaan haten en vlieden, óók de „orthodoxe" kerkpolitiek en den synodocratischen interpretatie-zwendel.

Zoo hebben we dus gezien: de lijn die we in canon Xin vonden (de capitulatie voor het semi-pelagiaansche „verzwakt"), is ook in de slotbelijdenis te vinden. De tweede Hjn in canon Xm was de semi-pelagiaansche doopsleer („nisi per gratiam baptismi"). We zagen dat vooral de verbinding van die beide lijnen in canon Xin het Orange, dat het augustinisme verdedigen wilde, geschikt maakte voor invalspoort va» het — uiteraard naar de omstandigheden gewijzigd maar toch rasechte — semi-pelagianisme, dat in de roomsche kerk is gaan heerschen^"). Ditzelfde vinden we nu ook in de belijdenis aan het slot. Daar is nog te lezen dat de leden van het concilie van Orange gelooven dat Christus aan alle gedoopteü hulp en medewerking schenkt, zoodat zij tot de zaligheid kunnen geraken indien zij getrouw willen arbeiden 4«a)_

Deze uitspraak is toch wel eerlijk-synergistisch en kan dan ook bij de roomschen steeds op instemming rekenen!

Arnold^') heeft zich veel moeite gegeven aan te toonen dat Augustinus dit alles rustig had kunnen onderschrijven, omdat reeds in canon VI was vastgelegd dat 't w i 11 e n door den Heiligen Geest gewerkt wordt en ook het gehoorzamen een geschenk der genade is. Alleen, zegt Arnold, in deze uitspraak is niet alles gezegd, wat gezegd kón worden. Orange trekt de grens bij het: indien zij getrouw willen arbeiden. Daar zou de leer van het geschenk der volharding en van de praedestinatie beginnen moeten, maar, zegt hij, de regel geldt toch: niet alles wat verzwegen wordt, wordt ontkend. Dus heeft volgens hem Orange alleen maar van éénzelfde bedachtzaamheid blijk gegeven als later Dordrecht zou toonen inzake het verschil tusschen infra-en supra-lapsarisme. Ja: hij trekt zelfs met even zooveel woorden een parallel tusschen Orange dat zwijgt over volhsirding en verkiezing en één onzer belijdenisgeschriften; natuurlijk vindt hij die parallel n i e t bij de Dordtsche leerregels: die spre^ ken duidehjk genoeg over verkiezing en volharding, maar hij meent toch wel Orange te kunnen zetten naast den Catechismus! Want hij concludeert rustig als hij de boven-geciteerde uitspraak besproken heeft: „We zien dus dat de leer van de belijdenis aan het slot geenszins het augustinisme, zelfs in zijn strengsten vorm, tegenspreekt. De vragen naar het geschenk der volharding en de praedestinatie worden als zuiver theologisch-wetenschappelijke quaesties open gelaten. Evenzóó hebben later de auteurs van den Heidelbergschen Catechismus met dé leer van Calvijn gehandeld." *s)


32) vgl.: Arnold, a.a. O. S. 558f.

33) Zoo: Arnold, a.a. O. S. 358f.

34) Er (nml. Caesarlus als redactor van Prosper's Sententiën) will die Wirkung des Taufsakraments starker betonen als es von Prosper gesöhieht, f emer die Notwendlgkeit und Wirklichkelt der religlösen Betatigung von seiten der Begnadlgten hervorheben, endlich den Begrlff des Verdlenstes (ohne Beelntrachtlgung der zuvorkommender Gnade) festhalten. In diesen drei Puhkten kommt die Redaktor der Eigen-Art entgegen, welche die volkstümllche gallische Frömmigkeit im 6 Jahrhundert zelgt.

Gerade dlese drei Stücke hatten der Lehre des Faustus Bingang verschafft. Nur dann, wenn der Augustüiismus in diesen Bezlehung hinter der Lehre des Faustus an VoLkstümllchkelt nicht zurückblieb, durfte er hoffen, sle zu verdrangen (Arnold, a.a.O. S. 352).

35) Vgl. b.v. Dr H. Bavinck, Geref. Dogmatiek IV^, blz. 553.

36) Zie: a.a.O. S. 559.

3T) Ibld.

38) Zie: Dr E. F. Karl MüUer, SymboHk, 1896, S. 200f.

39) Denzinger, 199, 200.

40) Attematum.

41) Denzinger, 160a.

42) Aldus Arnold, a.a.O. S. 561.

43) Denzinger, 195: „Nemo habet de suo nlsi mendacium et peccatum."

«) Johaim Ernst, Die Werke und Tugende der Unglaubigen nach St Augustin (nebst einem Anhang über den 22. Canon des Arausicanum II). Eine Studie über den „Augustinismus", 1871, S. 235.

45) Ernst, a.a.O., S. 228 f.

46) Loofs spreekt in het aangehaald artikel in de P.R.E. van krypto-semi-pelagianisme!

46a) , , Hoc etiam secundum fidem cathollcam eredlmus, quod post acceptem per baptismum gratiam omnes baptizati, Christo auxiliaute et cooperante, quae ad salutem ammae pertinent, possint et debeant, si fidellter laborare voluerint ", Denzinger, 200. Wie denkt bl] een dergelijk „Verbondsremonstrantisme" niet aan wat Prof. Schilder m „De Reformatie", 23e jrg., blz. 32 over de theorieën van Prof. Heyns Inzake de , .innerlijke vatbaarheid" die God aan alle bondelingeu schenken zou, genoegzaam om goede vruchten voort te brengen, waartegen Ds Hoeksema in verzet gekomen is?

47) A.a.O., S. 563 f.

48) Wlr sehen also, dass die Lehre der Schlussbekenntnisses dem Augustinismus in seiner strengsten Passung keineswegs wlderspricht. Die Pragen nach dem doniun perseverantlae und der Pradestinatlon werden offen gelassen als Theologoumena. Ahnlich haben spater die Verfasser der Heidelberger Katechismus mlt der Lehre Calvins gemacht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 maart 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

De Synode van Orange 529

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 maart 1950

De Reformatie | 8 Pagina's