GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Polemiek inzake „Verbond”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Polemiek inzake „Verbond”

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Ridderbos (J.) komt nog eens terug op ons antwoord inzake Zach. 3:6, 7.

a) Hij meent, dat Urstnus Inzake de kinderen hetzelfde zegt („twee druppels water") als 1905. Dat is niet juist. 1905 sprak over het onderstelde wedergeboren ZIJN van de INDIVIDUEN (die men immers moest , , houden" voor wedergeboren, wat men alleen bij individuen doen kan). Urstaus, Tract. Th. 205,

600, spreekt van het niet onderstelde, maar zékere wedergeboren WORDEN van de SOORT, en zegt: blijf van de Individuen af met uw „Inquisitie". Dat Is tegen 1905.

Hij bedoelde: de Geest Gods heeft de kerk niet in twee vakken verdeeld: het vak der ouderen (waar dan het Woord de wedergeboorte, d.w.z. de doorgaande bekeering) zou werken, èn het vak der jongeren (waar het Woord niet zou werken, tenzij dan, hoogstens, in een „voorbereidende" genade). Ook onder de jeugd werkt de Geest, en Hij werkt wederbarend, d.w.z. bekeerend, door het Woord. Hij bedoelt dus de opgroeiende jeugd, die het Woord kan hooren.

Ik herhaal: bij dr Ridderbos zoii Urslnus dus niet mogen preeken, evenmin als Greijdanus, en de uitgestooten candldaten en predikanten. Wat de „Inclinatie" der kinderen betreft, waarover Urslnus ook al spreekt, dat woord is precies zoo te verstaan als de inclinatie tot goddeloosheid bij de kinderen der goddeloozen. Denkt iemand soms, dat inclinatie tot goddeloosheid beteekent: een verborgen Idem, In onderscheiding van een zichtbaar wordende prlnclpieele realiteit?

b) Prof. Ridderbos sprak van voorwaarden bij een „uitwendig" verbond. Hij noemde daartegenover enkele beloften (Gen. 3 : 15, Abraham), die de wézenlijke onvoorwaardelijke heilsbelofte waren. Ik heb hem gevraagd: s de belofte aan Jozua (uit Zach. 3) wézenlijk énders d£in die aan Adam en Abraham? Op die vraag komt geen antwoord. Tot zoolang houd ik vol, dat zijn opmerking in Korte Verklaring, die ik juist vond, niet strookt met zijn latere meening.

c) Prof. Ridderbos schreef (zooals ik aanhaalde): Het verbond komt tot stand doordat de Geest Gods de wet In ons binnenste schrijft, m.a.w. het hart vernieuwt. Ik concludeer (en doe het nog): daar wordt dus beweerd: als het hart niet vernieuwd is, is het verbond nog niet tot stand gekomen. Dat stdét er doodgewoon. Nu klaagt prof. R., dat ik me weer „doof houd"; tweede maal klacht over onoprechtheid dus, — laat maar weer loopen. Maar als nu prof. R, zegt: het is mis, want dit zag op de inwendige ZIJDE van het verbond, of „het verbond naar zijn Inwendige zijde", dan antwoord ik: geef ons dan verlof, die woorden uit Uw betoog te schrappen. Want: a) een , , ZIJDE" van een zaak is die zaak zelf niet; en b) die zaak NAAR EEN ZEKERE ZIJDE Is toch die zaak zelf. Ze is iets anders dan haar vrucht, haar erkenning, haar effect. Ik houd dus prof. R. aan wat hij gezegd heeft, tenzij hij ons verlof geeft, zijn uitspraak te schrappen.

d) Als prof. Ridderbos op de uitspraak, hierboven aangehaald, drie regels verder laat volgen: het verbond komt tot stand niet aUeen door het Woord, maar ook door den Geest Gods, is dan dat Woord ook een kwestie van de „inwendige zijde van het verbond" ? Dat kan tot vreemde opvattingen voeren. Maar het staat toch in diezelfde paragraaf over het Verbond naar zijn inwendige zijde.

e) Prof. R. haalt aan Jer. 31 : 33, en Jes. 59 : 21, ten bewijze, dat de Inwendige zijde, en dus het verbond, pas tot stand komt, als behalve Woord ook Geest hartsvernleuwing heeft gewerkt. Ik houd het liever met Calvijn, die zegt: oor het komen van de belofte komt het verbond tot stand. Het verbondsverkeer is wat anders dan het verbond. Calvijn, C.R., 38, 638 : het verbond heet nieuw, omdat zijn , , forma" nieuw Is, niet zijn substantie. Wie het daarmee eens Is, legt den nadruk op den „vorm", niet op een „zijde". Overigens: n een „zyde" én een , , vorm" zijn mythologische grootheden zoolang de „zaak" er niet Is, waaraan die „vorm" of „zijde" eigen Is. Wie van „tot stand komen" spreekt, kan dat doen In alle mogelijke verbanden, maar , , tot stand komen" van een „verbond" is nu eenmaal tot stand komen van het verbond, en niet van een of andere „zijde" ervan, als kon die tot stand komen los van het verbond, of na een andere , , zijde"' ervan. Tenslotte is beeldspraak geen asyl voor wie de lastige lezers zich van het lijf wil houden.

f) En wat Jes. 59 : 21 betreft: alvijn zegt, CR., 37, 351: e beloften zijn als het ware de steenen van het gebouw, waarvan het verbond het fundament is, dat het heele gewicht te dragen krijgt. Dat is óók beeldspraak, maar Ik kan dèar tenminste mee overweg.

Over het slot later nog iets.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 april 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Polemiek inzake „Verbond”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 april 1951

De Reformatie | 8 Pagina's