GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Groningen" over „1905”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Groningen" over „1905”

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze lezers herinneren zich, dat we nog een derde ingezonden stuk van ds J. Bosch ontvingen, waaraan we reeds bij gedeelten onze aandacht hebben geschonken. We vervolgen thans, ditmaal in déze rubriek, omdat het onderwerp iets breeder bespreking noodig heeft.

Ds Bosch schrijft dan:

„De reden waarom deze zaak i) mij urgent voorkomt, ligt in twee dingen, die ik noemen zal.

Ten eerste doel ik op de Synode van de Vrijgemaakte Kerken te Groningen 1946. Daar is de Verklaring van 1905 losgelaten. Hoewel ik persoonlijk deze verklaring, historisch bezien, als pacificatie heb kunnen aanvaarden, begrijp ik ook, namelijk vanwege het geknutsel en het misbruik dat van deze formule gemaakt is, het verlangen om ze los te laten. Maar wat mij zeer bevreemdend is, dat is, dat de Synode van 1946 instemming betuigd heeft met overwegingen van de Considerans van 1905, als zou de leergeschillen-kwestie maar een ondergeschikte zaak zijn, een meeningsverschil, een verschil in accentlegging enz., als zou er de Belijdenis niet mee gemoeid zijn. Daarentegen verklaarde Lindeboom: het geschil is diepgaand en van verstrekkende invloed op de bediening.

Daarom heeft Lindeboom juist tegen getuigd met alle kracht, en daarom heeft hij over de Considerans niet willen stemmen. Maar in deze lijn heeft de Synode van 1946 zich niet bewogen. Zij week hierin van Lindeboom af, die het geredeneer, dat in 1896 ingezet werd, en in 1905 herhaald, op kloeke wijze afwees. Maar men liet hem praten en legde het oor te luisteren aan andere leiding. En nu? Is 't niet zoover gekomen, dat men de brutaliteit beging, na het vrij entree, de leeringen die tegen de Belijdenis zijn, op de troon te zetten, en met tuchtmaatregelen te vervolgen die weigerden mee te zingen in het onzalige koor? Waarom is van stonden aan de Kerk niet waakzaam geweest, en waarom niet waakzaam gebleven? Wat in Acta 1946 te lezen staat, bl. 53 en 165, is niet de lijn van Lindeboom."

Tot zoover ds Bosch.

Laat ons zien, of ds Bosch' artikel ons metterdaad bezorgd zal mogen maken over een teruggaan tot achter Lindeboom.

1. Vooreerst stellen we vast, dat, naar ds Bosch zelf erkent, ook hijzelf de verklaring van 1905 „als pacificatie" heeft kunnen, aanvaarden. „Als pacificatie", inderdaad, verder mocht men niet gaan, maar verder behoefde men ook niet te gaan. Men mocht niet verder gaan, want als pacificatie-stuk was het aangediend; niet als bindende leerformule, doch als „een verklaring" inzake leergeschillen, geen artikelder-leer. Het zou wel de zottemij gekroond zijn ge-

weest, te beweren, dat dit langademige stuk in al zijn velerlei verzekeringen en beweringen een bindende leeruitspraak was geworden. Stel u voor, dat we gebohden zouden zijn geweest aan wat daar staat over „objectieve" en „subjectieve" rechtvaardigmaking; of aan de daar gegeven exegese van Rom. 4 : 25, die door Greijdanus in zijn Kommentaar rustig weersproken is, al geruimen tijd vóórdat men in 1944 een paar zinnetjes uitpikte, om die bindend te gaan verklaren. Het feit, dat de formule van 1905 als pacificatie-uitspraak van een synode (iets anders dan belijdenis van kerken) werd aangediend, bewijst wel, dat ook niemand verder behoefde te gaan, dan met het stuk als pacificatieterm „dan maar" vrede te hebben. Ook ds Bosch heeft voor zichzelf aldus beslist, en zal dus blij zijn met het feit, dat de synode van Groningen 1946 de geschiedenis van 1905—1942/4 niet in een scheefgetrokken beeld van de werkelijke toedracht der feiten heeft verwrongen, b.v. door te doen alsof in 1905 een soort van belijdenis was vastgelegd.

2. Nu zegt ds Bosch evenwel^ op één punt in den gang van zaken ter synode van Groningen een „bevreemdende" .bizonderheid te hebben aangetroffen Hij formuleert ze aldus: de groningsche synode van 1946 heeft instemming betuigd met „overwegingen van de considerans van 19 0 5". Blijkens zijn nadere aanduiding, zie boven, doelt ds Bosch op de uitspraak van de COMMISSIE, die in 1905 gerapporteerd heeft, dat volgens HAAR meening het niet noodig en niet wenschelijk is voor een generale synode om over de geschillen van „infra-en supra-lapsarisme", „eeuwige rechtvaardigmaking", » , , onmiddellijke wedergeboorte", „onderstelde wedergeboorte", een definitieve beslissende °) uitspraak te doen, ja zelfs, dat een synode dit niet doen kan of mag". Men kan deze uitspraak vinden op bl. 206 van de Acta van 1905. De toelichting erop loopt dan over 206 slot en 207 begin.

3. Ds Bosch nu meent blijkbaar, dat Lindeboom zich gunstig heeft onderscheiden van anderen, en zeker van de groningsche synode, door over die overweging van de COMMISSIE van 1905 niet te stemmen. Let goed op: van de commissie. Want het officieele stuk zelf heeft geen „considerans". Op deze gedachte voortbouwend, stelt ds Bosch Lindeboom op een voetstuk, dat hem boven anderen verheven doet zijn.

4. Nu hebben we er niets tegen, dat men van prof. Lindeboom veel goeds zegt. Hij is zijn leven lang miskend, en het is goed, dat zijn naam weer in eere hersteld wordt, en dan door de onzen, niet door synodocratische propagandisten ter fine van hun propaganda. Maar omdat ik doodsbenauwd ben voor een persoonsvereering, die onwezenlijke geschieds e h r ij V i n g, en daarmee imaginaire tegenstellingen tusschen kerken en groepen in de hand zou werken, ga ik me toch afvragen: is het waar, dat Lindeboom zich van anderen gunstig onderscheiden heeft, door niet te stemmen over de overwegingen van de COMMISSIE 1905? Dan antwoord ik: neen; want

a) ds Bosch brengt een bepaald puntje in het geding, waarin z.i. Lindeboom's „lijn" te Groningen verlaten is, doch dit puntje is in Groningen niet eens genoemd;

b) Lindeboom behoefde niet te stemmen over die „considerans" (die overweging) van de COMMISSIE, omdat er geen stemming over die zaak ooit gehouden is, en dit van te voren nog eens duidelijk gezegd is;

c) Lindeboom heeft dus op dit punt met alle andere leden van de synode van 1905 precies dezelfde gedragslijn gevolgd;

d) en ook in Groningen 1946 heeft geen mensch gestemd over bedoelde commissoriale uitspraken, waarover Lindeboom nifet gestemd heeft, hij, evenmin als een ander lid van de synode van 1905.

5. Dat zullen we moeten bewijzen. We vinden het niet zoo bar gezellig, maar als het helpen kan, om elkaar gemoedsbezwaren af te nemen, wel, dan willen we met pleizier maar weer van wal steken. Ook dit stukje dient, om imaginaire geschilpunten weg te werken, en zoo elkaar op de goeie basis van eendracht te helpen bewaren, met die blijdschap, die rechtvaardig heeten mag.

6. Wat het eerste puntje betreft: ds Bosch, zoo zeiden we, brengt een puntje in geding, waarin z.i. Lindeboom's lijn door Groningen. 1946, „bevreemdend" genoeg, zou zijn losgelaten. Dat fijne puntje is

a) considerans: de leergeschillenkwestie van omstreeks 1905 was maar een ondergeschikte zaak;

b) considerans: ze was maar een meeningsgeschil;

c) considerans: ze was een verschil in accentlegging, enz.;

d) considerans: de belijdenis was er niet mee gemoeid.

Maar van al déze beweringen is in Groningen er niet één ter sprake gekomen, laat staan: vergenomen. Zoek maar na op de bladzijden, die ds Bosch zelf noemt:53, 165, en voeg er .gerust bl. 57 bij. De in Groningen rapporteerende COMMISSIE heeft niet ê=n van deze puntjes ook maar aangeraakt; de groningsche synode evenmin. Ds Bosch heeft wèl kunnen lezen, dat de groningsche commissie instemde met het „oordeel" der commissie van 1905 (dat het noch noodig noch wenschelijk is over de bedoelde geschillen een definitieve beslissende uitspraak te doen, ja, zelfs, dat 'n synode dit niet doen kan of mag), maar ze heeft geen woord gekikt over de GRONDEN, waarop de commissie van 1905 tot deze uitspraak kwam. En over die gronden spreekt nu ds Bosch in considerans a, b, c, d. — Laat men niet denken, dat we ons hier met een handigheidje afmaken van ernstige zaken. Laat me mezelf als getuige mogen nemen. Voor me zelf ben ik overtuigd, dat élk der toen besproken geschilpunten, als men maar doorstoot tot de kern, de belijdenis raakt. Maar niet minder ben ik overtuigd, dat de heele wereld op dit oogenbUk niet in staat is één synode op te leveren, die in staat Is, een definitieve beslissende uitspraak te doen over het theologische geschil, aangeduid met de termen supra-en infralapsarisme. Hoevelen kunnen binnen een half uur op een papiertje zetten, waar dat geschil over loopt? En waar vindt men een b e 1 ij d e n i s, die het geschil ook maar in formule brengt? Laat ons niet met imaginaire synodes luchtkasteelen bouwen en droomen van spiegelgevechten, aldaar uitgebroed. Ds Bosch bedoelt dat niet: ijn lezers moeten er óók tegen waken.

7. Vervolgens: geen mensch heeft in 1905 over die considerans van de COMMISSIE behoeven te stemmen. Artikel 149 vermeldt, dat Lindeboom alleen over de vier conclusies wou handelen, „wijl de synode alleen daarover haar oordeel heeft uit te spreke n". Hij heeft er dus niet alleen niet over willen stemmen, maar hij heeft er ook niet eens over willen praten. Hoe kan men dan van één of andere „1 ij n", in dézen, bij Lindeboom spreken? Als het een „lijn" was (ook niet over die zinnetjes psaten), dan is die lijn wel zeer algemeen gevolgd geweest. Trouwens, prompt daarop^ (zie artikel 156), wordt, in antwoord op Lindeboom's uitgesproken „vertrouwen", „dat de synode, gelijk bij alle rapporten en adviezen van commissiën, alleen de conclusiën overneemt" (bl. 80, I), door de commissie verzekerd, dat zij aan de synode ook niets anders heeft voorgesteld, dan de conclusiën van haar rapport te bekrachtigen; weshalve zij met Prof. L. Lindeboom instenat, dat de m o-tieven van het rapport voor rekening.der commissie blijven. — Het komt me dus voor, dat ds Bosch zich dezen keer eenigszins onvolledig heeft uitgedrukt. Ds Bosch verklaart: „Lindeboom heeft (blijkbaar op het onderhavige punt) tégen getuigd met ALLE KRACHT. Lindeboom zelf (bl. 80, I) verklaart: Lindeboom verzoekt uitdrukkelijk, dat bij deze zaak in de Acta uitdrukkelijk worde opgeteekend, dat de SYNODE niet geacht mag worden, zich over de historische en andere beschouwingen en overwegingen der commissie te hebben uitgesproken. Hij zegt dus: ik .praat er niet over, en teeken nu even aan, dat de synode het ook niet deed, en dit overlaat aan de schrijvers der commissie.

8. 'Lindeboom's „lijn" in dezen was dus dezelfde als die van de anderen. Hij heeft al die meeninkjes van de commissie van 1905 voor haar rekening gelaten, en zich bepaald tot hetgeen noodig was; hij heeft zich bepaald tot „enkele volstrekt noodzakelijke vragen en wenschen"; alleen daarvan was voor hem de beantwoording beslissend; niet' van die opinie, die ds Bosch hier „considerans" noemt. En die niet eens considerans der synode geweest is.

9. Maar nu, ook in Groningen 1946 heeft geen mensch zich met deze kwesties ook maar even ingelaten, laat staan, dat de synode van Groningen erover beslist zou hebben. Gronden:

a) de commissie van Groningen 1946 heeft van die „considerans" (voorzoover door ds Bosch geciteerd) geen woord geciteerd; ze heeft alleen maar zich vereenigd met het „oordeel": een definitieve beslissende uitspraak over deze theologische geschillen doen. Dat heeft Lindeboom óók goed gevonden; want anders had hij wel verlangd, dat men WEL een definitieve uitspraak zou doen. Het is goed, dit even vast te leggen; want het versterkt de dezerzijds altijd gedane bewering:1905 was geen definitieve beslissende uitspraak, maar een pacificatieformule; zoo heeft ook ds Bosch haar aanvaard. Zoo Lindeboom. Zoo ook Utrecht 1905 zelf. Dat is blijkens art. 194 door dr H. H. Kuyper nog eens uitdrukkelijk geaccentueerd. In 1944 is men met die malle binding dol geworden. In 1905 waren ze zoo dom niet.

.b) De conclusies, waartoe in Groningen 1946 de COMMISSIE kwam, art. 103, zijn toen in de synode eerst alleen nog maar besproken; in art. 106 worden de discussies-weer opgenomen; en zal de commissie nog eens zich beraden; wat blijkens art. 108 zich herhaalt; blijkens art. 113, bl. 59, zijn eindelijk de , , overwegingen" der commissie aanvaard, en is een besluit genomen.

c) Maar die „overwegingen" zijn géén herhaling van de, door ds Bosch geciteerde, lange redeneeringen der commissievan 190 5. In geen enkel opzicht waren DIE in 1905 door de synode geijkt. Dit laatste is volkomen duidelijk. Want, nadat al was uitgesproken: dit alles blijft voor rekening der commissie, werd één puntje, dat die commissie van den aanvang had te berde gebracht (bl. 207), met bizonder verlof alsnog uitdrukkelijk opgenomen in de Acta, art. 157. Dit raakte de z.g. „libertas prophetandi", de vrijheid van , , profeteeren". Dat vastleggen in de Acta geschiedde op verzoek van die commissie zelf. Daaruit blijkt, dat iedereen, ook die commissie, en ook Lindeboom wist: de rest blijft voor rekening van de commissie. Welnu, daarvoor heeft ook Groningen die zaak gelaten. Groningen heeft alleen maar overwogen: terecht gaf Utrecht 1905 geen definitieve beslissende uitspraak; dat móet ook niet. Want Groningen maakte (zie bl. 57) heel verstandig verschil tusschen de léér van alle tijden en de leergeschillen van 1905. En dat deed Lindeboom ook, blijkens zijn uitspraak, Acta, 1905, art. 149, bl. 79, dat hij zeer waardeerde de begeerte en het streven der commissie inzake de „leergeschillen", om te bevorderen de eenheid van gevoelen en van spreken, in de kerken.

10. Tenslotte: ds Bos — zie zijn stuk — haalt let-

tevlijk enkele woorden van Lindeboom aan, die hij betrekt op de kwestie van de verklaring van 1905, maar die tocii slaan op iets anders. Ik doel op de woorden: „Daartegen" (dat beteekent, blijkens ds Bosch' uitdrukkelijke redeneering: tegen de vier punten van 1905) „daartegen verklaarde Lindeboom: het geschil is diepgaande en van V erstrekkenden invloed op de bedienin g". Men vindt deze woorden letterlijk in het bezwaarschrift van prof. Lindeboom tegen de besluiten van de toenmalige curatorenvergadering, bijlage Lil, art. 103, bl. 184. Die curatorenkwestie blijve hier rusten; we kennen, vreezen we, zoowel de ééne daarbij betrokken mentaliteit als de andere. Maar het gaat nu over Lindeboom. Ds Bosch zegt: Lindeboom's zinnetje raakte 1905. Ik ontken dat. Het is, blijkens bl. 184, Acta 1905, slaande op de kwestie van de „t w e e ë r 1 e i theologie" , ca. Heeft Groningen daar. over ook maar een woord gekikt? Immers neen?

11. Om niet te eindigen met een dooddoener : ik zelf ken maar één „kennis Gods", maar ik ken wel duizend manieren om tot zulke kennis te geraken, of om bijdragen eraan te geven. Men weet, dat de klassieke gereformeei'de schrijvers weliswaar heel vaak van „theologie" spreken, als ze bedoelen: gewone „kennis van God" (ook de niet naar wetenschappelijke systematiseering strevende), doch dat ze hetzelfde woord óók wel bezigen als ze bedoelen: een w è 1 naar wetenschappelijke systematiseering strevende kennis Gods. Ik geloof, en dat heb ik al duidelijk verteld, dat de soms hoogmoedige, en toch ook weer zoo kinderlijke manier, waarop destijds , , Amsterdam" zich opblies tegen „Kampen", wereldsch was, en klein, en ongepast, en dat hetgeen van al die pedanterie terecht gekomen is, tot in 1944, diep beschamend was, juist voor die pedanterie: want het werd gestotter en gestuntel. Maar ik geloof ook, dat de oude A-menschen er veel te bang voor zijn geweest. Ze spraken maar van , .filosofie" en van , , systeem", als er geen „filosofie" in den heelen omtrek te ruiken was en van een „systeem" geen sprake was, doch alleen maar van onlogisch gestoethaspel, van al te snelle improvisatie. Gevolg was, dat ze nu het pogen om te komen tot systematische ordening ten onrechte veracht maakten. Ze hadden niet moeten verwijten: u zoekt een systeem, maar u slaagt er niet in; u praat tegenstrijdige nonsens. De kerk hoeft niet te wachten op een systeem, ze kan meteen belijden. Maar het belijden zelf zal ongetwijfeld leiden tot een eerbiedige poging om hetgeen geopenbaard is, in dien zin te , , ordenen", dat men de orde wil zien, die er móet zijn, eer w ij begonnen te zien en te luisteren. Slagen zal men nooit over heel de linie; maar beginnen mag en moet jnen wel.

Als nu Groningen de „libertas prophetandi" („de vrijheid van profeteeren") had afgesneden, dan zou Groningen net zoo dwaas hebben gedaan als de cura-toren, die Lindeboom, naar hij klaagde, een slot op den mond wilden leggen. Maar Groningen heeft immers, net als Lindeboom goedvond, die vrijheid van profeteeren gehandhaafd? Laat men maar vechten tegen al wat verkeerd is, en wat tegen de belijdenis ingaat. Maar laat men niet Groningen ervan beschuldigen, van Lindeboom's lijn te zijn afgegaan. Want wat Groningen in 1946 uitsprak (inzake de „overwegingen") heeft Lindeboom goedgevonden. En wat Lindeboom tegen die curatoren te berde bracht, heeft Groningen óf niet geraakt, óf voor hem behouden, toen het zei: laat de discussie vrij, en leg niemand een slot op den mond, als hij m a a r spreekt naar Schrift en belijdenis.

12. Ik ben bang voor legenden. Met alle , , herdenkingen" en nóg eens „herdenkingen" tegenwoordig, loopen we allemaal gevaar, met mythen te gaan werken. Dat geeft maar zure menschen, of anders menschen, die te zóeteUjk zijn. Nuchterheid is een weldaad. Vooral in een zenuwachtige periode, als we thans beleven. Laat u niet in het ééne oor kittelen met het strootje in de hand van synodocraten, die aan de zaak van „1944" geen woord veranderen willen, maar wel ruzie willen helpen maken in onzen kring; èn — laat u óók niet in 't andere oor kittelen met het strootje in de hand van sommigen (ik denk n i e t aan een bep a a l d persoon), die zouden vinden, dat in 1944 nog niet genoeg is getoomd tegen 1905.

Büjft nuchter.

In 1944 hadden we een andere situatie dan in 1905.

En, in alle situaties heeft men den plicht, geen enkele situatie te mi steekenen.

Past op tegen de gevaren van deze onbedoelde houding: een beetje pruttelen tegen de levenden en een beetje roemen over uitgezochte dooden.

Past op voor de gevaren van soms in het imaginaire verloopende heldenvereering, die personal uit het verleden Iaat zien als trouwe voorvechters op een terrein, waarop ze toch maar hetzij capituleerden, hetzij geen mensch ontmoetten, die hen bleef tegenstaan.

Laten we liever wat dankbaar zijn, dat wij allemaal in Groninge|^ zoo maar ineens verlost zijn van een formule, die mede door dat Lindeboom — begrijpelijk overigens — wat te gauw toegaf, ons zoo lang in den mist gela!ten heeft, en anderen erin gezet heeft.

K, S.


1) Zie ons nummer vaa 12 Mei j.l., bl. 269, kolom 3. Redactie.

2) Zie over dit woord art. 149 van de synode van 1905.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 mei 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

„Groningen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 mei 1951

De Reformatie | 8 Pagina's