GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wees „anti”, maar niet „een anti”.... en heelemaal niet „een contra”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wees „anti”, maar niet „een anti”.... en heelemaal niet „een contra”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog een laatste gedeelte rest ons van het ingezonden stuk van ds J. Bosch. Daarmee zal dit dan beantwoord zijn.

Eerst was mijn voornemen, dit laatste gedeelte niet op te nemen. Omdat er gesproken wordt over enkele personen uit Amerika, en over een blad, dat een ingezonden stuk niet opgenomen heeft, zonder dat de naam van het blad genoemd wordt. Over die amerikaansche dominees, met naam en toenaam genoemd, neem ik geen stukken op. Want als ik dat doe, kan ik direct tegen-reacties verwachten. Als ik laat drukken: ds A. zei (heelemaal in Amerika) dit, en toen deed ds B. onmiddellijk dat, en ds C. trok tegen ds D. een grimas, dan kan ik na zooveel maand oen artikel opnemen van A., B., C, D., die me vertellen, dat het zóó niet gebeurd is, en wat ik wel denk, en hoe ik eraan kom, en dan hebben we de poppen weer aan het dansen, en de profeten niet aan het profeteeren. En wat dat blad betreft: als het een ander blad is, dan moet de klacht over het niet opnemen van een stuk daar maar naar toe. En als het soms De Reformatie is, wel, dan moet degene, die erover ontevreden is, het zelf maar zeggen. Ik heb wel eens een stuk geweigerd, waarin "over alles en nog wat verteld wordt over personen in Amerika. Die stukken zal ik niet plaatsen; er is al veel te veel geharrewar, en veel te weinig gesprek over wat zoden aan den dijk zet.

Lees ik dan ook nog iets over een dominee van ons, aan wien iets zou „verboden" zijn, terwijl i^, die het geval meen te kennen, iets heel anders meen te weten, dan begrijpt men, dat ik die passage niet opneem.

Ik geloof, dat inzake „Amerika" er een massa moois bedorven is, door onnoodige fouten. In Amerika zelf. Maar ook in Nederland. We weten wel eens wat al te gauw hoe de vorken in de stelen zitten. En dan schrijven we maar, en beslissen maar, en adviseeren maar. Over dat amorikaansche geval hebben onze deputaten, meen ik, geen onduidelijk geluid laten hooren: ik zelf heb me in ons blad ook niet onbetuigd gelaten. Op wat ik als argument gaf, zag ik nog geen inbreuk maken. Laat me daarom niet op gezag van briefschrijvers uit het buitenland, uit wier brieven dan weer een ander een keus doet, door publicatie van ingezonden stukken, helpen oordeelen over wat niemand precies weet. Als ik publiceer, op gezag van een correspondent van een inzender, en er komen stukken en brokken van, heb ik er den last van, en niemand anders. Met pleizier heb ik ergens last van, als ik zelf weet, wat ik zeg, en waaróm ik het zeg, of zeggen móet. Maar ik kan niet via ingezonden stukken mededeelingen doen over oncontroleerbare verslagjes van bijeenkomsten in Amerika, noch over een dominee, wiens zaak anders is, dan zoo maar weer — blijkens dit ingezonden stuk — verteld wordt. Die dominee is er zelf bij geweest, en kan dus niet gezegd hebben, wat inzender vernam, dat toch geschied is.

Maar toch wil ik niet geheel en al zwijgen over dat laatste gedeelte van het stuk van ds Bosch. Daarom zal ik, met enkele weglatingen, opnemen, wat mij geschikt lijkt;

„Nog een tweede feit stemt rnij niet rustig. Het betreft de bittere strijd.... die.... emigranten in Amerika (Canada) thans nog tegen Kuyperiaansche leeringen hebben te voeren. Naar aanleiding van mijn schrijven in De Reformatie, kreeg ik een brief van een broeder, die.... emigreerde.... Deze broeder, mij verder onbekend, schrijft me.... Onze briefschrijver verhaalt.... tk kan alles niet noemen, waarover de afzender zich beklaagt. ... De schrijver verhaalt van een vergadering, waar getracht is de zaak te overbruggen... . Maar.... als die leer.... geleerd wordt .... door.... of.... (van de tegensprekers zwijgt de brief, K. S.) kan men dan nog van meening spreken? ..

Met het oog op deze dingen vraag ik: moet nu de vrijgemaakte Kerk, na al de ellende sinds 1892, na

den strijd van Lindeboom, die „beefde voor zulk een leer", nog redeneeren in den geest van de Considerans van 1905 met de echo van 1896, dat het tenslotte maar m, eeningsverschillen zijn? Als ook de Vrijgemaakte Kerk dit standpunt gaat innemen.... dan schijnt het mij toe, dat de mentaliteit, waarmede eens aan Kuyper's leer vrije toegang gegeven is, door Kuyper's vrienden, thans nog in meerdere gevallen bij diegenen aanwezig is, die zich van menschelijke bindingen hebben wilen vrijmaken om alleen vast te houden aan de Heilige Schrift en de Belijdenis der Kerk, verwerpende alle menschelijk? systeem, hoe „logisch" ook gesteld."

Met deze (verkorte) passage is dan het stuk van d."! Bosch geëindigd.

Wat wij op deze regelen zouden antwoorden willen, kan in hoofdzaak onzen lezers wel bekend zijn uit ons artikel van verleden week. We meenen daarin aangetoond te hebben, dat de „vrijgemaakte kerk" nog nooit geredeneerd heeft in den geest van de (niet bestaande) „Considerans" van 1905, gelijk die door ds Bosch is aangegeven in zijn voorgaande week doorgegeven typeering. De „vrijgemaakte kerk" heeft ook geen enkel standpunt ingenomen, dat van hetgeen èn Lindeboom èn ds Bosch en duizend anderen na 1905 hebben gedaan, en goedgevonden te doen, ook maar een haar verschilt. Zij had niets te maken met leeringen van menschen, die allang dood en begraven waren, toen zij in 1946 een synode belegde in Groningen. Ze had alleen te maken met de historie van vlak vóór 1946, en had geen enkele reden, om, terwijl zij een formule van zich afschudde, die onhoudbaar gebleken en schromelijk misbruikt was, te spreken over dooden, of over meeningen, die onder ons geen ons bekende mensch voorstaat, en die, toen ze bindend opgelegd waren, door candidaten en ouderlingen en predikanten en gemeenteleden en hoogleeraren met ronde woorden waren afgewezen als bindende leeringen. Ze had geen enkele reden, om kujrperiaansche leeringen af te wijzen, die in een ander werelddeel misschien nog mochten rondspoken in iemands brein. Ze had te maken met wat voor haar voet gelegd was en met anders niets. Ze heeft door de overweging van haar Groningsche synode, dat een definitieve beslissende uitspraak over theologische kwesties over die vier punten van '05 niet noodig noch gewenscht is, getoond, dat ze weet wat een belijdenis is. Ik althans ken geen enkele belijdenis, die op welk theologisch geschilpunt ook een definitieve beslissende uitspraak doet. Wel ken ik besliste afwijzingen van bepaalde ketterijen, en b e - sliste uitspraken aangaande de groote werken Gods. Maar die zijn wat anders dan definitieve beslissende uitspraken over een theologisch geschil. En door de vrijheid van profetie te handhaven heeft de Groningsche synode aan iedereen het recht toegekend, zich tot zijn naasten te wenden met een op de basis der belijdenisinhouden voorgedragen meening. Hij zal dan moeten verdragen, dat anderen hun afwijkende meening ertegen stellen, als zij die hebben; èn, dat de een zoowel als de ander, ingeval van gebleken noodzaak, de kerken zien komen tot een besliste uitspraak, ingeval er ketterij mocht in het spel zijn.

Dit vriendschappelijk gesprek moge ik besluiten met een enkele opmerking van algemeenen aard.

Ze ligt in het opschrift boven dit artikel reeds aangegeven.

Wij moeten „anti", d.w.z. tegen elke ketterij zijn. En „anti" elke opkomende ketterij, die in de kerkelijke samenleving zou opduiken, onverschillig van welken kant.

Maar „anti" de ketterij zijn, of „anti" een bepaalde ketterij (van dooden dan wel levenden) zijn, is nog wat anders dan „een anti" zijn. „Een anti" is iemand, die in heel zijn optreden „is gaan staan" naar zijn „anti dit of dat wezen". Dat deugt niet. Je moet je leven nooit laten beheerschen door een ander; en nooit door een incident. Bij elke kerkelijke handeling staat voorop: het vergaderen, het vergaderen, het VERGADEREN. Bijeenbrengen én bijeenhouden, voor zoover het aan je zelf ligt, van wat God wil hebben samengevoegd op den goeden grondslag van belijden. Als je niet het h é é 1 e veld overziet, raak je zóó maar in het slop der secte. Bij het opstellen en bindend verklaren van confessioneele artikelen staat men al voor de reuzentaak, niet minder op te leggen, dan strilrt noodzakelijk is. E n voor de even zware taak, niet meer op te leggen dan dit strikt noodzakelijke. Plet mag ónze schuld niet zijn, als een ander, die in God gelooft, bij ons geen avondmaal vieren kan. Dat moet aan z ij n domme of slechte daad en houding liggen, niet aan de onze. Ik ben bang, dat we dit wel eens vergeten. Ik zou niet graag in de kerkelijke schoetien staan van de rapporteurs van 1944, die oplegden wat niet opgelegd worden mocht. Niet alleen omdat ze te veel oplegden, maar ook omdat ze iets verkeerd oplegden. En dat niet alleen. Ook omdat ze zich blind keken naar den éénen kant, en nu geen oog meer kunnen opendoen voor den anderen. Ze hebben a^s epigonen van Kuyper's erfenis met hun kromme zwaard huis gehouden in een kerkelijk leven, dat in het verleden kracht ontplooid had; en het is hun gelukt de massa, die niets onderzoekt, wijs te maken, dat wij zoo ongeveer de verstandelooze zeloten zijn, alsof WIJ den kansel gebonden hadden aan ik weet niet wat voor liefhebtaerijtjes. Terwijl de zaak precies andersom staat. Maar de ellende bij hen is nu: de volslagen machteloosheid. Ze hebben hun kracht verspild. Je kunt zoo iets als in 1944 uitgehaald is, niet binnen een paar jaar nog eens naar een anderen kant probeeren. Bovendien willen ze het niet, want ze voelen zich eikaars coöperatoren in het uitdrijven van onwelkome elementen: wapen-broeders in een crisistijd. Gevolg is, dat ze machteloos zijn tegen een deel van de toenmalige gretig aanvaarde en niet zelf aan de tand gevoelde coöperatoren. Machteloos tegen hun z.g. „linkervleugel". Machteloos tegen de barthiaansche invloeden, machteloos tegen de beweging-enrlchting-schematici, die over beweging-en-richting (voor de tweede maal) staan te oreeren, en dan van den „grondslag" niét reppen; machteloos tegen de subjectivisten, die ze niet meer kunnen onderkennen, omdat ze ook niet goed konden opereeren met hun gelegenheidsscheldwoord van „objectivisten". Dat is allemaal de ellende van het „een anti" zijn: de snelste manier van zelfsterilisatie, van de zelfovergave aan de „engelsche ziekte".

Daarom ben ik bang voor elk je blind turen op een ketterijtje dat vroeger wel eens den kop opstak, en voor den soms daarmee gepaard gaanden eisch, om daartegen nu met alle geweld en met ik weet niet welke nadrukkelijkheid te gaan getuigen ook al is er geen mensch in de buurt, die er over denkt, in die richting te spreken of te schrijven. Denkt men, dat men elke ketterij voorkomen kan? Ik durf de stelling aan: geef me vandaag een stel preeken van onze eigen menschen, een stel kerkbodeartikelen, een stel artikelen of voordrachten, asjeblieft van K. S. erbij, uit de laatste twintig jaar, en ik haal er zóó uitlatingen uit, die tot den grond herleid, teruggaan op — ketterijen. Geef me de preeken van de afgescheidenen, het gaat net zoo. Die van de doleerenden, niet anders. Geef me De Wekker, De Reformatie, De Bazuin, het Gereformeerd Weekblad, het zal net zoo gaan. Wie een kerk verwijt, dat ze niet toen en toen die en die ketterij door een voorbehoedmiddel heeft voorkomen (ook al was er niemand, die haar beleed), die denkt soms, dat hij met prophylaxe de zaak gesaneerd houdt. Ik geloof, dat niemand dat kan. Ketterij ontstaat altijd ongemerkt, op punten, waar men niet op let. Ik geloof b.v., dat er jaren lang ondoorschouwde ketterij aan de markt gebracht is, (eii dat in de dierbaarste toespraken en geschriften) over het leerpunt van de verhouding tusschen „Woord en Geest". Ik geloof ook, dat heel wat beste nienschen ingaan (zonder het te weten) tegen laat ons zeggen de laatste artikelen van de Dordtsche Leerregels. Ik geloof, dat de synodocraten het deden in 1944; ik geloof niet minder, dat ook wij er hebben, die het doen. Maar ik heb ze graag naast me in de kerk. Want ik geloof, dat het samen weer lézen van de veelgesmade Dordtsche Leerregels hen helpen kan, geUjk ook mezelf.

En tenslotte: wees ook nooit, en dit het allerminst, „een contra". Dat wil zeggen: beantwoord een revolutie niet met een contra-revolutie. Elen partijdigheid niet met een contra-partijdigheid. Een groepspedanterie niet met een contra-groepspedanterie. Maak in uw ijver tegen de 1944-verrichtingen van — om maar één naam te noemen — prof. Ridderbos geen contra-Ridderbos. Lindeboom ware dan meteen verloochend. Ja zeker, juist op dié manier ware hij verloochend. Hij heeft zijn leven lang gestreden tegen een z.i. verderfelijke leer, maar óók vóór het bijeenhouden van wat op è^n basis staan wil. En als men zegt: ja maar, ze staan daar niet heelemaalop, dan vraag ik: u dan wel ?

Ik houd van vechters. Maar niet van drijvers.

Ik kijk niemand erop aan, dat hij dat i s. Ik geloof wel, dat het gevaar ons allemaal bedreigt. Ik wil geen Ridderbos wezen (in 1944), maar ook geen contra-Ridderbos (na 1944). Ik wil nog net zoo wezen als vóór 1944. Doodgewoon gereformeerd en blij met een kerk, die zoo breed is als in die periode. En die luisteren wil als ze hetzij mijn, hetzij anderer fouten bestrijdt. Ik wil het recht hebben te vechten tegen Ridderbos. Maar ik bedank voor de rol van een contra-Ridderbos.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 juni 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Wees „anti”, maar niet „een anti”.... en heelemaal niet „een contra”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 juni 1951

De Reformatie | 8 Pagina's