GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Vroomheid vereist bij de theologische studie"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Vroomheid vereist bij de theologische studie"

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Toespraak, gehouden bij de opening der lessen van de Theologische Hogeschool voor de cursus 1951—1952, door de pro-rector Prof. Dr H. 3. Jager, Woensdag 24 October te 8 uur).

Mannen broeders. Bij een vorige gelegenheid — de sluiting der lessen in 1950 — heb ik gesproken over het ambt van dienaar des Woords en de opleiding daartoe.

Ik wees er toen op, dat dit ambt voortreffelijk is, zwaar en licht. En dat dit alles ook geldt van de voorbereiding tot het ambt.

Het is een heerlijke taak, een voortreffelijk ambt waartoe gij u voorbereidt.

Het ambt is zwaar, als ge ziet op uw zwakheid en gebreken.

De taak is licht, als ge aUe kracht alleen van de HERE verwacht.

Toen ik overlas, wat ik indertijd gesproken heb, dacht ik: Daar is nog wel wat meer van te zeggen. Ik zou nog wat meer dan toen de nadruk willen leggen op de vreze des HEREN als eerste vereiste bij alle theologische studie. Ik dacht aan de rede van Voetius, welke hij hield bij de aanvaarding van z'n hoogleraarsam.bt aan de Illustre School te Utrecht, welke tot titel droeg: Oratio de pietate cimi scientia conjugenda.

Als we deze rede lezen rijzen ons nog de haren te berge over de misstanden die er in zijn dagen in het studentenleven waren.

Om misverstand te voorkomen wil ik direkt zeggen, dat ik helemaal niet geloof, dat dergehjke toestanden nu voorkomen. En ik denk er ook niet aan in de trant van Voetius te fulmineren tegen allerlei goddeloos gedoe.

Maar ik geloof wel, dat docenten en studenten zich maar moeten inprenten, dat eerste vereiste bij al onze arbeid is: Dat we oprecht de HERE vriezen, biddend ons werk verrichten, voorbeelden voor de kudde zijn in kinderlijk .geloof aan Gods beloften en in een godzalige wandel. Daarover wil ik tot u spreken.

Echte vroomheid bestaat hierin, dat we de Schriften geloven.

Vervolgens dat we leven naar Gods gebod. Dat we volharden in het gebed.

Om het geheugen tegemoet te komen zou ik, wat ik zeggen ga, willen samenvatten in deze drie punten: Ik spreek u over het geloof, het gebod, het gebed.

Ge zult van mij geen breed bewijs uit de Heilige Schrift verwachten om aan te tonen, dat de wortel der echte vroomheid is het geloof in de Christus der Schriften. Een enkele aanhaling zal voldoende zijn. We kennen allemaal de pastorale brieven van Paulus aan z'n zoon Timotheus. De apostel geeft daarin bevelen aan de jonge herder en leraar Timotheus. Het valt op hoe vaak Paulus spreekt van het geloof. Hij begint met Timotheus aan te spreken als zijn , , oprechte zoon in het geloof". Hij spreekt in 1 : 4 van „stichting Gods, die in het geloof is" en zegt in vs 5: Maar het einde des gebods is liefde uit een rein hart en uit een goed geweten en uit een ongeveinsd geloof".

Timotheus moet „de goede strijd strijden, houdende of hebbende het geloof" (1 : 19). Paulus schrijft in 4:6: Indien gij deze dingen de Isroederen voorstelt, zo zult gij een goed dienaar van Jezus Christus zijn, opgevoed in de woorden des geloofs en der goede leer, welke gij achtervolgd hebt".

Timotheus moet de geldgierigheid vlieden en najagen „gerechtigheid, godzaligheid, geloof". Hij wordt vermaand: „Strijd de goede strijd des geloofs".

In de tweede brief dankt Paulus God, als hij in gedachtenis brengt „het ongeveinsd geloof van Timotheus, dat ook was in z'n grootmoeder Loïs en z'n moeder Eunice". En als Paulus zelf aan zijn levenseinde denkt zegt hij: Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop beëindigd, ik heb het geloof behouden" (n, 4:7).

Ge zult misschien zeggen: Dat spreekt nogal vanzelf, dat docenten en studenten in de theologie en herders en leraars der gemeente, voorbeelden der kudde moeten zijn in oprecht geloof, dat zich vastklemt aan de beloften en dat dagehjks gevoed wordt door het onderzoeken der Schriften.

MTn antwoord is: Ja, maar wat vanzelfsprekend moest zijn, is in werkelijkheid nog niet altijd zo. Prof. Bavinck schreef eens, dat twijfel juist de ziekte der geleerden en der studerenden was. Het kan voorkomen, dat een student in de theologie toch niet dagelijks gelovig met de Schriften bezig is, die hem wijs kunnen maken tot zaligheid. En dat is nu juist een eerste vereiste bij de theologische studie. Ge begeert het ambt van dienaar des Woords. Zo de HERE uw begeerte vervult zult ge het Woord moeten verkondigen, de Schriften moeten uitleggen. Uit de Schriften en naar de Schriften zult ge zondaren het Evangelie mogen verkondigen, treurenden mogen vertroosten, zwakken sterken, stervenden verkwikking bieden, verslagenen opbeuren, ongeregelden vermanen.

Maar daartoe zal in de eerste plaats nodig zijn, dat ge zelf oprecht Gods beloften gelooft en wéét wat ge gelooft. Door gelovig onderzoek der Schriften zult ge thuis moeten raken in het Woord des HEREN, om anderen wijs te kunnen maken tot zaligheid. Dat is het eerst nodige bij de voorbereiding voor uw ambt.

Ik ken iemand, die als jong predikant de pastorie inging, zonder in de Schriften thuis te zijn. Het eerst nodige had aan zijn studie ontbroken. Hij had op normale wijze zijn examens afgelegd. Wist wel het een en ander om de Bijbel heen. Was op de hoogte van tal van kwesties, waarover tot aan het einde der dagen zal worden gediscussieerd. Hij kon de Schrift ook wel in de Hebreeuwse en Griekse taal lezen. Hij had dat echter veel te weinig gedaan. Was niet doorkneed in de Schrift. Had veel te weinig gelovig gestudeerd. En stond verlegen, toen hij in de pastorie kwam. Kon niet preken, zag' geen lijn in de Schrift, stond op menig huisbezoek en ziekenbezoek en tuchtbezoek yerlegen.

Toen kwam een oudere collega hem eens bezoeken. En die hielp hem in z'n verlegenheid. Hij onderwees hem in de Schriften. Liet hem zien de rijkdom van het verbond. De heerlijkheid van de zegen des verbonds. De ernst van de wraak des verbonds. Hij wees hem de weg om naar de Schrift verbondsmatig te preken. En vatte zijn onderricht samen in de woorden van Jesaja 3 : 10: Zegt de rechtvaardige dat hel hem wel zal gaan wee de goddeloze, het zal hem kwalijk gaan".

Eerst in de pastorie heeft bedoelde predikant de Schriften leren lezen.

En dezelfde heeft zich vaak moeten schamen, als hij later merkte, dat eenvoudige ouderlingen zó thuis waren in de Schrift, dat zij met grote wijsheid op huisbezoek en tuchtbezoek Schriftgedeelten wisten te kiezen, , die van toepassing waren bij die bepaalde gelegenheden. Terwijl hij zelf daartoe niet in staat was.

Zie, dat wilde ik jullie, studenten in de theologie, graag besparen.

Daarmee wil ik niet zeggen, dat iemand ooit klaar is als hij de pastorie ingaat. Ik wil ook niet zeggen, dat we niet ons leven lang moeten leren uit de Schrift. Maar wel wil ik met alle nadruk jullie raden: Wees gelovig, dagelijks met de Schriften bezig. Lees elke dag uw Bijbel. Als het kan in het Hebreeuws en Grieks. Maar als dat nog niet kan — bijv. omdat ge het Hebreeuws nog niet voldoende machtig zijt — in een goede Nedeilandse vertaling. Raak vertrouwd met uw Bijbel. Raak thuis in de Schrift. Eet het Woord op, maak het u eigen. Ge zijt jong en hebt nog een sterk geheugen en een groot opnemingsvermogen.

Verdiep u in Gods rijke en heerlijke beloften. Wees er rijk in.

Prent u in de inzettingen en rechten des HEREN. En betracht ze.

Opdat ge moogt zijn echte Schriftgeleerden, in het koninkrijk der hemelen onderwezen, gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengt (Matth. 13 : 52).

Geleerden, die de Schrift niet meer als het Woord Gods erkennen en niet meer geloven wat de HERE daarin te zeggen heeft, werpen zich op allerlei kwesties.

Men speurt naar de bronnen van de Bijbel en zoekt de oorsprong van de Joodse en de christelijke godsdienst in Babel of Egypte, in Iran of Indië en begraaft de rijkdom van de Schrift onder een berg van zogenaamde wetenschap.

Of men gaat z'n tijd verspillen met bronnensplitsing en knipt het Woord des HEREN in honderd stukjes. En men houdt tenslotte een armzEilig restje over van (zogenaamd) eigen woorden van Jezus, die gewoonlijk merkwaardig veel overeenkomst vertonen met de levens-en wereldbeschouwing van de geleerde onderzoeker.

Of men gaat de Schrift van zogenaamde mythen en legenden ontdoen.

Ik kan niet anders zien, • dan dat dit bedrijf voortkomt uit ongeloof. Men aanvaardt het Woord des HEREN niet meer, zoals God het ons bewaard heeft. Men leest de Schrift niet meer gelovig, zeggende: Spreek, HERE, Uw knecht hoort.

Laten we maar toezien, dat wij in die strik niet vallen.

Laten we maar gelovig de Schriften onderzoeken en blijven bij het klare, eenvoudige Woord des HE­ REN. Gelovige studie van de Schrift maakt ons leven rijk. , , De wet des HEREN is volmaakt, bekerende de ziel; de getuigenis des HEREN is gewis, de eenvoudige wijsheid gevende. Dei bevelen des HEREN zijn recht, verblijdende het hart; het gebod des HEREN is zuiver, verlichtende de ogen. De vreze des HEREN is rein, bestaande tot in eeuwigheid; de rechten des HEREN zijn waarheid, te zamen zijn Zij rechtvaardig; zij zijn begeerhjker dan goud, ja dan veel fijn goud, en zoeter dan honig en honigzeem" (Ps. 19 : 8—11).

Dat is de bron van echte wetenschap, dat we ons onderwerpen aan het Woord Gods. Onderzoekt de Schriften, die van Jezus Christus getuigen.

Met één_ oog in het Boek der Boeken om zo te zeggen, en één oog gericht op Hem, van wie het getuigt. Kent zo de HERE, die zich in Zijn Woord geopenbaard heeft. Kent zó ook uzelf in uw verlorenheid en schuld. Kent zo de Christus der Schriften en de kracht van Zijn opstanding.

Ik strijd met dit alles niet Ji^oor m'n eigen vak, gelijk men zou kunnen denken.

Ik acht het van groot belang, dat ge op de hoogte zijt met het dogma der Kerk en weet, hoe de Kerk door alle eeuwen heen het geloof naar de Schriften heeft beleden. Ik acht het noodzakelijk, dat ge in de Kerkgeschiedenis leert zien, dat Woordverlating altijd een bron van ellende is geweest en dat de HERE telkens weer Reformatie heeft gegeven, wederkeer tot Zijn Woord.

Het is zeer belangrijk, dat ge leert preken en catechiseren uit en naar het Woord des HEREN. Maar bij al onze studie zal ons moeten beheersen het geloof aan de Schriften, die van Christus getuigen. Want: , A1 de Schrift is van God ingegeven en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is, opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt toegerust" (2 Tim. 3 : 16).

In de tweede plaats wil ik u voorhouden, dat een van de vereisten voor de studie in de theologie is een leven naar het gebod des HEREN. Valse theologie kan samen gaan met goddeloze wandel. Valse godsdienstigheid kan bestaan zonder echte godsvrucht. Maar rechte theologische studie moet samen gaan met een wandel in de vreze des HEREN.

Gij bereidt u voor om, zo de HERE wil, eens herders en leraars te zijn.

Dit houdt in, dat ge eens begeert voorbeelden der kudde te zijn.

Paulus schrijft aan Timotheus: Niemand verachte uw jonkheid, maar wees een voorbeeld der gelovigen in het woord, in wandel, in liefde, in de geest, in geloof, in reinheid" (1 Tim. 4:12).

Aan Titus beveelt de apostel: Betoon u in alles een voorbeeld van goede werken" (Titus 2:7).

Petrus schrijft aan ouderlingen — en dienaren des Woords zijn ook ouderlingen —: Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover niet uit bedwang, maar gewilliglijk, noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed, noch als heerschappij voerende over het erfdeel des HEREN, maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde" (2 Petr. 5:3).

Dat zullen we ons maar dagelijks voorhouden in ona leven als student.

Ik weet wel, dat er door Gods gróte genade veel terecht kan komen in ons leven. Er zijn dienaren des Woords, die hun studietijd verknoeid hebben. Terwijl de HERE hen later toch tot goede dienaren des Woords gevormd heeft. Maar daarop moeten we het niet laten aankomen.

Een verknoeide studietijd kan als een doom in het vlees ons leven lang ons blijven steken. Al is de genade des HEREN ons genoeg.

Maar het is een groot voorrecht als we van jongs af aan de HERE gevreesd hebben. En, geleid door de Heilige Geest, naar Gods gebod hebben gewandeld.

Ik ben student geworden in een tijd van verval in de kerk des HEREN.

Dat kwam ook uit in het studentenleven. We kregen bij aankomst allerlei raad.

We moesten zorgen in alles „bij" te zijn.

We moesten op de hoogte zijn van de wereldlitteratuur.

En ons niet afzijdig houden van de moderne cultuur!

We moesten mee kunnen met de modem© tijd en kennis nemen van alles wat er in de wereld te; koop was.

Niemand scheen bang te zijn, dat we wel eens In de greep van de wereld konden komen. Er was toen in de studentenwereld allerlei gekkemij en zottemij, welke niet betamen. Br werd over het algemeen-niet geluisterd naar de vermaning van Efeze 5 : 15: Ziet dan hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, de tijd uitkopende, dewijl de dagen boos zijn".

Velen volgden de gewoonten der wereld op een paar meter afstand.

En zo kon het gebeiiren, dat het leven aan een christelijke Hogeschool weinig of niet verschilde van het leven aan een openbare Universiteit.

De HERE heeft in Zijn grote genade over ons Reformatie gegeven.

Hij heeft ons weer leren zien de rijkdom van Zijn onvoorwaardelijke beloften. God wil goddelozen rechtvaardigen, om niet, alleen om Christus' wil.

Maar dan wil de HERE ook, dat we ons heel trouw houden aan Zijn bevelen.

En onberispehjk wandelen temidden van een krom en verdraaid geslacht.

„Gij zijt een heilig volk de HERE uw God. U heeft de HERE uw God verkoren, dat gij Hem ten volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken, die op de aardbodem zijn Gij zult dan weten, dat de HERE uw God die God is, die getrouwe God, die het verbond en de weldadigheid houdt degenen, die Hem liefhebben en zijn geboden houden, tot in duizend geslachten" (Deut. 7 : 6 en 9).

Dat is niet maar Oudtestamentisch, want Petrus schrijft precies hetzelfde aan een gemeente van het Nieuwe Testament: „Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk, opdat gij zoudt verkondigen de deugden van Hem, die u riep uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht". Dit alles geldt voor elk lid van de gemeente des HEREN. En dus ook voor docent en student aan een Theologische Hogeschool.

Houdt u maar heel simpel aan het gebod des HE­ REN. In uw studie. In uw omgang met elkander. Weest trouw in alles, wat de HERE van u eist.

Uw tijd is van de HERE en van niemand anders. Uw gaven van lichaam en ziel, van hoofd en hart zijn van en voor de HERE en voor niets of niemand anders. „Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is des Heiligen Geestes, die in u is, die gij van God hebt, en dat gij van u zelf niet zijt? Want gij zijt duur gekocht, zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zijn" (1 Cor. 6 : 20).

Het kan voorkomen, dat hoogleraren in de theologie een schande zijn voor de naam des HEREN door hun ontrouw in de dienst des HEREN.

Het kan voorkomen, dat herders der gemeente wolven zijn in een schapenvacht. Die aan de gemeente met kracht en klem de wet des HEREN voorhouden, terwijl zij zelf met geen vinger aanraken de lasten, die ze aan de gemeente opleggen.

Het kan voorkomen, dat studenten in de theologie niet in oprechtheid voor de HERE leven. Ik las dezer dagen in een boekje van Georg Gründler: Vom rechtschaffenen Studium der Theologie, dat in Duitsland het hardnekkig gerucht de ronde doet, dat uit de Seminarbibliotheken der Theologen en Juristen de meeste boeken gestolen werden. Hij vraagt zich af of dat misschien hiervan komt, dat het dagelijks bezig zijn met Gods heilige wet de recht© eerbied voor God afstompt.

Laten we maar toezien, dat we in alle dingen voorzichtig wandelen.

„Voegt bij uw geloof deugd en bij de deugd kennis en bij de kennis matigheid en bij de matigheid lijdzaamheid en bij de lijdzaamheid godzaligheid en bij de godzaligheid broederlijke liefde en bij de broederlijke liefde, liefde jegens allen Deze dingen zullen u niet ledig en onvruchtbaar laten in de kennis van onze Here Jezus Christus Daarom broeders benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen" (2 Petrus 1:5—10).

We moeten wel bedenken: Een iegelijk, wie veel gegeven is, van die zal veel geëist worden, en wie men veel vertrouwd heeft, van die zal men overvloediger eisen" (Lukas 12 : 48).

In de derde plaats behoort tot de vroomhieid, bij de studie vereist, het voortdurend gebed. Het is een ontzaggeUjk voorrecht, dat we mogen bidden en zo ons hart uitstorten voor de HERE, die Zijn oor neigt tot het geroep der rechtvaardigen. Maar het is ook een plicht, waartoe we in de Schrift herhaaldelijk worden vermaand. Ik denk aan de gelijkenis van het vragende kind. Dat z'n vader om brood vraagt en geen steen krijgt. Dat om een visje bidt en geen slang ontvangt. Dat om een ei vraagt en geen schorpioen in zijn hand vindt. Hoort hoe Jezus ons verzekert: Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vad^v de Heilige Geest geven, degenen die Hem bidden' (Lukas 11 : 13). Ik denk ook aan de gelijkenis van de weduwe en de onrechtvaardige rechter. Als zulk een man tenslotte aan die weduwe recht doet, „zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? " (Lukas 18 : 8).

Leest de brieven van de apostelen en gij merkt dat zij nacht en dag voor de gemeente bidden en danken. Maar zij begeren ook van de gemeenten, dat zij voor hen bidden en zo meestrijden voor de overwinning van het Evangelie.

We kennen aUen de vermaningen tot volhardend bidden: Houdt sterk aan in het gebed en waakt in hetzelve met dankzegging. Volhardt in het gebed.

Bidt zonder ophouden. Dankt Gtod in alles, want dat is de wil Gods in Christus Jezus over u. „Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging, bekend worden bij God; en de vrede Gods die alle verstand te boven gaat zal uw harten en zinnen bewaren in Christus Jezus" (Fil. 4 : 6, 7).

Dat zullen ook wij doen bij al onze arbeid: Zonder ophouden bidden.

Dat wil vanzelf niet zeggen, dat we moeten proberen zo lang mogelijk met gesloten ogen en gevouwen handen te zitten. Paulus die zegt nacht en dag zijn gemeenten te gedenken in de gebeden, had het daarvoor veel te druk. Hij werkte soms nacht en dag met zijn handen voor z'n dagehjks brood.

Maar het wil zeggen, dat we de HERE moeten kennen in al onze wegen, ook in onze studie.

Da^ we voor het aangezicht des HEREN moeten wandelen.

Dat we van de HERE moeten begeren, te allen tijd,

wat ons ontbreekt. Voor een recht gebed is nodig, dat we onze nood en ellendigheid recht en grondig kennen. Dat we maar nederig en ootmoedig behjden, dat wij ons werk niet aankunnen in eigen kracht. Dat we in onze verlegenheid onze handen uitstrekken naar Grod, die de moeden kracht geeft en sterkte die, die geen krachten heeft.

Dat we in volstrekte afhankeUjkheid leven van Hem, die Zijn kracht in onze zwakheid volbrengt.

Voor dat bidden zonder ophouden is nodig dat we alle hoogmoed afleggen.

Hoogmoed : s een zonde die ook aan de deur van ons aller hart ligt.

Als we een helder verstand van God kregen en meer dan middelmatig begaafd zijn, is het gevaar groot, dat we daarop gaan vertrouwen en opgeblazen worden.

Dan kunnen wij dit en dat en dan zullen wij ons er wel door slaan.

Dan vergeten we, dat al wat we zijn en hebben door de HERE is gegeven.

En dan vergeten we, dat wij met al onze gaven en vermogens maar zwakke, zondige, nietige mensen zijn, die-zonder de HERE niets kunnen doen.

Zó staat het er: „Zonder Mij kunt gij niets doen".

Als Petrus bij de wonderlijke visvangst de Majesteit des Heren ziet dan roept hij uit: Here, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens.

Maar dan zegt de Here tot Simon: Vrees niet, van nu aan zult gij mensen vangen.

Wie zou niet met vreze en beving vervuld worden als hij ziet op de grote taak en eigen kleine kracht? We kunnen alleen maar getroost onze taak aanvaarden als we geloven: Hij die u roept is getrouw, die het ook doen zal" (1 Thess. 5 : 24).

Maar dan zullen we ook bij al onze arbeid wijsheid en inzicht, trouw en volharding begeren van Hem, die mildelijk geeft en niet verwijt.

Zo biddend en smekend, onze begeerten bekend makend bij God zullen onze harten en zinnen bewaard worden in Christus Jezus.

Ik denk niet, dat dienaren des Woords gemakkelijke tijden vóór zich hebben.

De tijden zijn boos. D© afval groot.

We zullen niet alleen de wereld tegen ons hebben, maar ook een afvallig christendom, dat wel de naam van Christus noemt, maar niet afstaat van ongerechtigheid.

Wie een gemakkeUjke baan wil moet geen dominé worden.

Wie rijk wil worden of naam maken, kieze een ander ambt of vak.

En toch, en toch, er is geen heerhjker ambt dan dat van dienaar des Woords.

Hoe groot is het loon, dat de HERE aan de trouwe dienstknechten geeft.

„De godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging" (1 Tim. 6:6).

Dit betreft alle rechtvaardigen. Maar ook geldt het voor herders en leraars.

Is er mooier werk dan de verkondiging van het Evangelie ?

En we hebben de belofte, dat het ons aan niets zal ontbreken.

Ik lees u voor 1 Cor. 9 : 13—27.

Hierna ging Prof. Jager voor in gebed.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

„Vroomheid vereist bij de theologische studie

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's