GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OVER SUMATRA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OVER SUMATRA

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Te Palembang was — gelijk ik reeds vertelde — een kring van Gereformeerden. Dat klinkt de lezers nogal vanzelfsprekend in de oren, dunkt me zo. Maar het was niet zo eenvoudig om tot kringvorming te komen. In de grote steden van Java was dat wat anders. Daar kon het komen tot normaal geïnstitueerd kerkelijk leven. Ook daar waren er wel veel die niet of niet dadeüjk hun roeping om daaraan mee te werken zagen. Maar er bleef toch een belangrijke rest die de daad stelde. En daar de meeste militairen daar (te Batavia b.v.) tot het bureaupersoneel van verscheidene legeronderdelen hoorden, was hun dienst en waren hun omstandigheden anders dan die van de militairen te velde. Ze hadden een tamelijk geregelde dienst en konden daardoor vrij regelmatig de kerkdiensten bijwonen van de geïnstitueerde kerk ter plaatse.

Te velde en in de buitenplaatsen sprak veel meer het leven in. bataljonsverband. ^En ook-onze jongens hadden geleerd in dat verband het instituut van door de staat benoemde en geïnstrueerde legerpredikanten te aanvaarden. Aan goede vooi'lichting heeft het in deze veelal ontbroken. En we kunnen ons van de schuldvraag niet helemaal afmaken door te zeggen: onze kerken waren aanvankelijk van de situatie in Indië niet op de hoogte, met name niet van de kerkeüjke situatie. Want onze kerken hebben al veel eerder deelname aanvaard in een wijze van geestelijke verzorging, die z.g.n. interkerkelijk was - > — in feite niet-kerkehjk — en die sterk heeft bijgedragen tot de ondermijning van het kerkelijk besef bij vele militairen.

Toen ik in 1947 voor het eerst te Palembang kwam trof ik het niet. De eerste politionele actie was juist achter de rug en tengevolge daarvan had er een ingrijpende verandering in de dislocatie der troepen plaats gevonden. Ten gevolge van de toen beschikbare tijd — in totaal drie maanden voor de hele trip door de Archipel — konden geen tochten worden gemaakt naar de buitenposten van het zeer uitgestrekte militaire gebied Zuid-Sumatra. Ik had een paar dagen voor Palembang beschikbaar, die ook voldoende geweest zouden zijn als alle troepen nog te Palembang waren geweest, zoals het geval was toen mijn reisschema werd opgemaakt.

Nu echter was het — ik spreek nog steeds over mijn bezoek van 1947 — een heel gezoek om eindelijk een van onze mensen te vinden. Na veel moeite gelukte het echter toch met een paar kerkleden in contact te komen. Zondags daarop hielden we twee maal een kerkdienst, in mijn kamer van Hotel Smit. Een man of vier vijf hebben die diensten kunnen bezoeken. We hebben toen de dingen na afloop der kerkdiensten grondig doorgesproken. En er zou ook na mijn vertrek worden voortgegaan met het houden van eigen bijeenkomsten, waarin preken van Gereformeerde predikanten zouden worden gelezen.

Ik weet niet hoe lang dit is geschied, maar in ieder geval liepen de zaken lange tijd niet naar wens. Het Gereformeerd kerkelijk leven wilde op Palembang niet goed op gang komen. Palembang is het zorgenkindje geweest van de kerk van Batavia. Maar eindehjk kwam er verandering. Er verscheen te Batavia op doorreis naar Palembang een verpleegster, waar zij in het militaire hospitaal zou worden te werk gesteld. Janny Huizer was uit vrijzinnige kringen afkomstig, maar ze was 'n ijverig lid geworden van de Gereformeerde Kerk^). De keykeraad te Batavia stelde haar op de hoogte van de kerkelijke situatie te Palembang en vroeg haar op te treden als contactadres, en al het mogehjke te willen doen om de broeders daar opnieuw te vergaderen in enigheid van het ware geloof. En Janny is aan het werk gegaan. Ze heeft onze jongens bijeen gekregen. Al spoedig kreeg ze daarbij de hulp van Martien Grasdijk, afkomstig van Kantens. Janny noemde hem „de Bolle", uitteraard omdat hij juist zo brandmager was. Maar dat mocht hem niet hinderen. Er is daar door die twee hard gewerkt, onder de militairen en onder de enkele burgergezinnen van Pladju en Sungeigerong. Twee maal per Zondag kerkdienst in het A.M.V.J.-gebouw. Elke week studiekring, met inleidingen en besprekingen. En nadat Grasdijk door de kerkeraad van Batavia tot ouderling was benoemd, heeft hij het catechetisch onderwijs ter hand genomen. Mondeling onder de mannen die te Palembang bereikbaar waren. Schriftehjk onder dege-' nen, die op de buitenposten verbleven.

Vooral de kring te Palembang heeft bewezen dat de door Batavia voorgestane vwjze van geesteUjke verzorging der militairen (waarin uiteraard veel afhangt van de activiteit der kringleden zelf en van hun bereidheid om zich allen aan het werk te geven) ook practisch uitvoerbaar bleek. En de vermaning der Schrift: „niemand verachte uw jonkheid" bleek ook daar actueel. Grasdijk was destijds een jongeman van voor in de twintig. Maar de Here heeft hem wiUen gebruiken om zeer degelijk catechetisch onderwijs te geven aan de kringleden van Palembang, afgedacht nu van: elke week twee maal preeklezen, alle weken ziekenbezoek in het hospitaal (vaak dagelijks) en persoonhjk gesprek met de jongens die bereikbaar waren. Zijn schriftelijke cursus heb ik gezien. Methode: vragen en antwoorden, zelf opgesteld en van Schriftbewijs voorzien. Het was best, in één woord. Als door God gegeven vrucht meldde zich een achttal mannen voor het doen van openbare geloofsbelijdenis, toen ik Augustus '49 weer te Palembang was (dat was dus

op de reis die ik thans onder het opschrift: Over Sumatra, bezig ben te beschrijven). De resultaten van het door mij ingestelde onderzoek waren zeer verbüjdend. Het bleek, dat de jongelui ijverig het onderwijs hadden gevolgd. Zodoende konden alle acht met vrijmoedigheid worden toegelaten tot het doen van openbare beüjdenis, nadat gebleken was, dat niemand in de kring daartegen bezwaren had in te brengen.

Zondag 7 Aug. 1949 hebben we in Palembang veel rijke genadegaven van de Here mogen ontvangen. De acht bovenbedoelde broeders deden openbare belijdenis van hun geloof. Aan het kind van br en zr Van der Heyden uit Sungeigerong werd het sacrament van de heilige doop bediend. En de dienst werd besloten met de viering van het heilig avondmaal. Ik bediende die morgen het Woord over Hebr. 12 : 28: Zo dan, aangezien wij een onbeweeglijk koninkrijk ontvangen, laat ons dankbaar zijn".

Dit was dan de morgendienst.

's Middags werd een dienst des Woords gehouden te Bagoes Goening. Daar woonde het gezin Van Bokkum, afkomstig uit Rotterdam-West. Reeds lang hadden die br en zr uitgezien naar de geboorte van een zoon, daar tot nu Toe de Here hen alleen dochters had toevertrouwd. Het behaagde de Here echter deze br en zr «rnstig te beproeven. Want wel werd een zoon geboren nu, maar het kindje kwam ter wereld met een open rugje. De dokter moest bovendien aan de ouders meedelen, dat menselijk gesproken dit kindje niet lang zou kunnen leven. Het mocht niet naar Palembang worden gebracht om daar gedoopt te worden. Toen hebben Grasdijk en ik besloten de tweede kerkdienst voor die dag in Bagoes Goening te houden, en daarheen de kring op te roepen. Echter werd niet van de avondkerk in Palembang afgezien, omdat onderscheiden broeders mogehjk wel des avonds naar Palembang konden komen maar niet 's middags naar Bagoes Goening, dat op enige afstand van de stad gelegen is. In die middagdienst ten huize van br en zr Van Bokkum heb ik het Woord bediend uit Jesaja 40 : 1, 2, en daarna werd het kindje van de familie gedoopt. Het was fijn, te mogen wijzen op de rijke betekenis van dat sacrament, dat inzonderheid, nu het aan dit kindje werd bediend, zo sterk sprak. Dit kindje droeg duidelijk zichtbaar de tekenen van de vloek, die vanwege de zonde over het menselijk geslacht gekomen is. Wanneer wij mensen die tekenen zien huiveren we terug. Maar hoe moet de Here dan wel niet afkerig staan tegenover ons aller leven, dat in al zijn afzichtelijke zondigheid voor zijn aangezicht is. Maar wat zegt nu de doop? Dat de Here ook dit mismaakt» kindje als een volwaardig lid van zijn kerk en als een volwaardig burger in zijn rijk ontvangt-om Christus' vidl. Dat is een sterke vertroosting voor de ouders van dit kind. Maar de doop aan dit kind spreekt ongemeen sterk vertroostend tot allen, die iets hebben gezien van de zonde en de verschrikkelijke gevolgen daarvan ook in hun eigen leven. Zo werd gesproken tot de ouders in het ambtelijk gesprek. In die zin werd ook in de dienst des Woords de Here gedankt voor zijn genadegaven ook aan dit kind.

Het heeft de Hare behaagd dit kindje inmiddels op te nemen in zijn heerlijkheid. De ouders hebben het getroost af kunnen staan. De Here zij daarvoor dank.

Al was het de derde maal die dag voor de meeste kerkgangers, toch was ook de avonddienst druk bezet. De preek ging toen over psahn 130.

Twee maal per dag kerken is voor veel christenen hier helaas een last. Drie maal kerken in Indië, in het tropenklimaat, was voor alle kerkgangers te Palembang alleen maar een feest. Het gaat vaak zo in het leven: als de Here ons lange tijd zijn gaven onthoudt leren we zien wat we er in ontvangen.

Misschien komt er bij iemand de vraag op: maar als u in de verstrooiing elke week weer het avondmaal moest bedienen, en daartoe het lange avondmaalsformulier lezen, werd dat voor u dan geen sleur, en ging er voor u de spanning niet uit? Ik kan alleen maar antwoorden: Neen. Afgedacht van het feit, dat het rijk is zo vaak het avondmaal te mogen gebruiken, was het alleen maar een vreugde om te deelen in het feest van die broeders en zusters, die soms een heel jaar, enkele zelfs twee jaar lang geen avondmaal hadden kunnen vieren.

Behalve de ambtelijke verkondiging van het evangelie en de bediening der sacramenten in de kerkdiensten, bestond het werk in de verstrooiing ook steeds uit het voeren van een ambteUjk gesprek met de kringleden afzonderlijk. Tijdens dit bezoek aan Palembang bereikte ik alleen in de stad en onmiddellijke omgeving op deze wijze 31 kerkleden. Het is een vrij inspannend werk, dat zal wel duidelijk zijn. Het begon daar 's middags om twee uur en eindigde 's avonds om een uur of tien. Als het niet werd afgewisseld door soms vermoeiende wandeltochten in de tropenzon om van de een naar de ander te komen (ik denk b.v. aan die wandeltocht om br en zr Gringhuis en br Stroosma te bezoeken, die bij het vliegveld gelegerd waren) dan ging het onafgebroken door. De avondmaaltijd werd dan onder de arbeid door genuttigd in het A.M.V.J.gebouw, zo kort mogelijk, om maar het gestelde werkprogramma af te krijgen. In Salatiga ben ik zo eens een dag bezig geweest van 's morgens negen tot des avonds zes, met een uur pauze in de middag, terwijl daarna 's avonds om 7 uur een algemene praatavond werd gehouden, die tot tien uur duurde en waarin alle vragen op je werden afgevuurd die maar een kerklid in de tropen kunnen bezig houden. Dat zijn er heel veel: de omgang met ongelovigen, de omgang met synodalen en hervormden, de houding tegenover de arbeid van de veldprediker, het samen dagsluiting houden met mensen van onderscheiden gezindte, en natuurlijk de ontspanning, waarbij film en dans een beurt krijgen. Wat dat bezoeken van de bioscoop betreft: de lezers moeten niet vergeten, dat de verzoeking om daar heen te gaan voor een verstrooid levend Christen veel sterker is, dan voor de gelovigen in ons

vaderland. Zo vertelde mij een militair, dat hij inderdaad de bioscoop bezocht als er een fihn te zien was (in dat plaatsje meen ik één maar per week). Waarom? Dan was er tenminste weer wat tijd gedood. Maar dominé, zo zei hij, als morgen die bioscoop afbrandt of in puin gegooid wordt zal ik er geen traan om laten. Als je alleen' maar bewakingsdienst hebt naet 's avonds veel vrije tijd, wil je echter wel eens wat anders dan altijd maar weer lezen of brieven schrijven of praten met mensen met wie je eigenlijk al lang uitgepraat bent, omdat je alle mogelijke gespreksonderwerpen al hebt doorgepraat. Bovendien is bet militaire verblijf doorgaans nu niet bepaald gezellig. Je wil ook wel eens iets anders dan de hele avond bij een. petroleumlampje op je tempatje (veldbed) zitten.

Ik biecht maar eerlijk op, dat ik nooit gezegd heb: jullie moogt niet naar de bioscoop. Natuurlijk heb ik ook niet gezegd: je mag er WEL heen. Maar ik heb geweigerd de jongens op Roomse manier een lijstje met geboden en verboden aan de hand te doen, met de idee erbij: als je je daar nu maar aan houdt komt het wel in orde. Ik heb steeds weer dit gezegd: Wie veel van de Here houdt, houdt het in de bioscoop niet langer dan één of twee avonden uit. Wie veel van zijn meisje houdt verkeert niet graag in gezelschap van mensen, die op minderwaardige wijze over het huwehjk spreken. Wie veel van de Here houdt verkeert niet graag daar, waar naar zijn dienst niet wordt gevraagd en de verbondsbreuk telkens weer op geraffineerde manier wordt begrijpehjk gemaakt en vergoelijkt, of waar zonder meer ons steeds weer getoond wordt een leven, dat aan de dienst des Heren totaal ontvallen is. Zo heb ik steeds weer getracht het: nietgaan-naar-dit en het-niet-meedoen-met-dat bij de jongens te maken tot een eigen bewuste geloofskeus.

Je had dan soms mooie momenten. Er was b.v. iemand die moeilijkheden had met deelname aan het avondmaal. Toen ik vroeg wat er aan mankeerde, zei hij: ziet u, ik ga nog al eens naar de bioscoop en ik dans ook wel eens, en ik zie daar eigenlijk niets in. Nu, zei ik, als je daar niets in ziet, waarom heb je dan moeilijkheden met het avondmaal? Als er niets verkeerds in is kun je toch gerust aan tafel gaan? Maar jei ziet zelf wel in, ondanks je verzekering van het tegendeel, dat het één met' het ander niet klopt. En dan is de oplossing heel eenvoudig: alles nalaten wat je vrijmoedigheid om avondmaal te vieren wegneemt. Veel hoefden we er toen niet meer over te praten.

Elen fijn gesprek heeft zioh de eerste avond van dit verblijf te Palembang reeds ontwikkeld op een schuit van de vaartuigendienst. Kapitein op dit landingsvaartuig (een z.g.n. LCT) was Kars Veeling, afkomstig uit Groningen. Zijn stuurman was sergeant Bergsma. Deze behoort tot de doopsgezinde kerk, maar leefde in Palembang zeer trouw mee met onze kring. Hij bezocht er trouw de kerkdiensten en de studiekring. Aan het gesprek van die avond nam hij ook met zeer veel interesse deel.

Ik ben die avond diep onder de indruk gekomen van wat de militairen op zo'n schuit al niet ontberen. Ik mag toch zeggen, dat ik wel een beetje gewend was. Vele malen heb ik in militaire kampen gebivakkeerd. Maar elk kampement heeft nog wel zijn kantine, zeker in de steden of grotere dorpen. Doch op deze schuit was hoegenaamd niets dat ook maar op enig comfort leek. Een kist om op te zitten was het meest luxe ding, dat ik in die schuit gezien heb. KUeine apartementen vormden het verblijf der mannen. In die verblijven de bedden aan de kant boven elkaar, ik meen van drie hoog, maar het kan ook vier geweest zijn. Zwak licht maakte behoorlijk lezen en schrijven in de avonduren onmogelijk. Is het wonder, dat de bemanning van dit schip, als het in een havenplaats ligt, zijn vertier gaat zoeken? Als de mannen geen geloof hebben doen zij dit dan ook zonder meer. Maar degenen, die zich aan Gods Woord willen onderwerpen heblDen op dit schip een zware stand. Niet in elke havenplaats zijn gezinnen, die hen 's avonds in de gezellige kring ontvangen. Wel kroegen, danstenten en bioscopen. Nogmaals: op de schuit zelf is het vrijwel onmogelijk zich enige afleiding te bezorgen als er niet gevaren wordt.

Het is te begrijpen, dat we over deze zaak met elkander hebben gepraat. De beide mannen, met wie ik hier sprak, verkeren nog in de gelukkige omstandigheid, dat zij de commandanten zijn van de schuit. Ze hebben zodoende veel in de hand, en hun positie bewaart hen voor veel spot en pesterij die anders zeker him deel zou zijn geweest, omdat zij naar de wil des Heren willen leven.

Natuurlijk hebben we het met Bergsma ook gehad over de kinderdoop. Ik heb dat maar niet op de exegese van een paar teksten vast laten lopen. Daar kom je niet veel verder mee in het gesprek met doopsgezinden. De kern van de kwestie is dezelfde als die van ons verschil met de synodocraten. Het gaat er om of de Schrift ons leert, dat God ao vrijmachtig is, dat hij met zondaren, als zij nog vijanden zijn, in een genadige verhouding kan treden. Dan is het antwoord •niet naoeiüjk meer. God zoekt Adam en Eva op, en pas nadat God hen zijn genade heeft verkondigd, is er van levensverandering bij hen sprake. Paulus zegt in Romeinen 5, dat wij met. God verzoend zijn door de dood van zijn Zoon toen wij nog vijanden waren. Er is dan heus wel afdoende Schriftbevrijs. En dat maakt meer indruk dan een twistgesprek over de bekende in de debatten met doopsgezinden altijd weer aangevoerde Schriftplaatsen.

Op de schuit van Kars Veeling heb ik een dag of wat gebivakkeerd. Want vanuit Palembang stond een reis naar Djambi op het program en Kars moest des Maandags na mijn aankomst op reis naar die plaats. Daar had de K.L.M, schade van, want ik liet mijn reeds gekochte ticket cancelen. Maandagmorgen stapte ik te Sungeigerong aan boord: een mooie reis begon. Het weer was prachtig. De lucht wat heiig en

dat geeft mooie kleureffecten. We moeten vijftig mijl stroomafwaarts om de zee te bereiken, dan het noorden in en daarna tachtig mijl de rivier de Djambi op, om aan de gelijknamige plaats te komen. Wat zal ik van die tocht vertellen? De indrukken waren zo overweldigend, dat ik me niet in staat voel ze te be-, schrijven. Ik weet alleen te zeggen, dat ik diep onder de indruk geweest ben van Gods grootheid en majesteit. Je kijkt vanaf de stuurtoren van het scheepje over de machtige tropenrivier. Je ziet aan weerszijden het uitgestrekte land van Simiatra. Eerst ga je je er over verbazen, dat ons kleine Nederland eeuwenlang zulke uitgestrekte gebieden heeft beheerst en voor een groot deel in cultuur gebracht, na er orde en rust gevestigd te hebben. Dan realiseer je je, dat je je wel kunt verbeelden heel wat van de wereld te hebben gezien, omdat je de Indische archipel af mag reizen, maar dat je toch telkens maar een stukje van horizon tot horizon af kunt kijken, en dan heb je nog maar een totaalbeeld van dat kleine stukje. Wat ben je als mens toch klein. Van dat onmetelijke Sumatra kun je maar een heel klein deel overzien. De stoute gedachte komt bij me op, dat ik alles in één keer zou willen overzien en omvatten, niet alleen Sumatra, maar de hele aardbol, met al zijn natuurschoon, met al zijn geweldige pracht. Dan, als je zover bent met je denken, moet je wel eindigen met te denken aan Hem, die dat alles heeft gemaakt en nog veel meer. Want die aarde, waarvan ik maar een heel klein deeltje telkens kan zien is zelf niet meer dan een van de kleinste der geschapen dingen in het groot heelal. En de Here, die overziet dat grote heelal en Hij regeert het. Hij kent het tot in de kleinste bijzonderheden. Hij houdt het alles in zijn hand.

Als we op de oceaan varen begin ik iets te begrijpen van het beeld van Jesaja: wie heeft de wateren met zijn vuist gemeten en van de hemel met een. span de maat genomen? In die verhouding staat de Here tot alles wat BQj gemaakt heeft. Hij is er de Meester over zoals het kind meester is over zijn speelgoed. Hij weegt de grote bergmassieven in zijn weegschaal zoals een kind kiezelsteentjes weegt in zijn kinderweegschaaltje. Straks vaar ik tachtig mijl een tropenrivier op, dwars door de onmeteUjke oerwouden van Midden-Sumatra. Het is al vier uur in de middag als we de monding ervan invaren. Vier uur in de middag van de volgende dag, wel te verstaan. Want we zijn de avond te voren eerst voor anker geweest te Mimtok op Banka. Daar hebben we een gezellige avond gehad met de bemanning, bij kennissen van Kars. Tegen middernacht zijn we weer uitgevaren. Een paar uur heb ik geslapen, maar het grootste deel van de nacht zat ik op de stuurtoren uit te zien in de heldere maannacht over het wijde water, naar de prachtige luchten in de tropennacht. En geen vier en twintig uur later zit ik er weer, nu uitziend over de Djambi met zijn donker omrande oevers. De nacht is dan vol geluiden, vooral van krekels, die met hun gesnor verhinderen, dat het absoluut stil wordt in de tropen.

Wie zal 't beschrijven en zijn indrukken weergeven. Ik heb op die schuit ook het roer nog in handen gehad. Maar het valt niet mee om op de Oceaan het schip in de koers te houden. Beter ging het me af om van de toren de roerganger wenken te geven. Dat had ik vrij gauw afgekeken van de kapitein.

We hadden het die tocht erg gezellig onder elkaar. Ik leerde de mannen kennen, en noemen met hun bijnamen: de blauwe en de kale en de ruige. Ik hoorde van bootsman Willem, die altijd alles verkeerd deed, en ik zag met mijn eigen ogen hoe hij er bij het meren in de haven van Muntok niets van terecht bracht. En de laatste nacht op de schuit hebben we met een man of vijf tot diep in de nacht met elkaar zitten praten over de wereld waarin we leven, over de toekomst die de repatriërenden in Holland te wachten staat, over het geloof in de Here als de enige weg die echte blijdschap en levensvreugde verzekert, ook nu.

Die laatste nacht hoorde ik eigenhjk in de passanggrahan te zijn. Daar kreeg ik onderdak van de Recomba Resident van der Vliet. Deze — een vriend van Ds Goossens, die ook heel veel voor diens terugkeer naar Soemba heeft gedaan — ontving me zeer vriendelijk. Hij sprak over de beste verhoudingen die steeds hebben bestaan tussen de ambtenaren van het binnenlands bestuur en Ds Goossens. Hij sprak ook over zijn eigen werk in Djambi, en hoeveel hij mocht bereiken nadat dit gebied na de tweede politionele actie onder zijn bewind kwam. Hij vertelde van de corruptie onder de ambtenaren van Sukarno's republiek, hoe de medicijnen door de doktoren aan de Chinezen Werden verkocht voor woekerwinsten, terwijl de werkelijke zieken met steriel water werden ingespoten. En als kapitein Veeling, die dit gesprek bijwoonde, dan opmerkt: het is toch allemaal voor niets geweest, want u moet het straks toch weer aan die heren van Sukarno overlaten, dan raakt de heer Van der Vliet even in vuur, en hij zegt: Ieder moet zijn plicht doen, zolang hij daartoe geroepen wordt en de gelegenheid heeft, af gedacht van de resultaten; en bovendien: laten we die mensen nog eenmaal tonen, hoe er geregeerd moet worden. Als ze het dan later toch verkeerd doen hebben zij ons niets te verwijten.

Ik kom in de passanggrahan, maar ik ken daar niemand. Bovendien wordt het die dag duidelijk, dat ik binnen de beschikbare tijdsruimte geen bezoek aan Togal kan brengen, waar de jongens, die ik hebben moet, gelegerd zijn. Ik zal dus de volgende dag naar Palembang terug moeten. Daarom gebruik ik het verblijf in de passanggrahan alleen om mijn kleren te laten wassen en de maaltijd te gebruiken, maar des avonds sluit ik mijn kamer af en ga aan boord slapen. De volgende dag vlieg ik naar Palembang terug. De 'mannen, die ik in Togal niet bereiken kon, tref ik later op Oost-Bomeo in Bandjermassin.


1) Helaas is ze later Rooms geworden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1951

De Reformatie | 12 Pagina's

OVER SUMATRA

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1951

De Reformatie | 12 Pagina's