GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aangaande mij en mijn huis

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Israël had Jozef lief boven al zijn zonen. Gen. 37 : 3.

GEZINSLEVEN

n.

Dat was waarlijk ook geen wonder. Al zou het alleen maar zijn, omdat deze Jozef de eerste zoon was uit zijn vrouw Rachel, die hij liefhad vóór Lea en boven Lea. Hoe heeft daarom zijn ziel verlangd naar een kind uit haar — die vanaf het eerste ogenblik, dat hij haar ontmoette bij die put, waarheen ze de kudden van haar vader Laban dreef, tegen de avond, om ze te- drenken — beslag op zijn hart had gelegd, waarin zij de eerste en grootste plaats bleef behouden tot de dag van haar dood, de dag waarop ze hem haar tweede zoon baarde, de Ben-Jamin, zoon der rechterhand.

Maar och, terwijl Lea hem vier zonen baarde — wel zijn trots en zijn sterkte! — bleef Rachel onvruchtbaar. Hij durfde nauwelijks meer hopen op een kind uit haar! Dan en Nafthali, zonen van Rachel's dienstmaagd, konden hem over zijn teleurstelling niet heen helpen. Ja, elke nieuwe geboorte In de aartsvaderlijke tent: eerst van de beide zoons van Lea's dienstmaagd: Gad en Aser; dan van Issaschar en Zebulon, en van Dina, alle drie uit Lea — deed hem te schrijnender gevoelen de immer weer uitgestelde hoop!

Tot eindelijk, toen hij reeds één en negentig jaren oud was geworden, hem het geluk te beurt viel, waarnaar hij steeds vruchteloos had uitgezien: echt een zoon van Rachel!; een kind des ouderdoms! Jozef! Wie zou er zich dan over verwonderen, dat Israël Jozef lief had boven al zijn zonen! En dat merken Uet ook, al zou het geheel onopzettelijk zijn. Liefde kan nu eenmaal niet verborgen bhjven. En vóórliefde evenmin.

De manier, waarop vader Jakob zijn jongste zoon aankeek; de bijzondere aandacht, die hij aan hem besteedde; de belangstelling, waarmee hij de ontwikkeling van de opgroeiende Jozef volgde; de zeer nauwlettende zorg; die hij steeds voor hem droeg; de toon, waarop hij hem aansprak of riep; de vreugde, die uit zijn ogen scheen, zo vaak hij het ventje bezig zag — zij moesten iedereen opvallen. Rachel wel in de eerste plaats, en zij had er haar man te liever om! Maar evenmin ontging het Lea, al moet het haar geërgerd hebben, dat die éne kleine Jozef Israël haast meer waard scheen, dan al de zes grote jongens, met nog zijn enige dochter Dina, 'te zamen, die zij aan hem geschonken had. Zelfs Bilha, Rachels dienstmaagd, en Zilpa, Lea's dienstmaagd, voelden het aan, en het deed haar zeer (want of de moeder nu een vrije is of een slavin, de liefde tot haar kind is er niet minder om!) — dat Jozef toch maar alles was.

En natuurlijk merkten de andere kinderen het. Natuurlijk! In dat stuk van zaken laten de kinderen zich niet om de tuin leiden. Hoe lief vader hen ook mocht hebben, hoe goed hij voor hen allen was, hoeveel angst en zorg hij over hen uitstond, hoe hij al hun arbeid in zijn dienst waardeerde, hoe hij in alles met hen meeleefde — zij voelden het: vader was voor Jozef toch anders, liever, aardiger, aanhaliger, teerder dan voor hen. Dat stak hen! Dat deed hun zeer! Hoe groot ze ook waren, hoe ruw ze soms konden doen — toch voelden ze zich achteruitgezet; vader deed hun te kort. Al konden ze het niet altijd onder woorden brengen, wat het precies was, en het met de vinger aanvsrijzen, zoals vader het vroeger ondervonden had van hun grootvader Laban, en dat toen aldus had uitgedrukt: „Zijn aangezicht is tegen mij niet meer als gisteren en eergisteren!" — zo ervaren zij het nu: „hun vader is anders tegen hen, nu Jozef er is, dan vóór die tijd!"

Och, het zat 'm niet in die veelvervige rok, waarmee vader zijn lievelings-zoon vereerde! Maar het zat 'm in de geest, die daaruit sprak; in dat geschenk demonstreerde zich in zichtbare vorm wat hen hinderde, en verdroot en ergerde In vaders houding, welke ook inderdaad niet goed was.

Al vinden we het alles zo heel begrijpehjk, ja vanzelfsprekend; zo echt menseUjk en natuurlijk; en stemmen we grif toe: „het zou ons precies zo zijn vergaan" — Jakobs houding en optreden mogen we niet goedkeuren!

En dat waarlijk niet alleen vanwege de ernstige gegevolgen, welke dit optreden van de aartsvader had voor de onderlinge verhoudingen in dit grote gezin met z'n vier moeders en vier soorten van kinderen — over welke gevolgen we later nog wel eens iets hopen te schrijven —; Jacob had zó niet mógen doen, afgezien van al de ellende, die daaruit voortkwam.

We zijn nu eenmaal in het kiezen van het voorwerp onzer liefde en in het betonen onzer liefde niet vrij; maar ook hierin gebonden aan Gods wet.

Wat „liefde" is, dat zegt ons de Schrift niet. En ook niemand is er in geslaagd, van de „liefde" een definitie te geven.

Maar wel leert de Schrift ons, met woorden en voorbeelden, hoe de liefde werken moet en zich openbaren moet. Zo bijvoorbeeld heel duidelijk in 1 Cor. 13, waarin Paulus, in schone taal, de wonderlijke gave der liefde (welke liefde ook tegehjk eis is), bezingt.

Op één trek wil ik hier slechts wijzen: „De liefde zoekt zich zelve niet".

De liefde zoekt steeds het leven, het welzijn, het behoud, het heil, de zaligheid van hem of van haar, naar wie deze liefde uitgaat. Zij strekt zich dan ook bij voorkeur uit naar het ellendige, naar het zwakke, Veridrukte, kwijnende, hulpbehoevende.

Hoe heerlijk komt dit uit in onze Heiland, Wiens zoekende liefde steeds weer het verlorene zoekt.

En tegelijk stelt deze echte liefde al het hare, ja zichzelf, ter beschikking, opdat daarmee het voorwerp dezer liefde gebaat zou zijn en behouden zou worden. Herinner U maar Joh. 3 : 16: „Alzo lief heeft God de wereld gehajd, dat Hij Zijn eniggeboren" Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe".

We zien het ook bij de moeder, die al de energie barer liefde richt op haar misdeelde kind, dat zij voor geen prijs uit handen wil geven, maar bet dag en nacht bij zich wil hebben, om het te kunnen koesteren met haar liefde.

De ware liefde vraagt nooit: „Wat kan Ik er aan hebben? " — maar altijd en alleen: „Hoe kan Ik het meeste zijn voor die ik liefheb? "

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 januari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 januari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's