GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Christelijke geneeskunst en Buchman-beweging (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christelijke geneeskunst en Buchman-beweging (V)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

I VAKWETENSCHAP EN PRACTIJK

Dr PAUL TOURNIER,

In de boeken van Tournier lezen we herhaaldelijk, dat hij met zijn patiënten bidt.

Zoiets doet sympathiek aan; hoewel het iemand, die wel eens wat meer van nabij heeft kennis gemaakt met de z.g. „genezingen"-op-het-gebed even kopschuw maakt.

Nu heb ik van zulk een bidden met de duidelijke bedoeling, om direct of kort daarna een genezing te bewerkstelligen, in deze boeken van Tournier niets gevonden.

Tournier bericht verschillende malen, dat hij met zijn patiënten, of met hun familie bidt. Maar meer als besluit van wat hij met zijn patiënt heeft meegemaakt; Ik noem b.v. „Edmée". Hij vermeldt van haar: „Edmée had geleerd weer helemaal eerlijk tegenover zichzelf te zijn. Zij had de bekentenis van vele verkeerde dingen neergeschreven; van vergeving, die zij moest vragen; van leugens, die zij moest bekennen; van angst, die zij moest loslaten; van verzoening, die zij moest zoeken. Zij bleek ©en heldere kijk op de diepere oorzaken van haar ziekte te hebben. Tenslotte kwam zij tot het besluit haar leven aan Christus over te geven en voortaan Gods wil te zoeken in plaats van haar eigen vidl. Ons gesprek eindigde met gebed."

Een ander geval is dat van „Marcel". Marcel was stervende en reeds buiten kennis. Tournier zat in de familiekring, die de dood afwachtte. Hij zegt: , , Wij hadden allen dezelfde gedachte: „hij lijdt eigenhjk niet meer; het leven tracht zich alleen nog maar te handhaven. Ik had — zo zegt Tournier verder — in deze familiekring nooit ernstig over mijn levensopvatting gesproken. Ik had, geloof ik, nooit met hen over God gesproken. Maar in deze uren, die zich rekten, kon ik de dood zo niet afwachten en daarbij mijn geloof in mijzelf opgesloten houden. Ik besefte ook, dat er niet veel woorden nodig waren Maar hoe? — Enige ogenblikken daarna besefte ik, dat er niet over God gesproken behoefde te worden, maar eenvoudig gebeden. Weer verliepen enige minuten en ik had de indruk, dat dit gebed komen zou, zonder dat het van mij uitging. Nogmaals was het een lange tijd stil en toen zei mijn vrouw zachtjes: „wij moesten eigenlijk bidden". Een ogenblik later zei ik enkel: „wilt u, dat ik het doe? " Het werd een stille.overpeinzing, een ernstige inkeer. Ik stamelde enige woorden tot mijn God, die in ons midden was, bij de stervende, zijn familie en zijn dokter".

Zo zou ik meer gevallen kunnen noemen.

We z|en hier dus niet het bidden, ingeschakeld in een bepaalde manier van ziekenbehandeling; we zien hier een bidden, een willen spreken tot God, omdat men er toe gedrongen wordt; omdat men haast niet anders meer kan. Terwijl Tournier het dan ook doet en zich niet schaamt, wat wij zo vaak doen !

Zeker, ik zie de Buchman-sfeer niet over 't hoofd, die uit deze beide verhalen (en ook uit andere) duidelijk spreekt. Ik geloof ook, dat Tournier zich ten deze richten moest naar de Heidelb. Gat., vraag en antw. 117: „wat behoort tot zulk een gebed, dat God aangenaam is en van Hem verhoord wordt? " Alleen maar, laat ons niet te hard zijn in onze critiek op Tournier; wij, die het er, als het betreft het uitkomen en „opkomen voor de Naam en de eer van Christus op alle terrein des levens" vaak zo hopeloos voor laten zitten Uit valse schaamte! Tournier schaamt zich in ieder geval het belijden van de Naam VEin Christus (zo als hij Hem, eigenwillig vertekend, ziet) niet!

Dat Tournier de biecht niet veroordeelt, maar daar een voorstander van is, is haast vanzelfsprekend. Ten eerste vanwege zijn Buchmannianisme; immers de biecht is te zien als een vorm van het „delen"; van het „elkaar de misdaden belijden". Maar ten tweede waardeert Tournier de biecht vooral ook om haar psycho-therapeutische waarde. Voor verschillende patiënten heeft het zich-eens-uit-kunnen-i spreken reeds een belangrijke verbetering ten gevolge. In vakterm spreekt men dan van „psycho-catharsis"; wat populair zouden we kunnen spreken van de goede uitwerking, die het op een patiënt heeft, als hij „zijn hart eens tegenover een ander kan luchten".

Hiervoor moet dikwijls een sterke weerstand overwonnen worden; want dat „luchten van zijn hart" betekent vaak, dat men schuld heeft te belijden over wat men verkeerd heeft gedaan; dat men zijn „zonden opbiecht"; en dat valt een mens niet altijd even gemakkehjk. Daarvoor moet men iets overwinnen; een „iets", dat Preud heeft aangeduid als de „eensuur". Tournier zegt hiervan: „Wanneer men de zaak goed beschouw/t, bemerkt men, dat er in werkelijkheid twee „censuren" zijn. De ene, waarop de psychoanalyse het licht laat vallen, verzet zich er tegen, dat een bepaalde verdrongen herinnering in het veld van het bewustzijn terugkeert; de andere verzet zich tegen het opbiechten van die herinnering aan ©en derde. Freud zelf heeft, naar het mij voorkomt, op die dubbele censuur gezinspeeld, toen hij sprak van „nietgekende" en „niet-erkende" motieven. De eerste censuur is oorzaak van die wonderlijke leemten, die wij dikwijls in de ziektegeschiedenissen van onze patiënten constateren, wanneer zij in alle oprechtheid uiterst belangrijke feiten in hun leven vergeten zijn. Maar de echte bevrijding komt alleen bij de overwinning van de tweede censuur, bij de schuldbehjdenis. Er is trouwens een nauw verband tussen deze twee censuren. Zodra een mens de moed vindt om tegenover een ander alles wat in zijn bevi'ustzijn leeft op te biechten, ziet hij andere herinneringen opdoemen, die or uit verbannen waren. Als men geregeld stil voor God is en begane fouten biecht, bereikt men zo, dat het veld van het bewustzijn voortdurend uitgebreid wordt. Men weet, dat volgens de opvattingen van Freud juist deze uitbreiiding de grondslag vormt voor de behandeling van zenuwpatiënten." (R.T. 243/244).

Veel neurotici zijn dat geworden, omdat zij als kind geschokt zijn geworden in htm zenuwleven. Met instemming (want hier zit géén Buchmannianisme achter, maar hier constateert Tournier feiten!) citeer ik dit van hem: „De psychoanalytici hebben de talloze psychische katastrophes aan het licht gebracht die in onze dagen in de kerkse gezinnen voorkomen en die te wijten zijn aan het godsdienstig, moreel en sociaal formalisme. Terwille van de waarheid en ook van de Kerk, die ik liefheb, moet ik mijn stem bij de hunne voegen. Ongetwijfeld zijn het de „belangstellende" gezinnen waar men de meeste neurotici aantreft. Ik zou daar treffende voorbeelden van 5 kunnen geven. Ik heb de aantekeningen van een vijftiental typische gevallen voor mij liggen. Patiënten •wier vader of moeder in de kerk of in de maatschappij in aanzien waren, maar wier persoonlijk leven, dat voor hun kind een open boek is, in flagrante strijd was met hetgeen men van hen verwacht zou hebben. In vele gevallen vindt men hetzelfde schema terug: godsdienstig formalisme van de vader, maatschappelijk formalisme van de moeder, dat wil zeggen de vrees voor „wat de mensen er van zullen zeggen" die alles beheerst en de ziel doodt. Men kan begrijpen welk een morele schok zulke kinderen ondergaan en in welk ©en ontreddering ze geraken door zo'n opvoeding die hun zieleleven voorgoed vergiftigt. Men kan begrijpen, dat ze het geloof verhezen. Eén van mijn patiënten heeft mij eens bekend, dat ze een wrok had tegen haar vader, een streng-kerkehjk man,

met zozeer om het ongeregelde leven dat hij leidde, maar omdat hij haar daardoor had afgebracht van het geloof, dat zij tengevolge van Eifschuwelijke herinneringen vergeefs 'had getracht terug te vinden. Zij kon het niet over zich verkrijgen haar bijbel op te slaan die ze zo vaak plechtig had horen voorlezen, vlak na de hevigste familiescênes". (TG. 80/81).

Tournier waarschuwt ook tegen het formalisme op sexueel gebied. Veel christenen, zo zegt Tournier, „schijnen voor hun kinderen alleen maar bezorgd te zijn voor fouten op sexueel gebied en ze geven hun een negatieve houding mee tegenover de sexualiteit, dat meesterwerk Gods. SexuaUteit staat gelijk met zonde: die gedachte prenten ze hun in van hun kindertijd af, niet alleen met hun woorden maar door hun geheimzinnig zwijgen en hun gegeneerde houding, hetgeen dikwijls voorkomt door hun eigen sexuele teugelloosheid." (TG. 85).

Kinderen merken zulke dingen vaak gauw op. Vader toomt heel gauw, als het kind eens vraagt, waar de kindertjes vandaan komen Maar bij het Bijbellezen slaat hij bepaalde stukken over; en de kinderen weten dikwijls héél gauw, welke stukken vader overslaat

Raak is ook, wat Tournier schrijft in „Techniek en Geloof", pg. 157: „Het tragische van onze Westerse samehleving is, dat ze nog in zekere zin een christelijk stempel draagt, terwijl ze over 't algemeen niet meer werkelijk in het christendom gelooft. Dezelfde persoon bijvoorbeeld, die openlijk verklaart, dat men in zaken niet eerlijk kan zijn, gaat heftig te keer tegen z'n zoon als hij hem op een leugen betrapt. Als we openlijk heidenen waren, zou het waarschijnlijk met onze moraal nog slechter gesteld zijn, maar met onze gezondheid beter. De oorzaak van het grote aantal zieken is de innerlijke verscheurdheid in de westerse wereld welke zich weerspiegelt in het zieleleven van de mens van onze tijd. Elke innerlijke gespletenheid tussen twee tegengestelde tendenzen is oorzaak van psychische stoornissen."

Hoe onverstandig ouders soms zich kunnen gedragen in bijzijn van hun kinderen en welke gevolgen dat voor zo'n kind kan hebben, illustreert het volgende geval : een patiënt, die niet instaat was om te bidden, verhaalde aan Tournier „dat ze als klein kind hevig was geschokt door een uitlating van haar vader. In een driftbui had hij tegen haar moeder gezegd: „Dat kind had niet moeten geboren worden". Die woorden hadden haar nooit meer losgelaten en haar de gedachte gesuggereerd, dat ze niet was als andere kinderen en dat God eigenlijk niet had gewild dat ze bestond. Later, op de catechisatie, had ze aan de dominee gevraagd of de naensen geboren worden omdat God het wil en of God dat van alle mensen wilde. Maar de dominee had haar geantwoord, dat dat een vraag was, die niet bij haar leeftijd paste." (TG. 182) Maar zó komt men met zo'n kind niet verder. Dat had die dominee moeten voelen. En hij had eens met dat kind apart verder moeten praten. Natuurüjk niet op die catechisatie; en ook niet, omdat dat tot zijn taak van predikant zou behoren. Hij had dat moeten doen als mens, die wat meer van geestesgesteldheden behoort af te weten, dan verschillende van zijn medemensen.

Geen ogenblik wil ik hebben (men versta mij ten deze niet verkeerd), dat de herderlijke taak van onze dominees verpsychologiseerd zou worden. Dominee heeft tot zijn schapen, de grote en de kleine, te komen met „het Woord van God"; tot de kleintjes in de vorm van „melk"; tot de volwassenen in de vorm van „vaste spijze". Maar dat wil niet zeggen, dat dominee daarmee altijd „klaar" is. Als dominee in een naburige gemeente catechisatie gegeven heeft en hij rijdt „als dominee" naar huis en daar ligt langs de weg iemand, die een ongeluk gekregen heeft, dan moet die persoon door een dokter behandeld worden; maar die dominee mag maar niet doorrijden, alsof hij niets ziet; dan moet óók hij alvast de behulpzame hand bieden, naar dat dat in zijn vermogen is. En voor iemand, die veel langs de weg verkeert, is het heel goed, als hij een cursus volgt in „Eerste hulp bij ongelukken"; al is hij van zijn vak reiziger in kruidnagels. Zó nu, zou het voor onze predikanten helemaal geen kwaad kunnen, als^zij bij hun theologische studie, eens wat lessen kregen in psychologie. Want toen de catechisatie afgelopen was, had die dominee dat meisje, bovenbedoeld, apart kunnen nemen en vertrouwelijk vragen: „zeg. Elsje, waarom vroeg jij dat aan mii ? " Dan was dat kind allicht gaan praten en dan had dominee daarna altijd nog kunnen zien, of hij met dat kind ten euide toe kon praten; óf dat hij eens naar de ouders moest gaan en hen zeggen: „U moet eens met Üw kind naar een kinderpsychiater gaan; want zus en zo is het geval!" Dat had dit kind jaren (!) (dat is geen kleinigheid!) van narigheid bespaard.

Zoals ik reeds zeide: ik moet niets hebben van dat „delen" in Buchmanniaanse zin; maar ik moet evenmin iets hebben van die mensen, die uit principe nooit een „biecht" van hun medemens, die in moeilijkheden zit, zouden willen aanhoren.

Want de „biecht", het zich-uitspreken-tegenoverde-medemens, die men vertrouwt, kan zeer veel goeds uitrichten!

Dat heeft Tournier goed begrepen!

P. JASPERSE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 maart 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Christelijke geneeskunst en Buchman-beweging (V)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 maart 1952

De Reformatie | 8 Pagina's