GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Prof. Holwerda ten grave gebracht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prof. Holwerda ten grave gebracht

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het waren niet anders dan mannen en vrouwen met diep verslagen gezichten, welke men aan de morgen van Maandag 5 Mei Kampen zag binnentrekken om de droeve plicht te vervullen aan hem, die zo'n grote plaats in ons aller leven en hart had ingenomen.

De begrafenisplechtigheid had geheel in dezelfde vorm plaats als waarin Prof. Schilder ter aarde besteld was, nu zes weken geleden. Zij was indrukwekkend door de geweldige massaliteit, maar niet minder door de grote eenvoud en soberheid, waarmede zij werd verricht.

Het lichaam van de overledene was opgebaard in de Theol. Hogeschool, waarheen de zwaar beproefde weduwe, met haar oudste kinderen en de ouders van Prof. Holwerda en verdere familieleden, om 1 uur zich begaven. In de Aula waren aanwezig het, Curatorium van de Hogeschool, de professoren, lectoren en studenten.

In de Nieuwe Kerk kwam het samengestroomde volk bijeen, waardoor dit kerkgebouw geheel bezet werd. Uit alle oorden van het land was men opgekomen, met trein, autobussen en particuliere auto's.

De dienst in de Aula werd geleid door Ds J. O. Mulder, die voorlas uit de H. Schrift Joh. 11, de verzen 18 tot 35, waar de geschiedenis van het komen van Jezus aan het graf van Lazarus verhaald wordt, met als slot de woorden: „Jezus weende". Gezongen werd Pslam 139 : 1 en 2.

Na te zijn voorgegaan in gebed sprak Ds Mulder als volgt:

Als er ooit dagen geweest zijn, waarin wij zo onze machteloosheid en hulpeloosheid gevoelden, dan wel deze dagen, waarin U, geliefde zuster Holwerda met Uw kinderen en U, familie Holwerda en ook wij met U en om Uwentwille, gedompeld werden in een diepte van leed, doordat het de HERE behaagde plotseling van Uw zijde en uit Uw kring en ook uit ons midden weg te nemen Uw man. Uw kind. Uw vader. Uw broeder en ook onze broeder in Christus, Benne Holwerda.

Hoevelen er ook zijn wier gedachten naar U uitgaan en die met U mede lijden, verpletterd als ze zijn door het raadselachtig doen van Hem, waarvan wij toch geloven dat het enkel majesteit en heerlijkheid is, niet één die bij machte is te bewerken dat U deze slag opvangt zonder er onder te bezwijken.

Maar dit is een grote troost, n.l. dat wij een medelijdende Hogepriester in de hemel hebben, die in al onze benauwdheden mede benauwd is en tot Wie gij met alle vrijmoedigheid moogt gaan, juist nü om barmhartigheid te verkrijgen en genade om geholpen te worden ter bekwamer tijd.

Ik heb U van Hem gelezen, onze Here Jezus Christus. Johannes schrijft immers: Jezus weende (vs 35).

Hoe fel geschokt was de Here bij het aanschouwen van de smart van Martha en Maria en de vele Joden die gekomen waren om de twee zusters te troosten over hun broeder Lazarus.

Dit dringt Hem enerzijds tot de opwekking van zijn vriend om daarin de heerlijkheid Zijns Vaders te doen uitblinken. Maar anderzijds begreep de Heiland zeer goed, dat Hij door dat te doen Zijn eigen doodvonnis tekenen zou.

Als Hij (als nooit te voren) het bewijs geleverd zal hebben, dat Hij gekomen is om de dood te verslinden tot overwinning, zullen Zijn vijanden Hem voor die „misdaad" doen boeten met Zijn leven.

Afschuw grijpt Hem bij deze gedachte aan.

Dit is een duivelse boosheid die Hem tot in de diepste diepten van Zijn ziel schokt en zelfs Zijn lichaam doet beven.

Een ogenblik maar.

En als Hij deze aandoening van zich afgeschud heeft en bij het graf van Lazarus gekomen is, dan schieten Hem de ogen vol en is het enige wat Hem vervult een hartelijk mede-lijden met de zusters, die treuren om het verlies van hun broeder.

Wat moesten zij en wat mogen- wij er anders uit voelen dan dit, dat wij in onze Here Jezus Christus te doen hebben met een mede-lijdend Hogepriester en in Hem met een God, die met ons meeleeft en ons kent

met bewogenheid en mededogen, ook in omstandigheden als waarin U op dit ogenblik verkeert?

En nu kan men daartegen wel gaan inbrengen, dat Jezus er zeker van was straks Lazarus te zullen opwekken en dat er dus geen reden was om het verlies van Lazarus te betreuren.

Maar dan is men toch wel vergeten het woord der Schrift: , , dat Hij ons in alles gelijk geworden is, uitgenomen de zonde". En vooral wat Johannes in het begin van zijn evangelie geschreven heeft: , , En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond, vol van genade en waarheid".

Neen, broeders en zusters, toen onze Here Jezus Christus op aarde was en bij het graf van Ziin vriend Lazarus stond, toen is Hem dat sterven door alles heengegaan en was Zijn hart met deernis "vervuld voor diens beide zusters.

Jezus weende. Hij, die zeide: wie Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien.

Als de eenzaamheid beklemmend is, huis en hart zo leeg zijn, mogen w ij niet vergeten, dat wij in Christus met een God te doen hebben, die alles met ons doormaakt en in dit alles met ons warm meeleeft, zo zeker als wij een mede-lijdende Hogepriester hebben, die wel de hemelen is doorgegaan en naar het lichaam niet meer op de aarde is, maar met Zijn Godheid en Majesteit, genade en Heilige Geest nimmer meer van ons wijkt.

Dit geloof sterke U, dat er is een goddelijk hart dat U begrijpt en in één slag met het uwe wil kloppen.

Jezus Christus immers heeft geweend. De verborgenheid der godzaligheid is groot. G o d is geopenbaard in het vlees! Hij, van wie David zong: Gij doorgrondt en kent mij. Hij, die zich het leed van Zijn volk aantrok, toen Hij hun gekerm in Egypte hoorde. Deze God is onze God altijd, ook als het felst verdriet u treft. Dat zeggen U deze enkele woorden: Jezus weende !

Daarom, wees er zeker van, broeders en zusters, dat God in Christus Jezus met U medegaat en om U heenstaat, ook straks bij het graf en U kent, onmeetbaar in meedogen. Deze God is onze God, eeuwig en altoos. Hij zal ons geleiden tot de dood toe.

In de Nieuwe Kerk ging Ds C. H. Lindeboom voor, die het volgende sprak:

Broeders en zusters,

U zult het verstaan, dat het hier voor mij moeilijk is, om enige woorden te zeggen. Ruim een maand geleden stond ik met velen uwer bij de baar van Prof. Schilder, en trachtte ik in de aula van de Theologische Hogeschool broeders en zusters te troosten over het grote verdriet, dat de Here over ons gebracht heeft. Hoe zou ik ooit hebben kunnen vermoeden, dat de Here mij ruim een maand later zou roepen, om datzelfde te doen, nu bij de begrafenis van Prof. Holwerda. Er zijn ogenblikken, dat we alleen maar verbijsterd staan. Als ergens een bom inslaat, dan staan we toch niet direct klaar, om maar weer het woord te nemen. Dan wordt een mens alleen maar stil.

Het lust mij ook niet in deze ogenblikken, ik kan het trouwens ook niet, en meen ook niet, dat de Here het vraagt, om nu reeds veel te gaan-zeggen, over wat de overledene voor ons is geweest, en wat hij in het leven voor Gods koninkrijk heeft gearbeid. De vragen dringen zich aan ons op, ze stormen op ons aan: Wat heeft de Here in dit aUes tot ons te zeggen ? Maar we kunnen er nog geen antwoord op geven.

Maar één ding weten we: we moeten met onze vragen naar de Here! Tot Wie zouden we vandaag anders heengaan? We willen wel heel de dag als broeders en zusters met elkander over dit sterven spreken. En dan komen we niet uitgepraat. Maar we moeten met onze rouw naar de Here, om daar door Hem getroost te zijn.

Ik greep gisteren naar een preek van Prof. Hol­

werda over Psalm 139, en het woord Gods, dat hij daarin Öedient, was zo troostrijk. Zo spreekt hij nog tot ons, ook nadat hij gestorven is. Daar staat in Ps. 139 dat vertroostende: , , De Here kent mij!" Dat betekent niet, dat Hij van alles op de hoogte is en dat Hem niets ontgaat. Maar het betekent vooral, dat Hij met ons verdriet meeleeft, dat Hij bewogen is. Het betekent: Hij trekt het leed van Zijn volk zich aan. Het gaat Hem aan Zijn hart. Het doet Hem zeer. In al onze benauwdheden is Hij benauwd. Gaat het hier in deze psahn over de alwetendheid Gods? Gelukkig niet! Hierom gaat het: dat Hij zich voor alles wat mij raakt, ook voor onze rouw, interesseert: dat Zijn hart in alles warm voor mij klopt. IK BEN NU NOOIT MEER ALLEEN!

Gij kent van verre onze gedachten! De Here weet, wat ons bezig houdt! Nu is het bij

ons wat 'k verder lees: „Het gonst en dwarrelt in ons hoofd. We kunnen niet meer ordelijk dehken. We zitten in een afschuwelijke draaimolen, we tasten verbijsterd naar ons hoofd. Zelfs 's avonds als we slapen gaan, nemen we de gedachten mee, en we kunnen nog uren liggen woelen; en als we eindelijk in slaap woelen, zijn onze gedachten nog bezig, en de droom is een verschrikking. Maar de Here verstaat onze gedachten. Als ik het met mijn denken niet meer van elkaar kan houden, dan ben ik toch niet alleen. Dan houden Zijn rustige gedachten dat verwarde denken van mij omvat.

In VS 5 staat: „Van achteren en van voren houdt Gij mij omvat, en Gij legt Uw hand op mij". God-in- Christus staat om mij heen. Hij gaat voor me uit, en vangt de storm voor me op. Hij dekt me in de rug. Hij slaat Zijn arm om mij heen, en houdt mij altijd vast.

** In vers 7 staat: , , Waar zou ik heengaan voor Uw Geest en waar zou ik henen vlieden voor Uw aangezicht? Zo ik opvoer ten hemel. Gij zijt daar. Of bedde ik mij in de hel. Zie, Gij zijt daar! Het woord zegt dus: Waar wij ook heengaan, al gaan we naar het dodenrijk, ook die enorme afstanden scheiden ons

niet van de Here. Wat een troost vandaag! Voor een ogenblik worden wij van onze geliefde dode gescheiden en hij van ons, maar dat is het voornaamste niet. Wij zijn niet gescheiden van God, en Hij ook niet van ons. „Ook daar vat Uw hand mij, grijpt Uw rechterhand mij vast".

In de preek staat letterlijk: „Een opvaart ten hemel, een afdaling in het dodenrijk. Dat kunnen we ons niet voorstellen. Maar nu eens heel nuchter: op een gegeven ogenblik komt het toch, dat mijn geest terugkeert tot God, de Schepper. Dan gebeurt het dus, dat ik ga langs een pad, dat ik nog nimmer betreden heb, dat mijn geest omhoogvaart tot hoog boven de sterren, en ik zal helemaal alleen zijn in dat uur. Het moment komt ook, waarop ik afdaal in het dodenrijk: de weg is me onbekend, en ik ga geheel alleen. Mijn geest wordt verslonden door het Ucht, mijn lichaam opgeslokt door de duisternis. Maar God is daar, en Zijn Geest, en zijn „Aangezicht". Als de duisternis over mij heentuimelt, en de nacht me insluit — de nacht is voor Hem licht als de dag. Ook dan verliest Hij me niet uit het „oog, maar ontmoet ik weer Zijn aangezicht. Ik kan over het mysterie van het sterven niets zeggen. Wat er dan gebeurt — ik weet het niet; en de weg, waarlangs ik gaan zal, ken ik niet. Tenslotte is ook maar één ding belangrijk: Zijn hand houdt me vast!"

En nu komt er nog een derde gedeelte van de psalm. De Here kent me, zoals ik nietig en verloren sta in de onmetelijke ruimten van het heelal. Nu komt dat andere: De Here doorgrondt en kent mij, van mijn eerste ogenblik tot het allerlaatste toe.

Broeders en zusters, wij zeggen: Prof. Holwerda is zo jong uit het leven weggerukt en we hadden nog zoveel van hem mogen verwachten. De kerken hadden het oog op hem geslagen. En dan denken we: Was zijn weg voor de Here verborgen? Heeft de Here zich niet vergist?

Hoor dan, wat de Psalm zegt: Ik heb ook zijn nieren gevormd, ook zijn gebeente was voor Mij niet verholen, toen hij in het verborgene gemaakt is, kunstig geweven in de diepten der aarde. Wat staat hier nu? Dat van het eerste begin Gods aangezicht geweest is, ook over het gebeente van de dode, dat we op het punt staan uit te dragen. Dit betekent het: Dat Hij van meetaf Holwerda's ziel kende in liefde. Toen was er al de warme belangstelling van God voor dat jongetje Benne Holwerda, en in liefde hebben Zijn vingers hem gemaakt en over hem gewaakt, toen er nog niets was dan een vormeloze massa. Het stond al in. Zijn boeken, dat hij als jongetje geboren zou WO/rden. Alles stond er in van zijn beenderen, zijn spieren, zijn gestel, zijn zenuwen, zijn hersenen, zijn glinsterend intellect. Het ging toen niet lukraak bij God. Met zorg is deze mens gemaakt.

En zou dat leven de Here nu bij het sterven uit de handen laten glippen? Daar is geen toeval geweest in dat begin: toen Hij met Zijn borduurwerk begon; Hij deed het naar het patroon, dat in Zijn boek ge­ schreven stond. Er is ook geen toeval aan het eind. Met even grote zorg heeft de Here de levensadem weggenomen. Er kon geen seconde meer bij.

Ik citeer helemaal, al sprekend de prediking van deze rijkbegaafde profeet Gods. „Mensen spelen, als ze een leven verwekken: ze spelen nog als ze een leven afsnijden. Daar is bij ouders soms geen greintje zorg, als de levensaanvangen in geding zijn. En bij het einde spelen ze nog: op het slagveld worden de levens bij duizenden in het vuur gejaagd: op verliezen wordt niet gelet.

•Maar zo is het bij de Here niet. Dat is alles in Zijn boek geschreven. Dacht U, dat God, die onze Holwerda met zoveel liefde heeft geweven en geborduurd, dat ooit Zelf vergeten zou? Dat Hij hem uit het oog verloren heeft, toen hij op zijn bed ging liggen en zich onwel voelde? Ook toen was Gods arm om hem heengeslagen. Ook in dit sterven was Gods zorg en teerheid en nabijheid. Waarom Hij het zo deed? Ach, ik weet het niet. Hoe groot zijn Gods gedachten. Hoe machtig vele haar sommen. Ik kan Hem daarin niet narekenen. Als ik het proberen zou, — het is onbegonnen werk. Ik kan nog beter aan het strand gaan zitten, en de zandkorrels tellen. Het is alles ondoorgrondelijk en onnaspeurlijk. Maar het blijft toch kennen-in-lief de!

Maar, zegt ge droevig: het einde is dan toch, dat we hem nu begraven moeten.

De Schrift zegt: Word ik wakker, zo ben ik nog bij U.

Straks ontwaakt hij uit de dood. En dan is dit niet het grote, dat hij weer leeft. Maar dit: dan is hij nog bij Hem. Er kan heel wat gebeuren. Daar ligt wat tussen de wieg en tussen het graf. Er ligt nog veel meer tussen de eerste aanvangen, voor er nog een wieg staat, en het laatste ontwaken uit de dood aan gindse zijde van het graf. Maar tenslotte verandert dit alles niets aan dit ene: hij is nu altijd bij Hem.

Zeg het nu maar met Paulus: ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here.

Na deze diensten begaf de familie, gevolgd door de genodigden, zich in de auto's, waarop de aanwezigen uit de Nieuwe Kerk zich aansloten.

Aan elke zijde van de rouwauto namen zes studenten plaats, waarop de stoet zich, langs dezelfde weg, als welke Prof. Schilder naar zijn laatste rustplaats gegaan was, zich naar de begraafplaats begaf.

Langs alle straten stonden de mensen rijen dik opgesteld.

Ofschoon op deze dag het bevrijdingsfeest gevierd werd en ook Kampen daaraan meedeed, was er van enige feestelijkheid niets te bespeuren. De gehele stad rouwde, nu ook deze grote dode uit haar burgerij werd uitgedragen.

Aan de groeve stonden duizenden aaneengeschaard tijdens de plechtigheid, die daar plaats had. De belangstelling was zeker niet minder dan bij de ter aarde bestelling van Prof. Schilder.

Niet dan met de diepste ontroering kon men staren naar de plaats waar de overledene zes weken geleden nog gestaan had, bij ' de open groeve van zijn vriend en collega, en dicht bij het graf je van zijn dochtertje, waarvan de grafzerk de woorden dragen: , , Word ik wakker, zo ben ik nog bij U". Velen hadden hem daar zien staan als een toonbeeld van de smart, welke op zijn strak gelaat gebeiteld lag. En nu ging hij zelf naast „zusje" en naast zijn vriend en broeder Prof. Schilder in de groeve. We hebben er sterke mannen zien wenen als kinderen.

Toen de studenten de baar naar de groeve gedragen hadden en deze was neergedaald, las Ds Mulder voor de Geloofsbelijdenis van Nicea, waarop, op verzoek gezongen werd uit Psalm 84, de verzen vier en zes, de psalmverzen, welke Prof. Holwerda in de laatste dienst, waarin hij het Woord bediend had aan de gemeente, op de lippen had gelegd.

Een broeder van de overledene dankte namens de weduwe en de familie voor de vertroosting welke de gemeenschap der heiligen deze dag hen geschonken had.

Aan de groeve merkten we o.a. op de waarn. burgemeester van Kampen, wethouder Van Dijk en diens collega wethouder Broek. Namens de Wachterbond waren aanwezig Ds Tollenaar en J. P. van der Hagen. Ook de S.S.R. van Utrecht had zich doen vertegenwoordigen door de Heer G. Puchinger en enkele andere Utrechtse studenten. Prof. A. de Bondt was aanwezig, met wie Prof. Holwerda zitting had in het Voor-Aziatisch en Egyptisch studiegezelschap , , Ex Oriente Lux". Voorts ook officiële deputaties van de kerken welke Prof. Holwerda gediend heeft._

Na de droeve plechtigheid begaf de stoet zich wederom naar de Aula van de Theologische Hogeschool, waar een ouderling van de kerk van Kampen, br V. d. Berg, eindigde met dankgebed.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 mei 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Prof. Holwerda ten grave gebracht

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 mei 1952

De Reformatie | 8 Pagina's