GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1974 - pagina 27

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1974 - pagina 27

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

geleden opgevolgd door drs. R. C. E. Kapteyn, die voordien in Zambia betrokken was bij het project van de afd. bestuurskunde, maar als lid van de commissie-Buitenland blijft de heer Van Noord betrokken bij de problematiek. Hij wordt niet moede in menig gesprek en vergadering er op te hameren dat de VU in dit opzicht haar 'doelstelling' moet waarmaken, 'het dienen van God en zijn wereld' en dat dit de hele universiteit aangaat, niet alleen een CommissieBuitenland. In gesprek met VU-magazine onderscheidt hij diverse perioden in het na-oorlogse 'buitenland-denken' aan de VU: (1) de oecumenische periode (2) de periode van de ontwikkelingshulp en (3) de huidige tijd 'waarin we veel meer oog krijgen voor de samenhang van alle maatschappelijke problemen' en waarin 'de verre naaste' niet alleen meer degene is, die ver van ons af woont, maar ook de mensen van de komende generaties, de 'verre naaste in de tijd.' In dit verband vraagt hij zich af of er niet zoiets aan de VU moet komen als een Instituut voor Toekomstdenken. Al jarenlang is er opnieuw sprake van een heroriëntatie in het denken van de commissie-Buitenland, die haar eigen naam als zo antiek is gaan beschouwen (geografische grenzen acht zij niet meer wezenlijk voor haar werkterrein) dat men thans overweegt zich te noemen 'Commissie voor de Internationale Samenwerking'. In 1972 dacht men aanvankelijk de diverse faculteiten meer bij de wereldproblematiek te kunnen betrekken door de instelling van diverse facultaire commissies buitenland. Terwijl de heer Van Noord bezig was de brief te schrijven, waarin zulks stond, begon hij te aarzelen of dit besluit wel het juiste was geweest, want dreigde dan niet het gevaar dat binnen de faculteiten de problematiek zou worden toegeschoven naar enkele hobbyisten? Een brok uit de notulen van de commissie-Buitenland van 2 oktober 1972 tenslotte geeft een indruk, wat er in de commissie omging, toen de niet verzonden brief ter sprake kwam. 'Deze brief is nooit uitgegaan omdat bij het Dagelijl(s Bestuur al gauw aarzelingen ontstonden, aarzelingen die betrekking hadden op de taken van de Universiteit ten aanzien van het buitenland en daarmee ten aanzien van de samenleving als geheel. Er heeft zich te dien aanzien een zekere ontwikkeling in het denken voorgedaan. De voorzitter (prof. Linnemann) wijst op een drietal aspecten: 1. Een groot deel van het werk van de C.B.B, betrof tot nog toe ontwikkelingsvraagstukken. Het ging hier om zinvolle arbeid, maar die arbeid werd geïnspireerd door een visie die aan het verouderen is. Langzamerhand is het inzicht ontstaan dat de ontwikkelingsproblematiek geen zaak is die zich louter en alleen in de ontwikkelingslanden afspeelt. De focus is ruimer geworden; de situatie IN de rijke landen is ook in het zicht gekomen. Het inzicht is ontstaan dat de ontwikkelingsproblematiek die voor een belangrijk deel de problematiek is van de rijke landen, ten nauwste samenhangt met onze westerse sociaal-economische orde. De C.B.B, heeft tot nu toe gewerkt vanuit die oudere visie. Binnen die visie zijn overigens ook vraagtekens ontstaan. Vanuit een analyse van de functie van het onderwijs voor de opbouw van de samenleving in ontwikke-

lingslanden kunnen vragen worden gesteld over de juistheid van de concentratie van de universitaire hulpverlening op het Hoger Onderwijs. 2. Sinds enige tijd is aandacht ontstaan voor de problematiek van de eindige middelen, voor de uitputbaarheid van de grondstoffenvoorraden, voor milieu. Het gaat hier om de problemen, aangeduid in het rapport voor het Club-van-Rome-projekt: The Limits to Growth. Economische groei is niet langer het grootste goed of de belangrijkste waarde. De vraagtekens die bij die economische groei worden gezet, hebben niet alleen betrekking op onze eigen samenleving; ze gelden ook voor de ontwikkeling van de Derde Wereld. 3. In het licht van het voorgaande is een herbezinning nodig op de doelstellingen van de universiteit, met name van een Christelijke Universiteit. Er zal gezocht moeten worden naar wijzen waarop die doelstellingen gerealiseerd kunnen worden, tot leven gewekt kunnen worden in onderwijs en onderzoek. De doelstellingen zullen geconcretiseerd moeten worden in taken.'

Mondiaal Een jaar eerder, 18 februari 1971 sprak prof. dr. J. Roelink, auteur van 'Vijfenzeventig jaar VU' (1955) voor de VUvereniging in Ede. Terugblikkend op de geschiedenis van de dan 91-jarige VU zegt hij: 'Laat ons even heel vluchtig die VU van 1880 historisch bekijken. Smitskamp heeft aangetoond dat men een c h r i s t e l i j k e universiteit wilde, 'rustend' - zei Kuyper - 'op breed geplaveiden christelijken grondslag'; maar door dwang der omstandigheden kwam men toen tot een veel smaller basis: de g e r e f o r m e e r d e beginselen. Let wel: geen voorkeur, maar puur historische omstandigheden versmalden die basis en moeten we, nu die historische omstandigheden totaal veranderd zijn, die breder basis als ongewenst beschouwen, als een soort ketterij zien? De VU van 1880 was het antwoord op politieke uitdaging: liberale onverdraagzaamheid maakte het niet mogelijk binnen de rijksuniversiteiten een zoutend zout te zijn; de orthodoxe wetenschapsmensen van de negentiende eeuw werden ondanks hun wetenschappelijke bekwaamheid geweerd van de katheders van de Nederlandse universiteiten. Geen apartheidspolitiek deed de VU ontstaan, maar politieke en culturele achteruitzetting noopten tot de oprichting. Dat zijn historische feiten. Maar zijn die in hun tijdsgebondenheid nu normatief? De historische omstandigheden van 1971 zijn geheel anders dan die van 1880. Niet alleen in het negatieve - dat de orthodoxie van 1880 geen politieke, geen kerkelijke en geen culturele levensruimte had en niet uit openbare fondsen kon putten - maar ook in het positieve: de generatie van nu denkt niet meer nationaal, maar mondiaal. De VU van 1880 was blij als ze ondanks veel hoon een bescheiden nationale pretentie kon waarmaken en daarnaast hoogstens aan stamverwanten elders in de wereld kon denken. Dat is geen verwijt, maar het signaleren van een historisch gegeven. De VU van onze dagen hééft en zoekt relaties met Azië, Afrika en Amerika. Wie wil de klok terugzetten en knus met 'Ons Program' weer is dat óns tekenend - in het nationale hoekje wegkruipen?'

prof. dr. J. Roelink

jkvwmdtvmtM. 25

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1974

VU-Magazine | 516 Pagina's

VU Magazine 1974 - pagina 27

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1974

VU-Magazine | 516 Pagina's