GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1998 - pagina 475

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1998 - pagina 475

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

nis-achtige uitsparing de kapstok. Daarnaast de deur naar de voorkamer en, om de hoek, die naar de ouderlijke slaapkamer, waar ik, naar ik aanneem, ben verwekt. Rechts van die deur is de tweede trap en bevindt zich, de klok tenslotte rondend, het toilet. De trap naar de bovenverdieping, ook weer met een haakse bocht erin, leidt naar een in mijn herinnering ruime overloop. Recht boven het trapgat een daklicht dat bij storm vervaarlijk rammelt. Aan de achterkant van de pilaar die de nok van het dak schraagt, zit een kraan boven een grote vierkanten wasbak. Daarin stond mijn oudste broer, tegen het uitdrukkelijke verbod van mijn moeder in, 's nachts klaterend te plassen als hij geen zin had om beneden naar het toilet te gaan. flet verhaal gaat dat hij dit vooral deed wanneer hij later dan was toegestaan terugkwam van een bezoek aan zijn vriend Leo van Weelden twee huizen verder, en, om geen slapende ouders wakker te maken, in plaats van de gebruikelijke weg de dakgoot nam. Maar zelf heb ik hem zulke halsbrekende toeren nooit zien uithalen. Op die bovenste verdieping zijn twee kamers naast elkaar en beide aan de voorkant gesitueerd, met een gemeenschappelijke dakkapel, en vensters die uitzicht bieden op het Zuiderpark. Van binnenuit gezien rechts is de kamer van Jan, links de kamer van Fred en mij, en later, nadat Fred naar de kamer naast de keuken is verhuisd, van mij alleen. Het is de kamer waar ik op dinsdag 4 maart 1947 om tien uur 's morgens - niesend, naar het verhaal wil - het winters, melkwit levenslicht zag. Er is nog een deur op de overloop, links naast die van mijn kamer. Daarachter bevindt zich wat wij 'de zolder' noemden; een kleine smalle ruimte waar Jan aan zijn geluidsapparatuur knutselde, films ontwikkelde en foto's vergrootte. Deze zolder diende bovendien als opslag voor de brandstof voor de open haard in de voorkamer; de geel papieren zakken met antraciet lagen er keurig tegen de wand gestapeld. Als tegen het eind van de winter die voorraad uitgeput raakte, kwam achter die zakken een groot gat in de muur vrij, waarvoor, tegen de tocht, een plaat hard-

wcs

NOVEMBER/DECEMBER 19

board was geplaatst. Dat gat gaf toegang tot de meest mysterieuze ruimte van het huis: een niet in cultuur gebracht, duister deel van de zolder, recht onder de kale pannen van het schuine dak, waar het schaarse licht slechts tussen de kieren van de dakbedekking kon binnendringen. Het ritselde er van muizen en mussen en ook de wind had er - meesttijds geheimzinnig fluisterend, maar soms uitzinnig bulderend - vrij spel. Er was geen vloer; er waren alleen maar balken met ertussen de tengels en het riet van het plafond van de achterkamer. Daar, in dat onherbergzame, tochtige donker, had mijn vader, met niet meer dan een matras en wat mondvoorraad, zich meermalen langdurig verborgen gehouden als de nazi's op zoek waren naar gratis arbeidskrachten voor hun oorlogsindustrie in Duitsland. Terwijl ze op de overloop de was ophing of streek deed mijn moeder hem dan zachtjes pratend verslag van wat er op straat gebeurde. Soms vingen mijn broers, toen ongeveer 7 en 3 jaar oud, iets van dat gefluister op, en vroegen zij zich af waarom "mammie op zolder in zichzelf stond te praten" telkens wanneer, zoals beiden uit veiligheidsoverwegingen was verteld, "pappie de stad uit was." Ons was het ook later uitdrukkelijk verboden die ruimte te betreden. De lust daartoe was in mijn geval toch al gering sinds Fred mij er een keer in lokte toen wij een ogenblik met ons tweeën thuis waren. Toen ik, na zijn aandringen, huiverend door het gat was gekropen, sneed hij me de weg terug af door onverhoeds de plaat board terug te zetten en de laatste zakken met kolen er weer tegenaan te schuiven. Nadat ik hem, ondanks mijn angstig smeken me er weer uit te laten, de trap had horen afgaan zette ik het zodanig op een gillen dat de buren er op afkwamen. Ik zal een jaar of vijf geweest zijn en moet toen al veel langer hebben geweten dat brullen de enige remedie was tegen de pesterijen van mijn middelste broer. Tot zijn schier onuitputtelijke repertoire behoorde niet alleen een heel venijnige manier van knijpen, en het zachtjes fluisteren van een hele reeks scheldnamen die hij uit het hoofd had geleerd, maar ook het met grimassen trachten mij

nog niet eens op de tekentafel, kijkt men vanaf het kleine balkon aan de voorkant uit van Ypenburg, via het Westland en Delft tot, bij extreem helder weer, Rotterdam. En wie op zomerse dagen bij zuidenwind de ramen openzet ruikt de olieraffinaderijen van Pernis; een lucht die ik zoveel jaren later nog steeds niet met stank of overlast associeer, maar met vakantie, vrijheid en met lange, lichte dagen. De bezettingstijd smelt de mengelmoes van hele en halve provincialen om tot een vrij hechte gemeenschap. Lief en leed worden er, net als het schaarse voedsel, eerlijk samen gedeeld. De verbroedering blijkt van tijdelijke aard, als na de oorlog haast vanzelfsprekend de oude scheidslijnen van de verzuiling weer in ere worden hersteld. Rooms blijft uiteindelijk rooms, een heiden heiden, en wij zijn gereformeerd.

aan het lachen maken tijdens het bijbellezen na de maaltijd, of het met opgetrokken neus snuiven in de lucht, alsof hij in mijn buurt plotseling iets heel erg vies rook. Soms kwam hij 's avonds, als ik goed en wel in bed lag en het licht al uit was, spoken aan mijn kamerdeur, die altijd op een kier stond, om met een grafstem zachtjes maar voor mij buitengewoon goed verstaanbaar "Jij gaat later naar de hel!" te zeggen. En als mijn ouders dan op mijn geschreeuw afkwamen wist hij zich er, schijnheilig kijkend, uit te redden met een voortreffelijk geacteerd: "Wat, ik?!", gevolgd door een peinzende blik op mij en een laconiek: " Dat joch hééft me een fantasie... Ik zou maar uitkijken als ik jullie was." Dat huis, besef ik nu, is als een tweede huid voor mij geweest, die ik, eenmaal verveld, voor mijn gevoel leeg achter heb gelaten. Geen van de huizen die ik nadien bewoonde hebben mij ooit eenzelfde vanzelfsprekend gevoel van intimiteit en geborgenheid geschonken. Tegelijk met dit besef komt echter de vraag boven of het huis dat er nog staat wel hetzelfde is als de woning die inmiddels aan het zoveelste gezin na dat van ons onderdak biedt? Wat is er nog

herkenbaar, wat weggebroken en verbouwd? Hoe ziet het er nu van binnen uit, hoe ruikt het en hoe klinkt het? En wil ik dat eigenlijk wel weten? Zullen de beelden van vroeger, die me dierbaar zijn en die me na al die jaren nog zo gestoken scherp in het geheugen staan, de confrontatie met de werkelijkheid wel overleven?

Veel bijzonders is het niet, of het zou moeten zijn dat hier bekendheden als Kees van Kooten, Catherine Keyl en Jan Greven, de oud-hoofdredacteur van Trouw, zijn opgegroeid. Een gewone Haagse straat van ongeveer een kilonreter lang, met als voornaamste bijzonderheid dat tweederde ervan maar aan één zijde bebouwd is, namelijk waar zij aan het Zuiderpark grenst. Alleen het stuk tussen Driebergenstraat en Leyweg - ongeveer eenderde van de totale lengte - heeft huizen aan beide zijden en geldt daarom als het mindere deel van de straat. Geen kouwe kak, maar ook geen armoe. Keurig net vooral, daar zorgen de bewoners - middenstanders en ambtenaren, onder wie verrassend veel 'pennenlikkers' bij de belastingdienst - wel voor.

Mijn ouders betrekken het pand Vreeswijkstraat 381 in 1938, vrij kort nadat deze nieuwbouw is opgeleverd. Ze hebben de woningen hier voor het uitkiezen; de eigenaar kijkt niet op een behangetje en een lik verf meer of minder om maar huurders te trekken en in een tijd van crisis en werkloosheid langdurige leegstand te voorkomen. Het zijn niet de geboren Hagenaars die erop afkomen maar mensen van buiten, jonge gezinnen veelal, afkomstig van het platteland die in de grote stad gemakkelijker een baan vinden dan in de provincie. En zo raakt onze buurt bevolkt met nogal wat Friezen, Twentenaren en Gelderlanders; hoofdzakelijk allochtonen dus - niets nieuws onder de zon - die aan hun tongval goed herkenbaar blijven en angstig pogen te voorkomen dat hun kinderen het verleidelijk smeuïge plat Haags van loodgieter, stratenmaker of huisschilder overnemen. Dat laatste zal in veel gevallen een gevecht tegen de bierkaai blijken. Niet alleen het park, direct aan de overkant van de rustige straat, biedt een aangenaam uitzicht. De Vreeswijkstraat ligt in die jaren nog letterlijk aan de rand van de stad. Met Moerwijk en Morgenstond als later te realiseren nieuwbouwwijken

Dat onderscheid valt vooral op als wij op zondagmorgen gevijven de portiek uitkomen en linksaf slaan om de wandeling richting Valkenboskerk te aanvaarden. De hervormden gaan rechtsaf op weg naar hun Paaskerk, de katholieken - door mijn ouders hardnekkig 'roomsen' genoemd zijn desgevraagd altijd al naar de vroegmis geweest, wat wij als kinderen maar half geloven. En de heidenen? Die slapen gewoon door al dat verzuilde klokgebeier heen. Zij die geloven haasten niet, dus gaan we altijd ruim op tijd van huis, voorzien van schone zakdoek, geld voor de coUectezak en verse pepermunt. En zelden wandelen wij dat hele eind - de Vreeswijkstraat uit, de Soestdijksekade over, de Zuiderparklaan af - alleen. Meteen al op de stoep voegt de familie Greven, die één portiek verder woont, zich vijf man sterk bij ons, waarna bij het volgende blok de familie Doele zich bij het gezelschap aansluit. Tegen de tijd dat wij 'de Valkenbos' bereiken is deze Gideonsbende uitgegroeid tot een machtige stroom montere kerkgangers. Na de dienst en de lange weg terug is het dan vaak ook nog samen koffiedrinken, napratend over de preek, tot de geuren van draadjesvlees en stoofperen aankondigen dat het tijd is voor het warme zondagmiddagmaal. In dit samen opgaan, dat zeer bevorderlijk voor de gemeenteopbouw zal zijn

wcs

NOVEMBER/DECEMBER 19

99

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1998

VU-Magazine | 492 Pagina's

VU Magazine 1998 - pagina 475

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1998

VU-Magazine | 492 Pagina's