GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Theologische studiefondsen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Theologische studiefondsen

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

In 1612 overleed de Waals-gereformeerde koopman Anthony Hallet zonder nageslacht. Er zou geen bijzondere aanleiding bestaan om vier eeuwen nadien nog eens bij dit verscheiden stil te staan, ware het niet dat Hallet bij testament het bedrag van ƒ48.000 ter beschikking had gesteld voor de opleiding van armlastige studenten in Leiden. Het initiatief is wel eens vergeleken met wat later de derde geldstroom zou gaan heten.

Fonds Hallet bestond in 2012 vier eeuwen. Alle reden dus voor een terugblik. Wat is in het algemeen in Nederland de functie geweest van het fenomeen ‘theologisch studiefonds’? Welke betekenis zou dit nog kunnen hebben in de toekomst? De bestuursleden (maecenaten) van Fonds Hallet hebben hierover contact gezocht met de redactie van DNK. Een studiemiddag in de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) te Amsterdam, met steun van Hallet, was hiervan het resultaat. Enkele van de bij die gelegenheid gehouden referaten treft u als artikel aan in dit themanummer.

Dat het godgeleerde studiefonds tot dusverre betrekkelijk weinig aandacht heeft ontvangen van de zijde van kerkhistorici doet niet af aan de betekenis ervan. Een interessant aspect van de godgeleerdheid in de negentiende en twintigste eeuw (het werkterrein van DNK) is namelijk de brede sociale samenstelling van de studentenpopulatie.

Toen er nog nauwelijks sprake was van overheidstoelagen, zijn er – vaak met hulp van ‘particulieren’ – middelen gevonden om te voorkomen dat kandidaten voor het priesterschap of het predikantschap alleen gerekruteerd zouden kunnen worden uit financieel draagkrachtige milieus. Soms gebeurde dat door bestaande initiatieven als Hallet voort te zetten, in menig geval ook door nieuwe fondsen in het leven te roepen. Zo werd het risico van een elitekerk verminderd. Uit biografische lexica aan zowel rooms-katholieke als protestantse zijde wordt duidelijk hoe groot het aandeel van de middenklasse in de geestelijkheid geweest is.

Uiteraard roept dit de vraag op hoe de studie van deze groep werd gefinancierd. De rol van particulieren lijkt hierbij onmisbaar te zijn geweest, zoals gezegd er waren vele ‘kleine’ initiatieven. Zo komt het als een verrassing om te zien hoe grootschalig het werk van menig fonds uiteindelijk zou worden. Een voorbeeld daarvan zijn de in 1867 door ds. J. van Dijk Mzn gestarte ‘Doetinchemse Inrichtingen’, die in de honderdvijftig jaar daarna het onderwijstraject (inclusief voorbereidend gymnasium) van vijftienhonderd personen bekostigden. Dat stelde hen in staat om predikant te worden in de Nederlandse Hervormde Kerk. Niet alleen de omvang van de doelstelling en het budget, maar ook de levensduur en vitaliteit van menig theologisch fonds dwingt respect af. Het nog steeds actieve fonds Anthony Hallet ten behoeve van de studie theologie in Leiden bestaat vanaf de zeventiende eeuw.

Het aantal van deze instellingen bij de protestanten wordt waarschijnlijk nog overtroffen door de katholieke priesterfondsen. Immers, zoals Lodewijk Winkeler opmerkt, zelfs individuele parochies riepen hiervoor stichtingen in het leven. Dat liep in de honderden. Voeg daar de fondsen van de religieuze ordes (zoals die van de door Joep van Gennip besproken jezuïeten) en de standsorganisaties bij, en het wordt duidelijk dat de bekostiging van een opleiding tot priester kon rekenen op een breed draagvlak in katholiek Nederland. Temeer omdat ook de minder welgestelde gezinnen er dankzij dit systeem op konden rekenen dat hun zonen, mits die zelf de nodige capaciteiten en dispositie inbrachten, niet door geldelijke overwegingen ervan weerhouden zouden worden om een geestelijk ambt na te streven.

Opmerkelijk aan het bestaan van vooral de ‘kleinere’ fondsen is de betrekkelijke anonimiteit waarin zij hun werk verrichtten. Een voorbeeld zijn de doopsgezinde instellingen die in dit nummer besproken worden door Thijs van Hoogstraten. Recentelijk in 1986 werd het Oosterbaanfonds opgericht, in 2011 gevolgd door het fonds Anne Zernike. De namen van deze instellingen zullen vooral bij de insider bekend zijn. Toch behoren ook de kleinere fondsen tot een fenomeen dat een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de facilitering van de studie theologie, en dat in menig geval nog steeds doet. Dat blijkt uit het hier besproken Timmermannfonds bij de gereformeerden en het fonds Nuis bij de vrije evangelischen.

Soms kan het lastig zijn om de bepalingen van de stichters in overeenstemming te brengen met de context van 2015. Die kunnen bijvoorbeeld een legaat bestemd hebben voor specifiek de opleiding tot predikant in de Nederlandse Hervormde Kerk of de Gereformeerde Kerken in Nederland – beide inmiddels opgegaan in de Protestantse Kerk in Nederland. Het is duidelijk dat er hier juridische vragen in het geding zijn. Gedateerd zijn de fondsen echter allerminst. Waar het er in de jaren tachtig van de twintigste eeuw even op kon lijken dat een adequate studiefinanciering vanwege de overheid de ‘charitas’ van de fondsen overbodig zou maken, is de situatie tegenwoordig al weer danig veranderd. De financiering van een academische studie wordt in onze tijd opnieuw een probleem voor de student die niet over welgestelde ouders of aanzienlijke neveninkomsten beschikt. In dat licht bezien is het theologische studiefonds de aandacht meer dan waard.

Het onderwerp wordt in de bijdragen aan dit themanummer vanuit zowel de rooms-katholieke als de protestantse hoek behandeld, zoals de lezer van DNK gewend is. Een praktische opmerking: bedragen in guldens zijn naar hedendaagse waarde in euro's omgerekend met behulp van een omrekenprogramma van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (http://www.iisg.nl/ hpw/calculate2-nl.php). De discussie over hedendaagse waarde van geldbedragen uit de negentiende en twintigste eeuw is onder specialisten nog volop gaande, maar het iisg geeft met het programma een nuttig handvat voor wie zich afvraagt om welke orde van grootte het gaat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2015

DNK | 94 Pagina's

Theologische studiefondsen

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2015

DNK | 94 Pagina's