De Volksherk.
Het feit, dat het derikbeeld van een Volkskerk in strijd is met de belijdenis „(f^r eetiwi^e Verkiezing", staat dus boven bedenking vast, en reeds te dezer oorzake kan een Volkskerk nooit passen in een Gereformeerde Belijdenis, die het „hart der kerk", d. i. het „cor ecclesiae' juist in de vrijmachtige verkiezing tot zaligheid vindt.
Doch hiermee is niet genoeg gezegd. Er dient ook met het Verbond ^isxës& xvé.. Niet zooals de halve Arminianen van onzen tijd dit bedoelen, ten einde het Verbond uitte spelen tegen de Uitverkiezing, en zoodoende feitelijk de belijdenis der Uitverkiezing te vernietigen.
Neen, maar in dien ernstigen zin, die de Uitverkiezing juist bevestigt.
Ziehier, hoe dit laatste bedoeld is.
Bijaldien de Uitverkiezing bij den dag ging, en de Heere onze God niet van eeuwigheid af de zijnen had uitverkoren, maar eiken morgen uitging om zielen te vangen, en dus op eiken morgen pas die zielen verkoos die Hij dien dag met genade drenken zou, zoo kon er van een Verbond geen sprake zijn.
Al het verleden zou er dan niets toe doen; er zou geen voorbereidende genade Wezen; alle kinderdoop zou wegvallen; s morgens zou iemand verkoren worden, ^n 's avonds wedergeboren zijn, en hij den dag daarna als bejaard persoon moeten gedoopt worden.
Het stelsel der Baptisten.
Nu is dit daarentegen niet zoo. God de Weere verkiest niet's morgens, om's avonds Weder te baren, maar verkoos van eeuwigheid af^ en hiervandaan uu komt het, dat er een gouden draad van goddelijk voorzienig bestel van het paradijs af door alle volk en geslacht en familie loopt, die een wedergeborene en een verkorene op een of andere wijze rtiet het verleden dier geslachten verbindt.
Reeds als een kind dat verkoren wierd geboren wordt, is het dus reeds in Gods oog begenadigd. Het is niet als een niet verkorene, maar komt er reeds toe. En daarom moet het reeds als kind gedoopt worden. De Doop is de aanduiding van dien gouden draad. En alleen omdat de mensch dien gouden draad in het kind niet onderscheiden kan, daarom worden er dan gedoopt, over wier aanzijn die gouden draad niet doorloopt. Beter dat tien den Doop ontvangen, bij wie het niet zoo is, dan dat één den Doop zou missen, bij wien Gods oog den gouden draad ziet.
Minder scherp en met andere strekking mag dit niet gezegd worden. Want wie de voorbereidende genade tot een soort erfzegen wilde vervalschen, of ook de daad der wedergeboorte ook maar met een enkelen vezel wilde doen voortkomen uit wat reeds aanwezig was, zou terstond terugvallen in het Arminianisme, ook al deed hij zich nog zoo Gereformeerd voor.
De Verkiezing, omdat ze van eeuwigheid is, eis: t en onderstelt dus dat die gouden draad van Gen. 3:15 at door heel de generatie der menschheid ging. En dat niet slechts om de keten der geslachten, maar ook om de middelen der genade, die even eeuwig als de Verkiezingen bepaald zijn. Want, al moet strak en stijf volgehouden, dat er van erfzegen geen sprake kan zijn, en dat de daad der wedergeboorte absoluut is, toch dient er op gelet, dat de roeping óók uitwendig is, en dat dit uitwendige der roeping in verband staat met de uitwendige inrichting der kerk. Alsook dat het karakter en de aard der gaven die in den wedergeborene zullen uitkomen, saamhangen met zijn persoonlijkheid en omgeving, en dat deze persoonlijkheid en deze omgeving weer niet los zijn te denken van zijn vader en moeder endaarachterliggendefamilie enomliggenden levenskring.
En deze drie nu: i". die gouden draad; 2". die aaneengeschakelde voortgang der uitwendige roeping; 3". die invloed van het voorgeslacht en van de omgeving op de vorming der nieuwe persoonlijkheid, die zijn het die én rechtstreeks uit het eeuwig karakter der Verkiezing voortvloeien, én even rechtstreeks het Verbond eischen.
Want in het Verbond der genade ligt juist dat eetiwige en nooit pas ontstane; dat vloeien uit het Besluit; dat drijven op het Woord der Belofte; dat in verband staan met alle kinderen Gods van het paradijs af; dat drinken uit den beker, waaruit de geslachten vóór ons dronken; dat zijn wat men is in verband met wie voor ons waren en om ons zijn; kortom die heilige belijdenis, dat onze toebrenging niet een incidenteel iets is dat op zichzell staat, maar een daad in het Verbond, waardoor we aan het eeuwige, én aan de voorgeslachten, én aan wat om ons is, vastliggen.
Verkiezing en Verbond mogen dus nooit gescheiden. Nooit mag de Verkiezing misbruikt, gelijk de Baptisten dit doen, om het Verbond te vernietigen, en nooit het Verbond, gelijk de Arminiaan en Coccejaan dit deed, om de Verkiezing tot een woordenspel te verlagen. Beide moeten in onderling verband geëerd en beleden. Men moet gevoelen dat er zonder Verbond geen verkiezing van eeuwigheid zou zijn, en omgekeerd dat een Verbond zonder verkiezing uit zou loopen op een menschelijke proefneming.
Maar zóó opgevat; en dit is het wat onze vaderen met de Verbondsleer beleden; dan sluit de belijdenis van het Verbond ook elk denkbeeld van Volkskerk uit.
Dan toch vindt ge dat het Verbond wel in de bedeeling der schaduwen in nationale banden lag, en wel eer de Christus kwam in een Volkskerk was besloten, maar dat juist de strekking en de bedoeling van den band des Verbonds is, om uit e7i onder alle natiën een nieuw en eigen volk geestelijk tot een nieuw Verbond saam te binden.
Ging de Volkskerk door, dan viel het Verbond. Immers dan ware het Volksverband van de onderscheidene natiën vanzelf en ongedwongen het eenige Verbond dat men noodig had; en zou er voor een ander Verbond en Verband daarnaast en daarin geen plaats zijn.
Nu daarentegen de roepinge Gods door alle natiën gaat, en Hij uit al die volken sa^m zich een eigen volk afzondert en als volk verbindt, nu is voor die groepen een nieuw Verbond noodig, juist opdat ze in hun Volksverbond niet zouden ondergaan.
Het Verbond des Nieuwen Testaments staat dus onder de bedeeling der vervulling lijnrecht juist tegen het Volksverband over.
Wie vader of moeder liefheeft boven mij, zegt Jezus, is mij niet waardig. Wie den wille doet van mijn Vader die in de hemelen is, die is mijn vader en moeder en broeder en zuster. En het is met dit zeggen, dat de Heere zelf de oprichting van zijn Genadeverbond in dien nieuwen vorm, dien het, na Israels ondergang, in de bedeeling der vervulling kreeg, eens voor altijd van den band van het nationale volksleven heeft losgemaakt.
Een kind van God, behoort tot een zelfde volk met alle Russen, Amerikanen, Franschen en Chineezen en Joden, die den Heere zijn toegebracht, en het is het Genadeveibond, dat hen allen saam in dezen internationalen band Vereenigt.
Wie voor de Volkskerk ijvert, moet er noodwendig toe komen, om zijn volk en vaderland liever dan den Heere Jezus te hebben, en gaat dus op een lijn, waar het einde wordt: zijns niet waardig. Wie het in een Volkskerk zoekt, gaat in tegen Jezus' 5 woord, dat de geestelijke maagschap de maagschap des bloeds in zijn Koninkrijk vervangt.
Met de Volkskerk dus is voor geen Verbonds\i€i\yd.^ïC\s, plaats meer. En wie dit met onze Gereformeerde vaderen belijdt, •moet juist door de kracht der Belijdenis de innerlijke onwaarheid der Volkskerk terugdrijven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1887
De Heraut | 4 Pagina's