GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Waarop zijn hare grondvesten nedergezonken?”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Waarop zijn hare grondvesten nedergezonken?”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarop zijn hare grondvesten nedergezonken ? Of wie heeft haren hoeksteen gelegd ? Tob 38 : 6.

Toen Job maar niet kon breken, en hij ten slotte door een inblik in Gods almachtigheid overweldigd moest worden, heeft de HEERE Job geantwoord uit een onweder, en hem in die stemme des donders, onder andere deze diep doorgaande vraag gezet: »Waar waart gij, o, Job, toen Ik de aarde grondde, en waarop zijn hare grondvesten nedergezonken? ''

Wie een boomfplant. moet een plek grond hebben, waarin die boom staan zal, en wie een hut of tuin of huis wil oprichten, moet, evenals de vogel voor zijn nestje, iets, wat dan ook, hebben, dat hem een steun-en rustpunt biede, en waar zijn woonstede zich aan kan hechten.

Al heeft het kleine vogeltje maar één wat beschutten tak, dan is hij er; maar die ééne aanhechting aan dien tak kan hij niet missen. Want al schijnt die aanhechting aan dien wiegelenden tak ook nog zoo gering, toch zit die tak gehecht in den boom, en staat die boom in den bodem, en rust die plek in den bodem op de diepe grondvesten der aarde.

En wilt gij een huis bouwen, en kocht gij u daartoe een stuk grond, dan is het niet die kleine plek grond in de oppervlakte, waarvoor ge zoo duur betaald hebt, maar dan is het ook u te doen, om uw huis op die grondvesten der aarde te doen rusten. Daarom graaft gij in dien bodem in; zoekt gij in dien bodem een vasten ondergrond; en drijft zelfs, als die vaste ondergrond zoo niet te vinden is, palen van meerdere menschenlengten in dien bodem in, tot eindelijk de punt van dien paal op de grondvesten der aarde neerkwam; en dan hebt ge vastigheid; en dan legt ge uw fundamenten; en dan trekt ge uw huis verder omhoog.

Zonder op die grondvesten der aarde, rechtstreeks of zijdelings, te rusten, is er dus niets, dat op aarde vastigheid bezit.

Ge kunt uw huis wel bouwen op den zandgrond, die rusteloos over de grondvesten der aarde henenkruit, maar ge weet ook, wat van dit huis op den zandgrond gezegd is. Als de bergstroom komt, is het weg!

Doch nu komt de Heere bij Job op de schepping, en vraagt hem: »Gij bouwt uw huis op de aarde, maar toen Ik die aarde zelf schiep, waarop heb Ik toen haar grondvesten doen zinken? "

En nu voelt ge opeens de peillooze diepte, , waarin die vraag des Heeren indringt. Als wij iets bouwen, dan doen we het ruste» op de vastheid van de aarde, maar nu de vastheid zelve van de aarde, waarop rust die?

Een wereld scheppen is reeds 200 iets nameloos groots. Maar, 'tzij zoo, heem dan aan, dat die scheppingsdaad volbracht was. Zie, de aarde is er dan nu. Maar waar moet God haar nederleggen, waaraan ophangen, waar het

steunpunt bieden voor haar rust? Hij schiep ze. Wonderbaar geschapen, kleeft ze nog als tusschen zijn goddelijke vingeren. Maar nu, waar moet die wereld heen?

En zie, nu blijkt het immers, God kan ze niet kwijt worden. Want al zonk ze duizend maal duizend jaren in de diepte weg, ze zou in die bodemlooze diepte van het niet nooit een rustpunt voor haar grondvesten vinden.

Er is niets, waarop ze liggen, waaraan ze raken, waaraan ze hangen kan ; noch boven in de opperzalen, noch onder in de onafzienbare diepten; er is niets Westwaarts en er is niets Oostwaarts, en er blijft geen andere mogelijkheid dan dat God de Heere zelf aldoor, rusteloos door alle eeuwen heen, zijn goddelijke hand onder die wereld uitgestrekt houde, en dat ze zóó van oogenblik tot oogenblik gedragen worde door Hem.

Het is wel zoo, dat men u verteld heeft: »o, De aarde wentelt om haar as, en loopt al wentelend elk jaar de zonnebaan om, eens in elke maand zelve omloopen door de maan als haar wachter." Het is wel zoo, dat men ü gezegd heeft, dat er krachten van aantrekking door de massa stofs en krachten van afstooting door de snelle wenteling werken. Ja, het' is wel zoo, dat men heel ons zonnestelsel weer in nog grooter hemelsfeer heeft ingedeeld, en ons nu voorrekent, hoe de uitwerking van alle deze krachten én machten juist die loop en stand der starren is, die ons gewapend oog er aan waarneemt.

En, o, al deze berekening en al dit inzicht is schoon. Maar wat helpt het u, zoo bid ik, om 's Heeren vraag aan Job te beantwoorden? Want of ik nu al zeg, dat een geheimzinnige kracht deze aarde als hangen doet tusschen de zon en andere bollen, eilieve, waar rusten dan die andere bollen in, waaraan nu de wereld hangt? Of zoo ook die weer hangen aan nog machtiger lichamen van gestarnten, eilieve, waar rusten die allergrootste gestarnten dan op? Hoe hoog ge opklimt, eens komt er toch een einde aan uw opsommen en uitrekenen, en als gg aan uw laatste cijfer zijt toegekomen, zijt ge voor het antwoord op wat de

Heere aan Job vroeg, nog even ver.

Of liever, nóg verder van de wijs af.

Want als er niets was dan deze aarde, om te dragen, reeds dan zou de macht des Heeren zoo ontzettend moeten zijn, om dat uit te houden. Draag zelf eens tien pond één half uur, en zie eens, hoe moede gij zijt; en God draagt heel die wereld eeuwenlang, zonder ooit mat of ooit moede te worden.

Doch nu komt de sterrekundige, en zegt u. dat heel deze aarde nog slechts één stofje aan de weegschaal is, vergeleken bij dat talloos, nameloos heir van starren'en nogmaals starren, die fonkelen in den Melkweg of in het ongekende licht, dat zich nog achter den Melkweg verborgen houdt.

En wie duizelt dan niet?

Dat alles zonder één steunpunt.

Niets, waarin-het rusten kan.

Een wereld, die nooit uit de hand kan gelegd worden, maar die gedragen wordt van oogenblik tot oogenblik, in al haar wicht, met al haar zwaarte, door Gods almachtige hand!

En nu is dit alles nog slechts ruw, in den grove, naar het stoffelijk gewicht genomen. Maar ge weet ook, in dat leem der aarde schuilt nog allerlei andere wezenheid. Er persen natuuren levenskrachten in. Er zijn allerlei werelden van planten en bloemen en dieren. Er is ook een menschenvfeTtié in die wereld. En in die menschenwereld, wat wonderlijke schakeering van allerlei beroep en bedrijf, allerlei zin en neiging, allerlei volk en geslacht.

Alles is bezig. Men ziet een ieder iets bouwen, iets oprichten; wie bouwt zijn nestje of zijn luchtkasteel niet ?

En nu, ook al dit leven heeft weder zijn eigen grondvesten noodig. Het leven van uw denken. Het leven van uw wil. De wereld der tonen, o, Al wat leeft en zich uit, moet een bodem hebben waarin het tieren kan. En als ge ook van al dit leven vraagt: »Waarop rusten zijn grondvesten? " wat ander antwoord is er dan, dan in Oods eigen hand, die den adem in uw neusgaten aanhoudt, dem klop van uw hart in gang doet blijven; die u denken laat, zoodat ge niet krankzinnig wordt; die u bekwaamt, die u bezielt, die u doen doet al wat gij doet?

Zoo rust niet alleen die wereld in Gods hand ; maar in Gods hand ook de grondveste van uw aanzijn, en van het aanzijn uwer lievelingen. De heilige apostel njemde dat: In Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij.

Maar dan gaat dat vooral in hoogeren zin door.

Gods hand draagt ook de grondvesten van den hemel; en van alle leven, dat in dien hemel genoten wordt; en van alle kracht, die uit dien hemel in deze aarde indaalt.

Hij schiep de zon, maar schiep ook hït licht der zielen, en zoo dikwijls er weder een lichtstraal vanboven in de donkerheid van een menschenhatt instraalt, is het de Heere, die den lichtstraal met zijn goddelijke vingeren overdroeg.

Zoo zijn ook de grondvesten van hét genade

leven nooit anders dan in zijn hand rustende geweest.

Neen, de grondveste uwer zaligheid is niet in uw wil, noch in uw vroom bedoelen. Er is niets in ons, waarop die grondveste zou kunnen zinken.

En daarin juist is Gods Almachtigheid zoo nameloos aanbiddelijk, dat, óf ge het in de natuur dan óf ge het in de genade neemt, er niets in u noch om u noch aan u is, dat ooit een andere grondveste hebben kan, dan in de hand der mogendheid van uw God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 januari 1888

De Heraut | 4 Pagina's

„Waarop zijn hare grondvesten nedergezonken?”

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 januari 1888

De Heraut | 4 Pagina's