Niet onbelangrijk is
Niet onbelangrijk is de opmerking van N. J. E. in De Roeper, naar aanleiding van het geschil dat over den ketterdoop rees.
De doop, zoo zegt hij zeer terecht, is in de plaats van de besnijdenis gekomen. Nu was ook Ismaël besneden, en wierd voorts besneden elk Arabier. Zoo zou dus naar uw voorgeven, heel Arabië tot de zichtbare kerk behoord hebben. Wat niet zoo is. En hiermee ligt uw stelling. Doch spreke hij voor zichzelf:
»Dewijl de doop in de plaats der besnijdenis gekomen is" en in wezen hetzelfde beteekent en verzegelt, zoo kan dit ons hier zeker ten gids en ter leering zijn.
Voor Abraham en zijn zaad was de besnijdenis het zegelteeken van Gods genadeverbond aan hem gegeven. Door dat zegelteeken behoorden zij tot de zichtbare kerk dier dagen. Nu werd Ismaël ook besneden ; ook Zimram, Joksan, Medan, Midian, Jisbak en Serah, de zonen van Abraham bij Ketura. Zij hebben de bediening der besnijdenis ook in hun geslacht voortgezet. De Ismaëlieten deden het op dertienjarigen leeftijd, de anderen op den achtsten dag na de geboorte.
Ismaël wordt op Gods bevel uitgeworpen; de zonen van Ketura weggezonden met een geschenk. Zij behooren nu niet langer tot het huisgezin van Abraham. Zij houden op jlid der zichtbare Kerk te wezen. Het »teeken der besnijdenis" wordt wel in hunne geslachten voorgezet, maar was het, nu zij buiten de zichtbare Kerk zijn, nu nog »een zegel der rechtvaardigheid des geloofs", des genadeverbonds ? Volstrekt niet, want > in Izaak zal u het zaad genoemd worden." »De zoon der dienstmaagd zal niet erven met den zoon der vrije". Izaak was de zoon der belofte. Op hem en zijn zaad gaat die belofte over. Voor hem en zijn zaad was en bleef de besnijdenis een zegelteeken van Gods verbond. Door hem wordt , gewandeld in de voetstappen, des geloofs van vader Abraham. In alle verbonden zijn dan ook twee deelen begrepen. Tegenover de verbondsbelofte van God staat de aanneming en gehoorzaamheid des geloofs van den mensch. Aan den geloovige wordt dan ook alleen Gods verbond verzegeld. Maar waar men nu een ongeloovige en wederspannige wordt; waar men Gods verbond ontheiligt, verbreekt, ja, wat gebeuren kan, tot eene openlijke verwerping komt, wordt men afgehouwen door ongeloof. De tak van den olijfboom wordt afgebroken. Maar de afgebroken tak is geen deel, geen lid van den olijfboom meer. Dat afgebroken deel sterft en kan als dood hout nog een langen tijd bestaan. Zulk e©n deel is geen lid meer van de zichtbare Kerk des Heeren. De bediening van de besnijdenis of den doop moge als zinnebeeld als eene eerwaardige plechtigheid of iets dergerlijks worden voortgezet, in zulk eene afvallige vergadering of vereeniging eener voormalige kerk, is het geen zegelteeken van Gods verbond.
Het behoeft wel nauwlijks aanwijzing, hoe hierover te oordeelen zij.
Noch de besprenging met water, noch de afsnijding der voorhuid is uitsluitend aan de kerke Gods eigen.
Tal van andere volken hebben ook besprenging en indompeling, en evenzeer kenden ook tal van andere volken de besnijdenis. Bij de Egyptenaren, bij de Edo mieten, bij de Moabieten, kortom in heel het Oosten was deze gewoonte in zwang.
Ware door ons derhalve de (natuurlijk ongerijmde) stelling verkondigd, dat in alle landen waar besprengingen plaats grijpen deze besprenging een sacrament van Christus is, dan zou de heer N. J. E. volkomen terecht hebben opgemerkt, dat in tal van andere landen ook besnijdenis bestond, zonder dat dit iets te maken had met de zichtbare kerk.
Maar, gelijk men begrijpt, beweerden we zoo iets volstrekt niet. Volstrekt niet elke natmaking of bcsprenkeling bespraken we^ maar uitsluitend die besprengingen, die krachtens Gods gebod, naar luid vanhet doopbevel plaats grepen, en op dien grond door alle Christelijke kerken als doop erkend wierden.
Ook bij de besnijdenis moet dus onderscheid gemaakt tusschen een gewone, natuuriijke amputatie, gelijk nu nog wel, ook ten onzent en onder Christenen, door doctoren geschiedt, en tusschen die eigenlijke besnijding der voorhuid, die krachtens 's Heeren gebod en onder de belofte Gods ah sacrament plaats grijpt.
En dit nu greep niet alzoo plaats bij de Egyptenaren of Edomieten of Arabieren, maar alleen bij Israel,
Beide malen mag derhalve alleen rekening gehouden met die besprenging en die besnijdenis, die als sacrament in naam van Jehova, God Drieëenig, plaats grijpt. Elke andere besprenkeling of amputatie telt niet meê.
Of wijst de heer N. J. E. er soms op dat Ismaël zelf toch wel terdege het echte sacrament had ontvangen, zoo stemmen we dit toe, maar Ismaël is dan ook ive^gezonden en hiermee afgesneden van Abrahams huis.
Geheel overeenkomstig waarmee ook wi staande hielden, dat de kerk het rech en den plicht heeft, om een gedoopte, die van Jehova afvalt, af te snijden van he huis Gods.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 22 januari 1888
De Heraut | 4 Pagina's