GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Recht aangenaam werd ik kortgeleden verrast door een heer, die uit W. in de provincie Zeeland kwam. Die, heer bracht namelijk een schrijfboek mee, waarin, keurig geschreven, de berijmingen stonden van eenige' verhalen, die voor een paar jaren in De Heraut te lezen waren.

Verscheiden lezers kunnen zich die verhalen nog wel herinneren. Toch zullen ze, hoop ik, met genoegen de berijming die als een proefje hier volgt, lezen. Mij dunkt, de jonge vriend, een landbouwer, die het vervaardigde, heeft er slag van. Zijn naam begint met een A. Maar als hij voortgaat de gave, die de Heere hem schorik, te ontwikkelen, kan hij het gewis in de dichtkunst nog wel verder dan A brengen. Tot bewijs volgt hier het versje dat heet:

De kar vol vorsten.

De grijze vorst van 't Duitsche rijk Hield laatst een jachtpartij, Niet verre van Hubertusstock; Men bleef 't kasteel nabij. En in 't gezelschap van den vorst Bevonden, onder meer, De Mecklenburger hertog zich En o«k der Saksen heer. Zij droegen allen één costuum, Eenzelfde jagerskleed; Geen enkel kruis of ordelint , Dat hen herkennen deed. Reeds naakte 't eind der jachtpartij In 't bosch-en wildrijk oord. Zoo meenge ree lag neergeveld, Zoo menig hert doorboord. Maar eer nog 't aangegeven uur . Voor 't eind kwam aangesneld, Gevoelde Duitschlands grijze vorst Zich lichtlijk ©ngesteld. En 'them verzeilend vorstenpaar Ried d'ouden keizer aan Om dra, en — wijl 't niet anders kon — • Te voet naar 't slot te gaan.

Dus werd gedaan; de kortste weg Was 't aangewezen pad. Maar spoedig bleek het, dat de vorst Te luttel kracht bezat. Te lang viel dra die kortste weg Niet verder kon hij meer. »Wat nu ? " dus vroeg m'elkander af En zette een poos zich neer. Juist reed een landman met zijn kar. Een stevig paard er voor. Terwijl hij blij een deuntje floot, Het groen geboomte door. Men klampte 't boertjen aanstonds aan En meldde hem 't geval En eer een tel of t'en verliep — Geklonken was het al. P^n was voor 't vorstlijk klaverblad Het voertuig al wat min, Men deed slechts naar de omstandigheên En steeg maar spoedig in. Dus trok het forsche boerenpaard Het viertal langzaam voort, Den rijweg langs en naar 't kasteel. Door niemendal gestoord.

Nu moet gij weten, dat den boer. Toen men de kar beklom. Als loon een gift werd aangeboón, Een vorstelijke som. Maar wat men bood en hoe men drong. De goede, brave man Wees alles stellig van de hand. Hij wou geen cent er van. Doch wat hij uiterst gaarne wou: Het was, dat hij vernam, Aan wie hij, zoo ter goeder uur. Zijn dienst bewijzen kwam. En na een lange aarzeling Greep onze landman moed; Zag die hem 't dichtst was vlak in 't oog En zeide kort en goed : »'k Weet altoos graag wie mij verzeil, Wie zijt gij wel, mijnheer? " • »'tls 't Mecklenburger hertogdom, Dat ik als vorst regeer." Dus klonk 't weerom; en onze boer, Hij schudde lachend 't hoofd. Bewijs genoeg, dat van dit woord Geen jota werd geloofd. »Ei zoo, dat dacht ik waarlijk niet, " Was alles wat hij zei, En vraagde daarop nummer twee : »En, heerschap, wie zijt gij? " En deze, over 's laodmans vraag, Bijzonder in zijn schik. Zei: sKoning van der Saksen land, Mijn goede vriend, ben ik." »Nog mooier, " pruttelde onze boer, »Dan zal die oude heer Wis ook van hoogen adel zijn, Een man van naam en eer!" •»'k Ben keizer van het Duitsche rijk". Liet zich de grijsaard uit. »Nu, nu, dat is wel grappig toch". Hernam de landman luid, »Zulk schoon gezelschap in mijn kar. Dat had ik nooit gedacht. — Maar, allen hadt gij nu een beurt, De mijne is 't, die nog wacht: Ik, hoort gij, ben der Turken heer. Als Sultan heb 'k gezag! En foppen — kan ik even knap, Als één van u vermag."

Nu barstste 't drietal vorsten saam In schaterlachen los, En 't boertje — maakte groeten haast En lei de zweep op 'tros. Klaarblijklijk was hij wat ontstemd. Wijl hij vermeenen bleef. Dat men, in zijn onnoozelheid, Den spot maar met hem dreef. — Weldra vertoonde zich voor 't oog 't Kasteel Hubertusstock, Masir hoe de vriend verwonderd keek En aan zijn ringbaard trok, Toen 't hoog gezelschap hem verzocht. Dat hij op 't slotplein reed! En nog al vreemder als hij zag, Wat ook {is wacht daar deed; Hoe zij, 't geweer gepresenteerd. Zoo ijlings buitenschool! Hoe aanstonds een bediendenschaar Den heeren bijstand bood! En hoe; ' om nu maar kort te gaan, Zoo duidlijk werd en klaar, Dat, wat het drietal had gezegd. Niets was dan zuiver waar!

En 't hoog gezelschap sprak geen woord, Maar zag hem nog eens aan; Trad binnen toen, en onze vriend — Liet men op 't slotplein staan. En, wat ge wel begrijpen kunt. Dwaas stond de man er bij. En wat hij dacht, ik weet het niet. Maar 'k denk toch, hij was blij Toen hij van 't slot weer huiswaarts reed, Reeds lang aldaar verbeid; Besloten voortaan 't hoofd te biên Aan zijn nieuwsgierigheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 maart 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 maart 1888

De Heraut | 4 Pagina's